Zijn vader dook overal op Met vele tongen Postume roman van Boudewijn Büch Ricardo Reis Niets meer smeken je handen, dingen nu, Noch overtuigen je nu stille lippen, In 't vochtig ondergrondse Van de zware aarde. Alleen wellicht de lach waarmee je liefhad Balsemt je, en tilt in de gedachten Die je was, nog slechts Verrotte bijenkorf. De nutteloze naam die je bij leven AJs een ziel op aarde droeg, leeft niet Meer voort. De ode grift Een glimlach zonder naam. Ricardo Reis Een dichter die niet heeft be staan, kunnen diens gedich ten wél bestaan? Jazeker. De on langs verschenen bundel Oden van Ricardo Reis bewijst het. De man heeft nimmer geleefd, maar liet desondanks een poë tisch oeuvre na dat een kloek boek vult. In de laatste ode, ge schreven in 1935, vinden we een sleutel: ,,Ik heb meer dan één ziel,/ Meer ikken dan ikzelf'./ En niettemin besta ik,/ Voor allen onverschillig." De letterkundige spookver schijning die hier het woord voert, is een afsplitsing van Fer nando Pessoa (1888-1935). Een van de twee of drie moderne buitenlandse dichters die bij het Nederlandse publiek een begrip zijn geworden. Een dichter ook die onmiskenbaar invloed heeft op collega's in ons taalgebied. De inspanningen van vertaler August Willemsen zijn daaraan niet vreemd, maar daarover een volgende keer. Pessoa: deze on grijpbare Portugees is een van de wonderlijkste verschijnin gen aan het literaire firmament van de twintigste eeuw. De per soon is volledig verdwenen ach ter het werk, letterlijk en fi guurlijk. Zijn leven gaf hij om te schrijven. Zelfs de liefde moest wijken voor de poëzie. Hij ver brak zijn verloving met de woorden: „Mijn lot behoort een andere Wet toe, waarvan jij het bestaan niet bevroedt, en het is steeds meer ondergeschikt aan de gehoorzaamheid aan Mees ters die niet vergunnen noch vergeven." De oden van Reis staan in het te ken van een vergelijkbare ont hechting: „Ga zitten in de zon. Doe afstand/ En wees koning van jezelf." Alles opgeven, dan kan je ook niets ontvallen. Zo hoef je niet te vrezen voor het moment dat „de laatste obool/ Je in de handen wordt gelegd." De wereld van Ricardo Reis is vooral grijs, het grijs van de ge lijkmoedigheid en de onver stoorbaarheid, het grijs van een systeem en een stelsel. Hij be toont zich in een ode alsdeaa erfgenaam van de stoïcijnen de epicuristen: „Wees mee van jezelf/ En sluit je og niet.// Druk in je harde haj Met tastzin en met druk/Dei terlij ke wereld/ Tegen je ps!i en voel/ Iets anders dan d palm." Niet alleen de antiek wijsgeren, ook de antiekegoda zijn alom aanwezig: ze „zijnde zelfden,/ Altijd kalm en helder Vol van eeuwigheid/ En min achting voor ons." Christus gewoon een godheid erbij, wie hem hoger stelt dan de a deren uit het pantheon heel'ai „Diens godslasterlijke m zal/ In kille boetedoening/1 rusteloze schaduw eeuwigdi len." Wat een strenge poëzie! 1 duidelijk de strengheid vast man die uit alle macht z'ng ligheid probeert te overwinn Die man was uiteraard Ferm do Pessoade dichter die met le tongen de waarheid sprak, verzon een aantal dichterK gestalten en schonk ze eenc verwisselbaar oeuvre. Een;; die fictieve poëten die rnx heeft geleefd maar tóch eene gen levensloop kreeg, i cardo Reis. Hij is naarmijno: deel de indrukwekkend; schijngestalte van Pessoa,de bundel biedt adembenemes literatuur. Het hierbij aff drukte doodsgedicht is ia schien zijn mooiste ode. Hijls geen ruimte voor misversta den: gedichten bestaan voori tijd, dichters bestaan nooit. Mario Molegrs Ricardo Reis (Fernando