Dat mevrouwige ligt mij niet
Henk van der Grift: zelfs de reiskosten schoten er bij in
Marj an-van-de-dokter
23
zaterdag 1 februari 2003
Helemaal door en door een
Zeeuw word ik nooit, al heb
ik best het gevoel dat ik erbij hoor.
Tussen Koninginnedag en novem
ber ben ik niet weg te slaan uit
Zeeland. Heerlijk: mijn eigen
dorp, mijn eigen tuin, mijn eigen
leuke mensen om me heen. Maar
in de andere maanden heb ik
heimwee naar Amsterdam; vooral
naar de volle café's daar." Toch is
Marjan Kole-Loeve, 58 jaar, meer
Zeeuw dan randstedeling. „Ik
spreek zelfs een soort eigenge-
breid Zeeuws, tot grote schaamte
van mijn man en mijn kinderen.
Maar ik kan er niks aan doen, het
gaat vanzelf."
Ze is geboren in Hilversum, in het
laatste oorlogsjaar. „Moedermelk
en bruine bonen, daar hebben ze mij
mee opgekweekt in de hongerwinter.
We hebben een poosje in Apeldoorn
bij mijn opa en oma gewoond, maar
daarna gingen we terug naar Hilver
sum. Mijn vader moest eerst oorlog
gaan voeren in Indië. Negen maanden
nadat hij terug kwam, werd mijn zus
geboren. Wij zaten op een heel liberale
school, daar zat vanalles door elkaar:
gewone kinderen, net als wij, maar
ook steenrijke - uit het Gooi. Jeltje
van Nieuwenhoven heb ik eens horen
zeggen: 'Ik lijd aan een gelukkige
jeugd'. Dat heb ik ook. Mijn ouders
ondernamen dingen die voor kinderen
geweldig leuk zijn. We gingen met de
auto, een Dauphine, naar Italië: tent
op het dak, de snelkookpan tussen
mijn moeder d'r benen. We kampeer
den en we gingen nooit uit eten. Als er
geld over was, gingen we daarvan
naar de opera in de arena van Verona:
fantastisch! Mijn vader zong dan al
tijd die liederen na, want die vond dat
hij goed kon zingen. 'Sssst', zei mijn
moeder dan. Ze vond dat je al gek ge
noeg doet, als je gewoon doet."
Marjan heeft de indruk dat die hou
ding 'geen aandacht opeisen als het
niet nodig is', ertoe heeft geleid dat ze
in Utrecht de academie voor Expres
sie in Woord en Gebaar, na de middel
bare school niet heeft afgemaakt. „Ik
was toch niet vrij genoeg, stierf van de
zenuwen. En ook zo'n vaag idee van
onbescheidenheid; wie denk je wel
dat je bent, dat je verwacht dat een
zaal naar je gaat zitten kijken? Je zou
het niet zeggen van mijmet mijn gro
te mond, maar zo'n heel groot zelf
beeld heb ik niet. Bovendien: ik had
het in Utrecht niet naar mijn zin. Het
is nu een leuke stad, maar toen was het
de Top van Trut en ik was Amsterdam
gewend. Vanaf de MMS speelde ons
sociale leven zich in Amsterdam af.
Heerlijke school, trouwens, de MMS:
veel talen, veel cultuur en haast geen
sommen. Want sommen, daar heb ik
een hekel aan. Dat wil ik helemaal
niet kunnen."
Eindeloze tijd
Het was misschien een negatieve keu
ze, maar het pakte positief uit. Marjan
begon als verpleeghulp in het Wees-
perpleinziekenhuis in Amsterdam en
ze wist dat ze op haar piek was. „Ik
woonde aan de gracht, werkte in een
goede omgeving en ik was altijd op
sjouw met vriendinnen. Mijn diploma
verpleegkundige A heb ik daar ge
haald. Een eindeloze tijd was dat.
Toen heb ik in de gaten gekregen dat
vriendschap en gelijkwaardigheid de
belangrijkste dingen zijn in de je le
ven. Daar kun je op vooruit, ook als
het eens een poosje moeilijker gaat.
Vriendschappen uit die tijd heb ik nog
Marjan Kole-Loeve: „Misschien hebben de klei en dat water ook wel vat op mij gekregen."
foto Willem Mieras
steeds, daar ben zuinig op, net als op
die uit andere periodes in mij n leven
In Amsterdam kwam ze Hans Kole te
gen, huisarts in Hoedekenskerke.
