Het kind is nog steeds in mij Op reportage in de jaren vijftig Koeterwaals is een formidabele schepping György Konrad 23 Mark Boog in de mist van het schimmenrijk Max Dendermonde Restantjes Biesheuvel vrijdag 22 november 2002 We zijn hier niet om talenten dood te knuffelen - waar te vroege lof en adoratie toe kun nen leiden, zien we aan Feye- noord-linksbuiten Robin van Persie - maar ik heb toch echt al eens een uitgever hardop horen zeggen dat Mark Boog 'de nieu we Hermans' is. Da's wel erg kras en dus geef ik het maar even door, Utrechter Mark Boog (1970) maakte een vliegende start. Voor zijn debuut, de dichtbun del 'Alsof er iets gebeurt', kreeg hij prompt de C. Buddingh'- prijs 2001 toegekend. Zijn ro mandebuut 'De vuistslag' volg de kort daarop en werd lovend ontvangen. In die roman ver keert de lezer voortdurend in het hoofd van een jonge man die wakker wordt in het ziekenhuis nadat hij bij een vuistgevecht betrokken is geraakt. Beetje bij beetje trekt de mist in het schimmenrijk van zijn geest op, en dan blijkt hij bepaald zelf geen lieverdje te zijn. Beneveld Boogs tweede roman, De warm te van het zelfbedrog, doet sterk aan 'De vuistslag' denken, want andermaal verkeert de lezer bij voortduring in het hoofd van andermaal een jonge man wiens geest beneveld is. Hij verlaat 'in verwarde toestand' zijn woning. Achter de exacte reden komen we niet, maar gesuggereerd wordt dat zijn liefdesrelatie voorbij is. Hij gaat elders op zoek naar de Andere Vrouw. Hij stapt in de eerste de beste bus en vervolgens in de eerste de beste trein om zo in een dorpje te be landen, waar hij 'onderdak' vindt op het kerkhof. De man is flink overspannen, zijn geest draait overuren en dat uit zich in one-liners en redeneringen die zichzelf in de staart bijten. Dit leidt tot alinea's als deze, de man zit op een terras met een pilsje: 'Dat doet een mens goed,' mompelde ik. Eerste ontmoe tingen zijn altijd lastig, en als dat al een voordeel heeft, dan is het dat een goede uitvoering voor grote voldoening zorgt. Tweede ontmoetingen zijn trou wens nauwelijks minder moei lijk - het is zelfs te verdedigen dat elk treffen ingewikkeld is en tot groot onheil kan leiden. Dat is jammer. Het betekent onder andere dat de voldoening zelden een lang leven beschoren is. Treurig geval Een niet aflatende stroom te gendraadse logica vult dit boek. De man probeert tot de dorpsbe volking door te dringen. In elke vrouw ziet hij de Andere Vrouw. En omdat het bier bij het dorps feest rijkelijk vloeit, worden zijn gedachten nog warriger. De man is een treurig geval, maar hij werkt de lezer vooral op de lachspieren. Boog zou met stuk ken dialoog uit dit boek zo als stand-up comedian de bühne op kunnen. Het is een boek om hardop te lezen of voor te lezen. De vergelijking met Hermans is uiteraard erg prematuur, al zit er wel degelijk overeenkomst in de manier waarop de persona ges van beide auteurs zich, op semi-autistische wijze, door het leven bewegen. Ze zijn blind voor wat ze zelf aan reactie los maken op hun omgeving. Een heerlijke roman. Mark Boog is meer dan een groot talent. Theo Hakkert Mark Boog: De warmte van het zelf bedrog. Roman - Uitgeverij Cossee, 175 blz., 18,90 (gebj. György Konrad: „Ook het herinneren maakt deel uit van de verbeelding." foto Roland de Bruin/GPD adat zijn ouders in 1944 door de Duitse Gestapo werden gearresteerd, stond de elfjarige György Konrad er samen met zijn zusje alleen voor. De Hongaars-joodse jongen wist bij familie in Boedapest onder te duiken, overleefde en werd later een van de bekendste Europese schrijvers. Zijn herinneringen aan de oorlog tekende hij op in zijn boek Geluk. Vlak na de oorlog keerde György Konrad (1933) terug naar zijn geboortedorp Beret- tyóüjfalu, waar hij vervolgens leefde tussen honderden we duwnaars die niet alleen hun vrouw, maar ook hun kinderen hadden verloren. Konrad en zijn zusje werden voortdurend ver troeteld. Een van de mannen zei: 'Vergeet nooit dat jij in plaats van de gestorvenen leeft Het geboortedorp van Konréd telde voor de oorlog zo'n dui zend joden. Van hen bleven on geveer tweehonderd in leven, voornamelijk joodse mannen. Vrijwel alle kinderen werden vermoord in Auschwitz. Tegen het einde van zijn boek geeft Konrad aan dat hij in 2000 was uitgenodigd door het ge meentebestuur van Beret- tyóüjf alu, om er een lezing te ge ven. Met welke gevoelens ging hij op de uitnodiging in? Het antwoord is niet eenvoudig te geven: ,,Ik bleef na de oorlog tot 1949 in het dorp wonen", vertelt Konrad. ,,De winkel en het huis van mijn vader werden in