Oden. Vertaald en van een nam voorzien door August Wllletm Uitgeverij De Arbeiderspers, pag., €32,95. Een eeuw Queneau vrijdag 21 februari 2003 Rudy Kousbroek proza Wim Zaal: Zestig jaar in de be schaving. „Als kind werd ik soms overvallen door het denk beeld dat de wereld niet echt was", schrijft Wim Zaal in de epiloog van Zestig jaar in de be schaving. Een wat filosofisch besluit van zijn prettig aardse boek. Zaal (Amsterdam, 1935) maakte vanaf zijn negende jaar notities. Zijn vroegste herinne ringen gaan over de oorlog. Hij houdt zich verre van een moreel oordeel en doet onopgesmukt en humoristisch verslag van alle daagse zaken. Als journalist kent Zaal veel schrijvers. Het aardigst zijn z'n herinneringen aan W.F. Hermans en Gerard Reve. Uitgeverij Aspekt, €16,98. Ewoud Sanders: Van Nergens- huizen tot Absurdistan. Kollu- merpompsterzwaagsterveens- terhoutsterheide is een van de langste nepplaatsnamen die taalvorser Ewoud Sanders heeft verzameld in deze bundel. Reetketelpikkumerschans is ook zo'n mooie, wellicht aan stootgevende plaatsnaam. San ders inventariseerde nog ruim 900 andere. Gebruikt als dood doener (Ik ga naar Scheetjeboe) om aan te geven dat iemand arrogant is (Hij- komt uit Huf- tershoek) of om een slechte bestemming aan te duiden (Af- gelegerije, Brabostan, Apekut- teveen). Uitgeverij Prometheus, 240 pag., €14,95. vertaald Brendan Graham: Het element vuur. Midden negentiende 'eeuw. De Ierse weduwe Ellen Rua O'Malley maakt vanuit haar vaderland de oversteek naar Boston. In die tijd is Boston Amerika's walhalla van handel enkennis. Ellen vindt er het sta biele bestaan dat ze zoekt: een man met wie ze hertrouwt en die een eigen wijnimportzaak op richt. Maar dan begint alles te wankelen: iemand saboteert het bedrijf en er doemt een Ier op met wie Ellen een hartstochte lijke relatie begint. Brendan Graham 1945) schreef tot twee maal toe het winnende lied van het Eurovisie Songfestival voordat hij zich op het schrijven van romans stortte. Vertaling: Sophie Brinkman. Uitgeverij Archipel, 343 pag., €20,95. Karoly Pap: Azarel. Vijfenzestig 'jaar na de eerste publicatie verschijnt deze Hongaarse ont- wikkelingsroman opnieuw. In Azarel ontdekt de jonge hoofd persoon door onthechting de 'betrekkelijkheid van waarden en normen. Gyuri Azarel is de zoon van een moderne rabbijn in een provinciestadje. De diep gelovige opa Jeremiah neemt zijn kleinzoon onder zijn hoede. Gyuri ervaart zo het ultieme vrome leven, totdat de oude man op een morgen n i et meer wakker wordt. Karoly Pap (1897-1944) schreef gedichten, essays en twee romans. In 1944 werd hij gedeporteerd naar Buchenwald en later dat jaar verdween Pap in Bergen-Belsen. Vertaling: Györgyi Dandoy. Uitgeverij Ambo, 226 pag., €22,90. e eind vorig jaar overleden Boudewijn Büch (1948-2002) was een gekweld mens die altijd voor het leven op de vlucht was. Van hem verscheen nu postuum de verrassende roman Het geheim van Eberwein, min of meer het vervolg van zijn bekendste boek 'De kleine blonde dood' (1985). Met het verscheiden van Boudewijn Büch ging eind vorig jaar een spraakmakende (televisie)persoonlijkheid ver loren. Bij zijn dood werd uitvoe rig stilgestaan, en in de necrolo gieën werd aangehaald hoezeer bij deze schrijver waarheid en verdichting door elkaar liepen. Geen schrijver ontkomt daar overigens aan, maar Büch ging nog een stapje verder. Hij zou, bleek achteraf, nooit in een psy chiatrische jeugdinrichting hebben gezeten, hij had geen ge storven zoon en zijn vader had geen zelfmoord