„Niet in het ziekenhuis, in het café,
natuurlijk. Ik was kennelijk niet ie
mand die vrienden, vriendinnen en
partners opdeed bij een leuke jeugd
club. Hans was aan het scheiden. Hij
heeft een jaar alleen gewoond en toen
zijn we getrouwd. Ik ben in Hoede
kenskerke gaan wonen, in dat oude
kot van de Kole's waar Hans zijn va
der ook huisarts is geweest. Binnen
het jaar hadden we een zoon, Bas,
maar tijdens de vakanties hadden we
Hans' twee kinderen uit zijn eerste
huwelijk er ook bij. Dat ging allemaal
geweldig. Zijn eerste vrouw is een
goed mens, de kinderen zijn enorme
schatten en in dat huis met die grote
tuin kon ik ook prima aarden. Ik
moest alleen mijn positie in het dorp
wel duidelijk maken. Ik ben achttien
jaar jonger dan Hans, maar dat dorp
verwachtte misschien, dat ik de-me-
vrouw-van-de-dokter zou uithangen.
Dat mevrouwige ligt mij niet, dat van-
de-dokter heb ik meteen aanvaard.
We hadden een apotheek aan huis en
ik heb jaren de achterwacht gehad.
Het was heel normaal, je ging niet
weg, want er kon altijd iemand bellen.
Ten eerste kan het een ernstig geval
zijn, maar die praktijk was ook onze
boterham. Ik moet zeggen: ik heb er
nooit een hekel aan gehad. Je kreeg
een goed contact met de mensen in het
dorp en je had ook nog het idee dat je
wat zinnigs deed. Later, toen de apo
theek weg was en er een vervangings
poule kwam, was ik heel wat vrijer en
dat had ook z'n leuke kanten. Maar in
Hoedekenskerke was ik inmiddels
Marjan-van-de-dokter of Marjan-
van-Hans-Kole. Dat beviel me toch
een stuk beter."
„Mijn draai kon ik wel vinden in Hoe
dekenskerke. We richtten met een
paar vrouwen zelfs een knutselclub
op, zie je het voor je? Macrameeën
deed je in die die tijd, en nog zo wat
van die rare dingen. Maar vooral veel
lachen, we zaten daar aan één stuk
door te gierenIn die tij d had j e ook het
opbouwwerk, daar hoor je nu niks
meer van. In Borssele werd de Stich-
een heleboel dingen waar ik geen ver
stand van had. Maar het was wel
prachtig in dat gebouw op de Dam in
Middelburg en na verloop van tijd
ging ik het ook nog snappen."
Met volle overtuiging is Marian ook
nog in Polen gesprongen: het inzame
len en uitdelen van hulpgoederen voor
de Polen die het toen knap slecht had
den. „Een paar keer ben ik meege-
weest en dat was echt een verrijking.
Maar toen het op veredelde school
reisjes begon te lijken, ben ik afge
haakt. Ze vond het trouwens ook wel
weer eens tijd worden voor wat an
ders, iets voor zichzelf.
„Dat werd de verkorte HBOV-oplei-
ting Opbouw West-Zuid-Beveland
opgericht, met Cor van Woerkom als
opbouwwerker. Die vond dat ik maar
in het bestuur moest. Nou, dat vond ik
ook, want daar zaten allemaal leuke
mensen in: Philip Pontenaegel, de
pastoor van Ovezande, en Etienne
Verstraeten: allemaal harde werkers
met wie je vreselijk kon lachen. Na een
poosje werd ik, als vertegenwoordiger
van de kleine kernen, in het bestuur
van de Stichting Zeeland afgevaar
digd. Dat was het provinciaal op-
bouworgaan. Ik had werkelijk geen
idee waar ze het over hadden en wat ik
daar deed. Het ging over volkshuis
vesting, voorzieningenniveau's en nog
ding. Iemand had gezegd dat dat wel
wat voor mij was, ik belde om te infor
meren en de volgende dag zat ik in de
klas. Geweldig was dat. Dan liep ik
met mijn jongste zoon, Sander, door
de stad en dan zei ik: 'Kijk dat meisje
zit bij mij in de klas'. 'Hou toch je
mond, gek mens', zei Sander dan,
want die was op zo'n leeftijd dat je
niet wilt opvallen. Ik heb veel stage
gelopen, meestal aan de overkant,
maar ik zeg altijd dat de HBOV mij de
Z-verpleegkunde cadeau heeft gege
ven." Haar scriptie ('Ik krijg nog lie
ver een kind dan dat ik een scriptie
maak') ging ook over de zwakzinnin-
genzorg en de modellen die je daarin
kunt hanteren. „De zwakzinningen-
zorg heeft mijn hart gestolen, zodra ik
er kennis mee maakte.