dat jaar genationaliseerd. We had den ook nog een appartement in Boedapest en besloten daar heen te gaan." Later keerde hij nog een paar keer terug, uit nieuwsgierigheid en om de joodse begraafplaats te bezoeken. ,,Ik heb een sterk emotionele binding met de plaatsen waar ik heb gewoond, veel sterker dan de mensen uit mijn naaste omgeving. Om die reden ben ik op de uitnodiging ingegaan. Ze verwachtten al leen dat ik leuke herinneringen op zou halen. En dat ik ging zeg gen hoe geweldig het dorp wel niet is geweest. Ik moest ze ver volgens helaas teleurstellen." Waarom Konrad het gemeente bestuur van zijn geboortedorp teleur moest stellen? Hij be schreef het allemaal in zijn boek. Als elfjarige lukte het hem de plaatselijke machthèbbers om te kopen. Eén dag voordat de joden voor hun deportatie bij een werden gedreven, reisde hij samen met zijn zusje Éva naar Boedapest om onder te duiken. Konrad geeft aan dat hij het boek in verschillende periodes van zijn leven heeft geschreven. „En pas daarna heb ik er een doorlopende geschiedenis van gemaakt. Soms hoorde ik ook een verhaal van iemand anders dat ik kon gebruiken. Op die manier kon ik het verleden steeds beter begrijpen." Hoe moeilijk het schrijven van dit boek voor hem moet zijn ge weest? Konrad omzeilt het ant woord en gaat het liefst alleen maar in op het schrijfproces: „Ik moest voÜedig afgaan op mijn herinneringen, maar het ver haal zat niet volledig in mijn hoofd. Om die reden moest ik gaan graven en reconstrueren. Voor het schrijven zélf was dat niet belangrijk. Dat verloopt bij mij altijd moeizaam. Het gaat er dan uiteindelijk alleen maar om de dingen zo juist mogelijk op papier te krijgen. En bij mij gaat de geest als het ware een eigen leven leiden, los van het onder werp. Ja, ook het herinneren maakt deel uit van de verbeel- ding." Had hij zijn boek eerder kunnen schrijven? „Ik denk het niet, omdat de precisie en discipline me ontbraken. Ik had het ver haal dan met meer taalkunsten naar voren gebracht." In het boek geeft hij aan dat hij het ge voel heeft de levens van de twee honderd omgebrachte joodse kinderen uit zijn dorp te hebben geleid. Heeft hij dat gevoel al tijd al gehad? Konrad is even stil en brengt daarna schoorvoe tend naar voren: „Ja, in meer of mindere mate." Hij kijkt me aan en het is duide lijk dat hij op een andere vraag wacht. Konrad geeft vervolgens aan dat hij voor Geluk geen do cumenten heeft bestudeerd. En ook kon hij niet afgaan op zijn dagboeken. „Die heb ik ver brand, in 1974. Ik wist dat ze bij mij langs zouden komen voor een huiszoeking." Die 'ze' waren de communistische machtheb bers die hem het schrijven onmogelijk maakten en hem ar resteerden. Konrad werd in een zenuwinrichting gestopt, maar bleef daarna romans produce ren waarvan sommige in de on dergrondse pers werden uitge geven. In 1974 wilde hij niet dat zijn dagboeken in beslag wer den genomen. „Het was een moeilijke beslis sing om die te vernietigen en ik heb er nu natuurlijk spijt van. Ik heb het gedaan in een soort pa niekreactie." Waren het alleen maar dagboeken? „Nee, nog veel meer. Ook verhalen en eer ste aanzetten tot romans." Was het niet mogelijk om die papier stapel goed te verstoppen? „Misschien, alhoewel ik wist dat ze tijdens zo'n huiszoeking erg grondig te werk gingen. Na afloop bleek dat ze een plek hadden overgeslagen. Maar ja..." Konrad prijst zichzelf evenwel gelukkig dat hij een goed geheu gen heeft. „Voor Geluk wist ik me zelfs de namen goed te herin neren." Wat opvalt aan het boek is dat de jongen al op twaalfjari ge leeftijd een heel leven achter de rug heeft en zich als een vol wassene probeert te gedragen. „Ja, door die ervaringen had ik natuurlijk ook veel dingen ge leerd. En dat vond ik eigenlijk helemaal niet erg. Een jongen van twaalf wil het liefst volwas sen zijn. Stoer. Toen ik kort na de oorlog de mogelijkheid kreeg om samen met een paar anderen in een kar met paarden naar de Roemeense grens te trekken, nam ik alle verantwoordelijk heid op me. En die kon ik na tuurlijk helemaal niet aan. Maar goed, ik ben me er tijdens het schrijven bewust van ge weest dat lezers vaak houden van verhalen over jongens die de meest bizarre dingen meema ken. Waarom? Omdat een jon gen op die leeftijd geen zondaar is. Hij beziet de wereld nog met onschuldige ogen. En om die re den leven we graag met hem mee." Ondanks de beladen thematiek bevat Geluk humoristische pas sages. We zien de gruwelijkhe den deels door de ogen van een twaalfjarige, die meestal niet zwaar op de hand is. Heeft Kon rad die passages bewust in