gepleegd. Büch bleek zozeer in zijn eigen ver zinsels te zijn opgegaan, dat ze voor hem de enige waarheid werden. En zo herschiep hij zijn verleden, creëerde hij zijn eigen mythe, waarin hij als een zwarte romanticus kon zwelgen. Over Büch werd ook opgemerkt dat hij zijn tijd zozeer vulde met trivialiteiten, met zijn immense boekencollectie, zijn reizen, zijn passie voor Goethe en Mick Jag- ger, met stukjes schrijven, het maken van een tv-programma en reclamespotjes, dat zijn lite raire arbeid erbij inschoot. Daarin werd hij wel vergeleken met Godfried Bomans, die in dertijd ook veel van zijn tijd met publieke optredens zou hebben vermorst en daardoor nooit de grote roman had kunnen schrij ven die in hem zat. Mooie hypo theses allemaal, die een hard nekkig leven zijn blijven leiden. De werkelijkheid is vaak proza- ischer. Vermoedelijk zat er bij beiden niet meer in het vat: ze hebben geschreven wat ze kon den, en dat was het. Van Boudewijn Büch (geboren te Wassenaar) - het trema had hij op zijn naam gezet om die Duitser te laten klinken - was echter wel bekend dat hij al ja ren werkte aan een nieuwe ro man. Dat is nu Het geheim van Eberwein geworden. Het is wel iswaar geen meesterwerk, daar voor bevat het te veel gebreken, maar het is wél een boek waarin Büch aantoont hoezeer hij als romancier gegroeid was. Het boek is min of meer het ver volg op zijn bestseller 'De kleine blonde dood', de spil van zijn werk, over een vader die met Boudewijn Büch-vorig jaaroverleden-blikt in zijn nu uitgegeven roman als vijftigjarige terug opzijn leven. foto Lex de Meester zichzelf in de knoop zit, een zoon die worstelt met zijn iden titeit en diens kind dat daarvan de dupe lijkt te zijn geworden. Het keert allemaal terug in Het geheim van Eberweinde door de oorlog getraumatiseerde va der, de door zijn vader geobse deerde zoon, het jonggestorven zoontje, de benepen jaren vijf tig, het duinlandschap nabij Wassenaar, Goethe. De thema's zijn onverwerkt leed, een wan hopige vaderbinding, faal- en verlatingsangst, eenzaamheid. Het verschil is dat de schrijver nu met veel meer afstand, be- zonkener en bespiegelender op zijn verleden kan terugkijken. De verteller in Het geheim van Eberwein heet - niet toevallig - Boudewijn. In de verteller blijf je ook, of je wilt of niet, de schrijver Boudewijn Büch zien zonder dat dit overigens storend is. Hij is een volmaakt onaange paste figuur die 'geen geluk kan verdragen'. Als vijftigjarige kijkt hij terug op zijn leven. Hij vertelt over zijn jonggestorven zoon Micky, over zijn veel jon gere vriendin Claudine in wie de verteller 'zich gespiegeld ziet'. En vooral over zijn vader, 'Vati', vanwege diens Duitse komaf. Deze Vati is een wonderlijke ke rel, een eenkennige melancholi cus die lijdt aan het verleden waarnaar hij hevig blijft ver langen. Hij heeft een rampzalig huwelijk en terroriseert het huisgezin. Zijn 'jonge vriend' Boudewijn is echter zijn oogap pel, die hij vertroetelt. Hij be zoekt met zijn zoon musea en bibliotheken ('de paleizen van papier') en onderwerpt hem ge regeld aan een kruisverhoor om zijn kennis te vergroten en om te voorkomen dat hij 'net als ieder een dom zou blijven'. Boude wijn wordt echter door zijn broers gekleineerd. En hij kan niet overweg met zijn moeder die 'nooit iets aardigs tegen mij heeft gezegd'. Als de ouders scheiden en de vader vertrekt, voelt de jongen zich overal en door iedereen in de steek gela ten. De verteller leeft 'in het fotoal bum van zijn jeugd'. Hij kan maar niet loskomen van zijn 