Die kennismaking gebeurde op de
Windroos, het dagbestedingsproject
van Vijvervreugd. Daar heb ik een
paar jaar gewerkt totdat de reorgani
satie kwam. Ik ben zelf weggegaan
vanwege het beleid. Er werd gescho
ven met mensen en alle nadruk kwam
te liggen op de verstandelijk gehandi
capten waarmee je leuk voor dag kunt
komen. Salonmodelletjes, lief, leuk en
blij. De mensen die niks kunnen, die
wat minder schattig zijn en veel zorg
en liefde nodig hebben, kwamen op de
achtergrond. De ouders, van wie zulke
mensen het voor een groot deel moe
ten hebben, kregen steeds minder te
vertellen. Ik werd daar doodongeluk
kig en dan ben ik weg. Met pijn in mijn
hart, hoor."
„Hans was inmiddels met zijn prak
tijk gestopt. Die is full-time tuinman
en houthakker. We hadden er ook een
liefde bij gekregen: Ierland. Daar heb
ik altijd naar verlangd, naar Ierland,
ik weet niet waarom Op een gegeven
moment heb ik gezegd: 'Nu hebben we
vijftien jaar alle vakanties gezeild, nu
gaan we om het jaar naar Ierland'.
Hans ging akkoord. Ik hou nu een
maal niet zo van dat zeilen, telkens op
en neer naar Engeland. Na twee uur
op het water vind ik een vliegdekschip
nog te klein. Maar huisarts is een
drukke baan en die man had die rust
nodig. Bovendien is het ook leuk voor
de kinderen Inmiddels is Bas een Iers
meisje tegengekomen en woont en
werkt hij in Dublin. Dat vind ik wel
minder, hoor. Ierland is prachtig,
maar om nu mijn kind te stelen, dat
gaat wat ver. Maar goed, we hebben
nu een reden om er regelmatig heen te
gaan."
Lijdt ze niet gewoon aan een gelukkig
leven? „Eigenlijk ook wel, maar ik ben
in de overgang toch met mijn neus op
andere feiten gedrukt. Op zoiets als
depressie, bijvoorbeeld. Als je zelf een
vrolijke Frans bent, denk je altijd dat
je over zo'n gemoedstoestand heen
kunt stappen. Daar ging ik altijd van
uit. Zo heb ik ook, misschien ten on
rechte, de Zeeuwen altijd bekeken.
Die zijn toch wat somberder vanwege
die klei en dat water. Ik heb de on
weerstaanbare neiging om ze aan het
lachen te maken. Dat lukt meestal nog
ook. Nu wil ik niet zeggen dat ik de
pressief ben geworden van de over
gang, maar ik heb wel dagen gehad
dat ik wakker werd met de loodzware
druk van weer een dag in het vooruit
zicht. En dat is nu echt helemaal niks
voor mij. Het valt niet mee, maar ik
ben bl ij dat ik er meer van ben gaan
begrijpen. Je moet er ook over praten,
vind ik. want niemand heeft mij dat
ooit verteld. Het heeft mij enorm over
vallen."
„Misschien", zo overweegt ze, „ben ik
wel een beetje meer Zeeuw geworden.
Misschien hebben die klei en dat wa
ter ook wel vat op mij gekregen. Een
beetje maar, hoor, en alleen omdat het
nog geen Koninginnedag is."
Mieke van der Jagt
Henk van der Grift - geboren op eerste kerstdag in
1935 - presteerde in 1961 wat geen Nederlander
voor mogelijk had gehouden. De schaatser klopte de
Russische staatsamateurs op het wereldkampioen
schap in het Zweedse Göteborg, de stad waar volgend
weekeinde ook het WK allround wordt gehouden.
Toen Nederland nog underdog was op ovale ijspistes
gleed hij als snelste langs de sneeuwrandjes. De man
die nu van zijn pensioen geniet in het weidse polder
landschap van Westbroek was in het zwart-wit-tijd-
perk al een vernieuwer.
Of Henk van der Grift zich kan verplaatsen in Jochem
Uytdehaage? Nou en of. De druk van de te kloppen
man voelde de eerste Nederlandse na-oorlogse we
reldkampioen ook. „Het verbaast me niets dat Jo-
chem nu iets minder rijdt. Je moet dit zien als een
griepje. Dit jaar is het uitzieken, daarna moet hij ge
woon op dezelfde voet verder. Echt, het is niets bij
zonders."
