Nieuwe Haagse School Eigen geluid Woede Streng van Cobra van de flamboyante Willem Hussem een van de zalen. Zeste ken fel af tegen het ingetogen werk van een van de leermees ters, Rein Draijer. De Miro-ach- tige, zomerse 'Compositie 1957' valt op door de eenvoudige figu ren (cirkels, rechthoeken) in fel le kleuren tegen een oranje ach tergrond. Draijer stelt daar een landschap in wit en groen te genover: de natuur tot zijn es sentie teruggebracht. Een geheel eigen geluid laat Jan Roëde horen. In de zaal met Hussems is hij vertegenwoor digd met de speelse 'Compositie met dieren, 1948/1949'. Een werk dat in de verte aan Cobra doet denken. De Cobra-voor mannen hadden dat destijds zelf ook in de gaten, want ze hebben geprobeerd Roëde over te halen zich bij hen aan te slui ten. Roëde, nu: „Ik wilde niet. Ze konden wel schilderen hoor, daar in Amsterdam, maar niet zoals ik, haha. Nee, die mensen stonden me niet aan. Te luid ruchtig, te proleterig, sorry. En er was toch altijd iets van: oh, daar heb je die Hagenaars." Iets van wat Roëde bedoelt zien we in het subtielef Jaap's naakt', een tafereel in gele tinten met het naakt in zwart op de bank. Ook hier weer een dier, een witte kat. En achter de bank twee loe rende figuren, een speelse ver wijzing naar het bijbelverhaal van de badende Suzanna. In een Cobra-omgeving zou zo'n werk zeer uit de toon zijn gevallen. Roëde was dan ook lid van de Posthoorngroep, het meest losse van de drie verbanden. Er wa ren zowel figuratief werkende schilders als Aat Verhoog en Ferry Slebe lid, als kampioenen der abstractie, zoals Wim Sine- mus. Men dronk, debatteerde en gooide met biterballen in de Posthoorn aan het Lange Voor hout en exposeerde in een er naast gelegen ruimte. Roëde: „De tegenstelling tussen figura tief en non-figaratief die in Amsterdam zo'n rol speelde, be stond voor ons niet echt. Kwali teit, daar ging het om," De Post hoorngroep viel in 1962 uit elkaar, Fugare in 1967. De kun stenaars gingen hun eigen weg. Een aardige extra op de ten toonstelling vormen de video's die Henk Augustijn maakte van zijn gesprekken met Theo Bit ter, Jan van Heel en Nol Kroes, voormannen van Verve. Ze ver sterken het documentaire ka rakter van de expositie. Het overgrote deel van de kunste naars is immers overleden. Willemijn Stokvis wil er niet van horen, maar misschien is het wel zo dat de Hagenaars toch meer waardering verdie nen dan ze hebben gekregen. Als het dan zo is dat zij niet onder deden voor hun broeders in Am sterdam, hoe komt het dan dat hun minder eer, erkenning en dus ook geld te beurt is gevallen? Voor Posthoon-lid Jan Cremer, die in het boek aan het woord komt is het duidelijk. 'In Den Haag gebeurde het! Daar was het artistieke centrum van Ne derland Maar men bleef be houdend en bewust op de ach tergrond. Het werd als not done en niet serieus beschouwd om aan de weg te timmeren Werden hier de kastanjes uit het vuur gehaald, anderen gingen er mee pronken.' Herman Rosenberg Expositie: De Nieuwe Haagse School - t/m 28 september in het Ge meentemuseum Den Haag. Gelijk namige publicatie door Ton en Roe- lie Knoester, €33,50. Advertentie-exploitatie: J Lj en Midden-Zeeland: 0118-484369; Jïws-Vlaanderen: 0114-372770. Redactie: 0118-484413 E-mail: redactie@pzc.nl postbus 18,4380 AA Vlissingen. donderdag 17 april 2003 een sturende rol. Later ontstond een duidelijke concurrentie met Amsterdam. 