'in tense vaderbinding'. Die vader krijgt in dit boek welhaast my thische proporties. De verteller daarover: 'Mijn hele leven was ik al bezig om mijn vader uit mijn herinnering, mijn leven en al mijn gedachten te bannen, maar het lukte niet. Ik wilde hem niet kwijt omdat ik hem haatte, integendeel, maar ik be gon als late twintiger te merken dat zijn alomtegenwoordigheid een fnuikende invloed op mij had. Dat ik alle boeken was gaan lezen die hij ook had gele zen, was een eigenaardigheid waar ik mee kon leven (een deel van zijn boekenverzameling was in mijn bezit geraakt)maar toen ik probeerde te gaan lopen zoals hij gelopen had, begon ik mij zorgen te maken.' Boudewijn reist door Duitsland om het verleden van zijn vader te reconstrueren: 'Wanneer ik in de verte een heer met een hoed op aan zag komen lopen, dacht ik: daar heb je hem. Hij was het nooit en toch was hij overal en altijd aanwezig in Duitsland.' Hij komt op het spoor van ene Eberwein, een vergeten Duitse musicoloog, door wie zijn vader gebiologeerd is geweest. Zo had Eberwein een toneelstukje van Goethe getoonzet, waarvan zijn vader met veel pijn en moeite een pianoversie had gemaakt. Het is derode draad in het boek. De toon van Het geheim van Eberwein is droefgeestig en me lancholisch, berustend ook, maar een zekere lichtvoetigheid zorgt ervoor dat de zware the matiek draaglijk blijft. De ro man is zoals Büchs vorige boe ken in een klare en directe stijl geschreven. Met zinnetjes die karakteristiek zijn voor de schrijver, zoals: 'Er is geen gro tere vorm van intimiteit dan het openen van een kastje.' Büch - geen groot stilist - hanteert soms een babbeltaaltje. Hij lijkt zich ook nauwelijks te bekommeren om stroeve en rare zinnen ('Het was het ergst in bed liggen dat mogelijk was'). En het verhaal balanceert nu en dan op de grens van pathos en sentiment. Maar het zijn kleinigheden die je moeiteloos voor lief neemt in een boek dat met zoveel gedre venheid is geschreven. En dat ontroert dankzij die zonderlin ge volwassen kerel in wie dat aandoenlijke ventje met zijn ex treme vaderbinding altijd is blijven schuilen. Nico de Boer Boudewijn Büch: Het geheim van Eberwein - Uitgeverij De Arbeiders pers, 195 blz., €15,95. ls ik van één 20ste-eeuwse Franse schrijver het oeuvre mocht mee nemen naar een onbewoond ei land koos ik Raymond Queneau. Vandaag is zijn eeuwfeest: op 21 Februari 1903, honderd jaar geleden, werd hij inLe Ha vre geboren. Ik zou geen andere schrijver we ten wiens oeuvre zo gevarieerd en zo even wichtig in elkaar zit: meestal zijn de gedichten van een romanschrijver (of de romans van een dichter) niet veel meer dan een curiositeit - maar bij Queneau waren zowel het proza als de poëzie uniek en vernieuwend. Hoe meer je er over nadenkt hoe verbluffender het wordt: zijn werk was zowel wat betreft constructie als in houd van een grote originaliteit, gekarakteri seerd door een grote experimenteerlust zowel op het niveau van de taal als op dat van de bete kenis; het had zowel humor als diepgang, zo wel vlijmscherpe kritiek als goedmoedige speelsheid, het hield zich bezig met zowel kunst als wetenschap, wiskunde en filosofie, constructie en inhoud, stad en land. Stad en land: Queneau had een speciale be langstelling (en een soort vertederde toleran tie) voor het gebied ertussen: de banlieue, de voorstedelijke omgeving van Parijs. Hij heeft daar meermalen uitdrukking aan gegeven; 'Het is nog niet zo lang geleden', schreef hij, 'dat ik ontdekt heb waarom ik de voorsteden liefheb. Er