Hij voelde zelf de druk in 1962Een jaar eerder had hij
de Russische staatsamateurs geklopt in Göteborg en
die zinden in het Moskouse Lenin-stadion, voor
120.000 toeschouwers, op revanche. „De druk was
enorm, ook omdat ik wilde bewijzen geen ééndags
vlieg te zijn. Ik werd tweede achter de Rus Viktor
Kosichkin."
Hij werd wereldkampioen tijdens het eerste titeltoer-
nooi op kunstijs. De Nederlandse schaatsfans moes
ten het doen met een telefonisch interview en wat flit
sen van de Zweedse televisie in Sport in Beeld „Pas
toen ik twee weken voor het WK tweede werd op het
EK in Helsinki begon het te leven. In Finland waren
slechts twee journalisten. Eén van het ANP en een
jongen van het Gelders Dagblad die van zijn chef één
buitenlandse reis per jaar mocht maken. In Göteborg
was het al een stuk drukker, maar de televisieploegen
hadden geen tijd meer om hun zaken te regelen."
In 1960 vertrok hij met zijn vriendin naar Fagernes,
een Noors dorp 200 kilometer ten noordwesten van
Oslo. Vijftienhonderd inwoners, houten huizen. In
die tijd had Nederland nog geen kunstijs en waren
schaatsers aangewezen op de vrieszucht van Koning
Winter. „Ik woonde in Breukelen, dat een levendige
ijsvereniging kende. De baan was een ondergelopen
stuk land, met een kade eromheen. Joop Bosman,
winnaar van de Elfstedentocht in 1947, komt er ook
vandaan."
„Elk jaar gingen de geselecteerden in december voor
een maand naar het Noorse Hamar of Fagernes. Trai
nen, wennen aan het ijs en tot slot een selectiewed
strijd. Logisch dat we een achterstand hadden op de
Scandinaviërs en vooral de Russen. We voelden ons
kansloos en dachten het dan onderling maar uit te
vechten."
„De starter van de ijsclub in Fagernes, die ik goed
kende, had een hut in de bergen. Met daar vlakbij een
meertje. Doordeweeks werkte ik in het dorp in de ga
rage, in het weekeinde trok ik de bergen in. Had ik
eerst uren nodig om die hut warm te krijgen. Daarna
moest ik zelf een baantje schoonvegen op het meer.
Kon ik op zaterdag en zondag een paar uurtjes
schaatsen. Op die manier kon ik vanaf half oktober
trainen. De KNSB vond het niks en in die feodale tijd
was het niet normaal om het gezag te negerenMaar ik
deed het wel."
Schaatsen was amateurisme, werd gezien als hinder
lijke onderbreking van het hoofddoel: werken.de we
deropbouw van Nederland. „Je was eigenlijk asoci
aal. Jemocht ook geen cent verdienen. Na het behalen
van mijn wereldtitel werd ik gevraagd een autoten
toonstelling te opehen. Het kwam in de krant, de
KNSB kreeg er lucht van en waarschuwde me. Zou ik
er maar één cent voor krijgen, dan zou mijn ama-
teurstatus worden ingetrokken. Zelfs de reiskosten
schoten erbij in. En nu hebben schaatsers managers
om een selectie te maken uit alle aanbiedingen. Is het
schaatsen broodwinning voor de toppers. Nee, ja
loers ben ik niet. Verre van zelfs."
„Het lijkt alsof we nu met onszelf in de knoop zitten.
Als Jochem Uytdehaage olympisch kampioen wordt,
staan we allemaal te juichen. Maar bij een volgend
toernooi willen we alweer een nieuwe held. Dat is
toch anders in Scandinavië, waar respect heerst voor
de kampioenen. Als voormalig wereldkampioen krijg
ik van de KNSB geeneens kaartjes voor grote ^ved-
19 februari 1962. Henk van der Grift (midden) wordt
gehuldigd als wereldkampioen. Links de Rus Viktor
Kosichkin (tweede) en rechts de Nederlander Rudie
Liebrechts die als derde eindigde. foto ANP
strijden. De hoofdtribune zit al vol met sponsoren die
geen enkele affiniteit hebben met de sport De au
thenticiteit verdwijnt."