'De hoofdzaak (van Verve) was het streven naar kwaliteit. Daarbij moet u Verve zien als een Haags antwoord op Cobra', aldus Bitter (1916- 1994) in 1991. Het is duidelijk, ook in Den Haag wilden kunstenaars de kunst en de wereld veranderen. Dat lijkt terugkijkend allemaal niet zo bijzonder, maar destijds was er in de Nederlandse kunst een revolutie gaande die op fel weerwerk kon rekenen. Toen de Haagse schilder Piet Ouborg in 1950 de Jacob Marisprijs kreeg voor zijn tekening 'Vader en zoon' stak er een storm van pro test op. De schilder Charles Eyck was zó kwaad dat hij de vernieuwende kunst verwierp als 'asociaal voortwoekerend onkruid'. Hij stelde voor 'alle musea voor moderne kunst (te verbouwen) tot blindeninstitu ten'. De woede der behoudenden richtte zich vooral op het Stede lijk Museum in Amsterdam, dat zich na de Tweede Wereldoorlog onder leiding van jhr. W. Sand- berg ontwikkelde tot hét podi um voor het nieuwe en experi mentele in de kunst. Zoals blijkt uit de studie 'De doorbraak van de moderne kunst in Nederland' (1984) van Cobra-expert Wille mijn Stokvis (Universiteit Lei den) waren er in die beginperio de ook Hagenaars die zich in de hoofdstad lieten gelden. In de modernistische groep 'Vrij Beelden' vielen er drie op, die volgens Stokvis op eigen kracht tot vernieuwende, abstracte kunst van een internationale al lure waren gekomen: de ge noemde Ouborg, Willem Hus sem en Wim Sinemus. Ook de modern-figuratief werkende Hagenaar Jan Roëde was lid van Vrij Beelden. Zij waren, zo con stateert Stokvis, Cobra vóór. Mogelijk trad later zoiets in werking als de wet van de rem mende voorsprong. Want het was Cobra dat met de eer ging strijken en het was Amsterdam dat kunststad nummer één werd en niet Den Haag. Dat heeft in de Hofstad kwaad bloed gezet. Iets van het Haagse chagrijn klinkt door in de nu in het Ge meentemuseum in Den Haag geopende tentoonstelling 'De Nieuwe Haagse School' en vooral in het vorig jaar onder dezelfde titel verschenen boek van de Scheveningse kunsthan delaren Ton en Roelie Knoester. De titel alleen al is opvallend. Dat de Knoesters hem voor hun boek gebruiken is tot daaraan toe, maar dat het museum deze benaming nu als het ware cano niseert roept vragen op. Ten eer ste is er natuurlijk de verwijzing naar de 'echte' Haagse School, de bekende 19e-eeuwse stro ming met meesters als Roelofs, Maris en Mauve. Daar wilden de kunstenaars van Verve nu juist niet mee in verband worden ge bracht. En in stilistische zin was er al helemaal gaan sprake van een 'school'. Mischien wel bin nen de modern-figuratief wer- oderne kunst in het Nederland van de jaren vijftig en zestig wordt vaak gelijkgesteld met Cobra, zeg maar het werk van Appel, Constant en Corneille. Maar Den Haag had zijn eigen avant-garde. Het Gemeentemuseum in Den Haag toont nu die Haagse kunst van toen onder de titel 'De Nieuwe Haagse School'. Maar bestond die wel? Ze waren jong en bruisten van dadendrang. 'Meer fan tasie en verbeelding, meer ver ve', wilden ze. 