zijn namelijk niet zoveel redenen om van voorsteden te houdenDe armoede is er groot, al is er ook klein geluk. Ik houd van de voorsteden omdat men er de aandoenlijke strijd kan zien die de stad levert met het platte land.' Er bestaat ook een gedicht over dit the ma. De bijgaande foto is bedoeld als eerbewijs en als blik in het purgatorium; het toont niet alleen een 'pavilion de banlieue' zo karakteris tiek als maar kan, maar het is bovendien het huis van Queneau's ouders in de Parijse ban lieue (er bestaat in feite nog zo'n foto, met op vallend dezelfde atmosfeer, namelijk die waarop Yves Klein zogenaamd uit een dak raam springt). Nadat Raymond eindexamen had gedaan en in Parijs ging studeren, verlie ten zij Le Havre en vestigden zich in 1921 inde- ze villa, genaamd 'Les ombrages', in Epinay- sur-Orge. Let op hoe het huis aan beide zijden aan het oneindige grenst, met het erf dat als een wig vooruitsteekt in de realiteit. De twee man nen die daar bij de vijver staan zijn Raymond Queneau (links) en zijn vader Auguste. Hoewel minder dan vroeger geldt nog steeds dat Queneau door veel vertegenwoordigers van de officiële Franse literatuur een schrijver van secundair belang wordt gevonden. De re den is eenvoudig: het is de humor in Queneau's werk, enzijn voorkeur voor spreektaal. Litera tuur behoort ernstig en verheven te zijn; ie mand die grappen maakt en zich niet uitdrukt in de algemeen aanvaarde literaire taal, dat kan geen schrijver van formaat zijn. Dit bleek nog eens duidelijk toen Raymond Queneau stierf (25 October 1976), in hetzelfde jaar als André Malraux. Malraux was in veel opzich ten een literator van diametraal tegengestelde allure: alles groots en eeuwig en grandioos en van een betonnen ernst; zijn verscheiden was in Frankrijk een nationale gebeurtenis met zwartomfloerste in memoriams op de voorpa gina's en plechtige druk bezochte rouwcere- monies, terwijl de dood van Queneau nauwe lijks werd opgemerkt. De grootheid van het werk van Queneau berust op het feit dat het een programma is om van het leven te leren houden, en ook om altijd nieuws- gierig te blijven - zoals in de wetenschap. Ach ter elke oplossing schuilt een volgend raadsel. En dan de humor. Het meeste van dit alles is de humor. Is dat ook allemaal de bedoeling? Het is interessant om te weten wat Queneau zelf als zijn beste werk beschouwde. Zo merkte hij eens opin Juli 1954na nog eens herhaald te hebben dat er bij hem geen essentieel verschil bestond tussen proza en poëzie, dat de Petite cosmogonie portative (1950) 'de tekst van hemzelf was die hij prefereerde'. Veel later, kort voor zijn dood, heeft hij zich nog eens in soortgelijke bewoordingen uitgelaten over Morale élémentaire (1975). Er is tussen die twee teksten - de tweede veel somberder dan de eerste - inderdaad een zekere familiegelijke nis, allebei een mengsel van proza en poëzie, allebei algebra, het resultaat van constructies en berekeningen, en vooral in het laatstge Foto Album Queneau, Henry Veyrier 1984 noemde werk heel moeilijk te volgen. Des te intrigerender als je in de bijlagen van het verzameld werk de onstaansgeschiedenis er van leest. Als een constructieprobleem. Er wa ren blijkbaar wel meer mensen nieuwsgierig, waaronder de grote Italiaanse schrijver en geestverwant Italo Calvino. Op 27 December 1975 noteert Queneau in zijn dagboek: 'Calvi no wilde graag de 'sleutel' weten van Morale élémentaire, deel III. Ik ontweek een antwoord.'

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2003 | | pagina 26