De sneeuwrandjes, de buitenlucht, een vol Bislett-
stadion of 120.000 man in Moskou; dat was zijn belo
ning. Niet dat hij de vooruitgang verafschuwt, want
zelf vernieuwde hij de sport ook. „Franz Krienbühl
krijgt de credits voor het uitvinden van de snelle pak
ken, maar dat is onjuist. Hij heeft alleen de capuchon
toegevoegd. Ik introduceerde een nylon pak. Ik trok
twee maillots van mijn verloofde over elkaar aan en
leende ook een nylon truitje. Maakte zij er boordjes
aan in rood, wit en blauw. Het voelde aan als een
tweede huid. De tegenstanders hadden er amper oog
voor. Z'n wollen pak zal wel stuk zijn en nu heeft hij
iets anders, dachten ze waarschijnlijk. Later, toen
anderen het ook oppikten en onwaarschijnlijk hard
schaatsten, wisten de meesten niet hoe snel ze zo'n
pak moesten regelen."
Net als nu bewegingswetenschappers als Jos de Ko
ning doen, filosofeerden ook Van der Grift en zijn
schaatscollega's over mogelijkheden om harder te
schaatsen. „We dachten aan een batterijtje op de rug,
met draadjes naar de ijzers toe. Die zou je dan warm
kunnen maken, waardoor er tussen ijs en ijzer een
laagje water ontstaat. Het is verder nooit van de
grond gekomen."
De wereldkampioen van 1961 legde zelf de basis voor
de vernieuwingsdrang. Hij zegt dat het aan hem te
danken is dat er kort na het kunststukje van Göteborg
kunstijsbanen werden aangelegd in Amsterdam en
Deventer. „Zeker weten. Twee weken voor het WK
weigerde de Amsterdamse gemeenteraad een verzoek
van de Jaap Eden-baan. Het was te duur. Kort na het
WK vonden ze in Nederland dat toch iets moest wor
den gedaan met mijn succes. Het NOC verstrekte een
subsidie en eind 1961 was er kunstijs. Kort geleden
sprak ik een NOC-bestuurder uit die tijdJij hebt ons
250.000 gulden gekost, grapte die man. Door die
kunstijsbanen kon Nederland een inhaalslag maken,
kwamen er uit het hele land talenten opduiken. Kijk
maar naar al die kampioenen na de komst van kunst
ijsbanen."
Van der Grift staat nog zelden op de schaats. Af en toe
op de wetering voor zijn huis. Het Utrechtse kunstijs
heeft hij zelden onder de ijzers gehad en op een bin
nenbaan schaatste hij nog nooit. „Regen, wind, vuil
op het ijs, dat is niets voor iemand die prachtige
sneeuwwallen, spiegelende ijsvloeren en een echt
winters klimaat is gewend." Jaarlijks keert Van der
Grift nog terug in Fagernes. De ijsbaan in het dorp is
nu een parkeerplaats, iets hoger in het dorp ligt een
nieuwe. „Maar de ijsclub is op sterven na dood, zoals
bijna overal in Noorwegen. Skiën is daar nu veel po
pulairder."
„Nu lijkt het schaatsen gevangen in het Nederlandse
succes. Er is na Tomas Gustafson geen Zweedse top
per gekomen, in Rusland rijden ze een nationaal
kampioenschap in een uithoek. Straks, in dat nieuwe
ijsstadion in Göteborg, zullen de Nederlanders de tri
bunes moeten vullen. Ook in ons land wordt het trou
wens moeilijk. De baanhuur gaat omhoog, abonne
menten worden duurder. Als de basis wegvalt, voel je
dat straks ook aan de top."
Dat sommige Nederlanders (Uytdehaage en Carl Ver-
heijen bijvoorbeeld) nu klagen dat ze op buitenbanen
niet uit de voeten kunnen, begrijpt Van der Grift niet.
„Dan moet je maar omschakelen. In mijn tijd had
Jeen van den Berg zo'n prikslag, hij was geweldig op
werkijs. Maar op een gladde baan waren wij sterker.
Aanpassen hoort bij de sport."
De skate-offhet selectiemiddel van het moderne
schaatsen, is helemaal niet zo nieuw. „Wij hadden er
al één in 1956. Anton Huiskes en Egbert van 't Oever
moesten een beslissingswedstrijd rijden voor een
plek op de Olympische Spelen van Cortina d'Ampez
zo. Nu is het logisch dat dit middel wordt gebruikt,
met zoveel talent. Ik vind het ook onbegrijpelijk dat
Mark Tuitert is aangewezen voor het WK. Alleen de
eerste twee van het EK (Gianni Romme en Rintje
Ritsma) waren volgens de reglementen zeker. Dan
moet je er niet meer aanwijzen. Dat maakt het veel te
ingewikkeld. En laat die schaatsers niet zeuren dat ze
anderhalve week voor een WK nog een wedstrijd
moesten rijdenWaar heb je het over? Bij elkaar duur
de het nog geen tien minuten."
Martijn van Beeten