'Het werk van de ze groep zal het sterkst tot de verbeelding spreken, het wil geestelijk activeren. Het zal ei sen stellen aan de beschouwer en geen dienaar zijn van genot- of gemakzucht.' De woorden zijn afkomstig uit het oprichtingsmanifest van de groep Verve, waarin zich in 1951 vijftien Haagse schilders en vijf beeldhouwers verenigden. De eigenlijke initiatiefnemers wa ren Theo Bitter, Jan van Heel, Nol Kroes, Frans de Wit en Wil lem Schrofer. Zij braken defini tief met de traditie van de Haag se School en zochten naar een eigen vertaling van de bewon derde Franse avant-garde. De Koninklijke Academie speelde daarbij met leraren als Rein Draijer, Paul Citroen, Christi- aan de Moor en Arnold Smith Herman Berserik: Jaap Flier als Pierrot Lunaire, 1967. Niet dat schreeuwerige Jan Roëde: Jaap's naakt. Theo Bitter: Stilleven met potkachel. kende Verve-groep, maar niet binnen het geheel van de Haagse kunst uit de jaren vijftig en zes tig, zoals die nu wordt gepresen teerd. Het enige dat de ongeveer 65 betrokken kunstenaars echt bond, is het geografische begrip Den Haag. John Sillevis, hoofd conservator van het Gemeente museum, geeft toe dat er wel wat af te dingen valt op het be grip 'De Nieuwe Haagse School' al was het alleen maar dat er ook een architectuurstroming is die zo wordt aangeduid. „Ach, de naam biedt toch een kader. Ver der moet je deze tentoonstelling niet opvatten als een strenge les in de kunstgeschiedenis", aldus Sillevis. Streng is wel dr. Willemijn Stokvis. Zij wijst het predikaat 'Nieuwe Haagse School' af. „Dat is echt een veel te weidse benaming. Nee, met alle res pect, je kunt de Haagse ontwik kelingen echt niet zo noemen. Ik begrijp dat men zich tegenover Amsterdam wilde en wil posi tioneren, maar het is nu een maal zo dat Cobra vanaf 1960 nationaal en internationaal is doorgebroken en de Haagse ini tiatieven niet. Dat zijn toch plaatselijke aangelegenheden gebleven." Met dat 'plaatselijk' is hij het niet zo eens, want hij exposeer de in Zweden en Parijs, maar verder onderschrijft Jan Roëde (89), direct betrokkene, het oor deel van Stokvis wel. „Nieuwe Haagse School? Onzin! Je kunt niet alles vatten in zo'n titel en je komt er ook niet nader tot de kunst mee." Deze aansporing van de oude, maar nog altijd scherp formule rende meester blijkt het beste richtsnoer te zijn om de ten toonstelling te bekijken. In de zalen van het Gemeentemuse um ontvouwt zich een kleurig panorama van twintig jaar beeldende kunst in Den Haag. Wat een scheppingsdrang en wat een verscheidenheid! De zalen zijn grotendeels geor- Toon Kelder: Compositie, 1953. dend rond de drie elkaar deels overlappende groepen: Verve (1951-1957), Fugare (1960- 1967) en de Posthoorngroep (1956-1962). Meteen in het be gin al, dan zijn we nog vóór Ver ve, treft bijvoorbeeld een werk van Theo Bitter: 'Stilleven met potkachel' uit 1949. Subtiele kleuren, afgewogen compositie. Volgens Ton Knoester is dat 'ge dempte palet' één van de ken merken van de Haagse kunst uit die periode. „Niet dat schreeu werige van Cobra. Meer harmo nie, meer het Haagse licht." In de Verve-zaal valt onder meer het indrukwekkende dubbel portret op van Nol Kroes, waar mee hij de Jacob Maris-prijs won. Hoe dicht sommige Hage naars tegen Cobra aanzaten, blijkt uit het werk van George Lampe, die zich na het uiteen vallen van Verve aansloot bij Fugare, waar een abstracte of abstraherende stijl dominant was. Lampes 'Compositie, 1957' is wild en vol beweging; dier- achtige motieven in blauw en grijs springen naar voren uit een rode achtergrond. Theatraal en uitdagend domineren doeken Rinus van der Neut: Hennie voor de spiegel

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2003 | | pagina 23