zijn boek gestopt? „Nee, niet echt. Humor maakt deel uit van mijn manier van schrijven. En dat is maar goed ook, anders was mijn boek, vrees ik, te saai geworden. Ja, het kind is nog steeds in mij. Dat koester ik." In een van de eigenaardig hu moristische en tevens macabere stukken beschrijft hij het mo ment dat de jongen tegen het einde van de oorlog voedsel in een kelder wil vinden. Daar ont dekt hij een overleden Duitse soldaat, die hij vervolgens met een monoloog begint te bespot ten. „Mijn Duitse uitgever heeft me gevraagd om die passage te schrappen", geeft Konréd aan. „Hij vond het stuk vanwege het fictionele karakter niet in over eenstemming met de rest van het boek. Ik weigerde. Het ging mij er in die passage vooral om te laten zien dat die jongen niet langer bang is voor een Diütser. En nu gaat Konrad regelmatig met Duitsers om; hij woont in Boedapest, maar brengt iedere maand een paar dagen door in Berlijn. Vanaf 1997 is hij er de president van de Akademie voor Schone Kunsten. „Op cultureel gebied is er veel te doen. Mis schien wel te veel. Daardoor is men de kunst van het leven mis schien wel een beetje verleerd. De kunst gelukkig te kunnen zijn met kleine dingen. Het is deze kunst die hij heeft proberen door te geven aan zijn vijf kinderen en die in Geluk vooral naar voren komt. „Soms vraagt een van hen aan mij wat ik deed toen ik nog jong was. Ik ben op zo'n moment niet een ge weldige verhalenverteller." Het leek hem beter om het ver haal van zijn jeugd op papier te zetten, ook voor zijn kinderen. „Dan kunnen ze er ooit rustig voor gaan zitten. En als ze het niet willen, hoeven ze er niet op te reageren. Dan hoeven ze het alleen maar in hun herinnering met zich mee te dragen." Jacob Moerman György Konrdd: Geluk - Uitgeverij De Bezige Bij, 174blz.,€19,50. Max Dendermonde (1919), die in 1941 was gedebu teerd als dichter, schreef in 19 51 in het weekblad 'De Groene Amsterdammer': „Nu binnen kort de televisie een feit zal zijn geworden voor een belangrijk deel van ons land, is het een zaak van uiterste importantie ons te beraden op de veranderingen die dit modernste middel van massacommunicatie in ons le ven te weeg zal brengen." Het was het begin van een re portage die de lezer informeerde over de voor- en nadelen die het nieuwe medium al had laten zien in het verre Amerika, waar - lichtelijk onvoorstelbaar, maar toch - de televisie wel heel dominant was geworden in de huiskamer. Dendermonde sprak in elk ge val zijn twijfel uit over één ver meend voordeel van het blauwe oog: dat 'politieke zwendelaars' onmiddellijk door de televisie zouden worden ontmaskerd, het publiek zou hen herkennen voor wat zij werkelijk waren. Nadeel van televisie was ook, zo was in Amerika gebleken, dat mensen gingen 'verdikken': ze zaten maar voor dat ding te eten. Triest, hoor! Het is een van de vele reportages die Dendermonde in de jaren vijftig schreef voor zowel het weekblad 'De Groene Amster dammer', als later het dagblad 'Het Parool'. Zij roepen anno 2002 een gevoel van nostalgie op: Ach, maakten de Nederlan ders zich in de jaren vijftig daar druk over? En: Het is toch alle maal wel heel anders gelopen, hè? Deze reportages heeft uitgever De Prom nu gebundeld. Het is deel twee van de serie die open de met 'Verzameld Werk' van de journalist Willem Wittkampf, wiens Parool-reportages de weg baanden voor grote journalis tieke producties van later tijd. 'In aantocht' is een boek met werk van de rechtse journalist- /polemist/bohémien Jacques Gans. In een tijd dat de televisie nog slechts in opkomst was en de verzuilde radio er niet aan toe kwam, schreef Dendermonde verhalen die de lezer een venster op de werkelijkheid verschaf ten. Zij waren een welkome aanvulling op de beknopte en vaak nog zeer institutionele (op autoriteiten gerichte) bericht geving over ontwikkelingen in de Nederlandse samenleving, nog in opbouw na de Tweede Wereldoorlog. Zijn deze reportages gedateerd in 2002? Het antwoord is ja en neen. Natuurlijk zijn zij geda- teerd: Dendermonde beschrijft immers, met de bril van die tijd, de gebeurtenissen van de jaren vijftig. Ondanks zijn poëtisch- journalistieke stijl zijn het on miskenbaar verhalen van die tijd. Maar dat maakt ze tegelij kertijd zeer interessant: het na deel van geschiedschrijving is immers dat die terugblikt. Hoe mensen op dat moment de ge beurtenissen van hun tijd be leefden, zonder de kennis van wat de decennia daarna is ge beurd, kan maar zelden worden ervaren. De gebundelde stuk ken van Dendermonde geven dan ook een leuk venster op de wereld van de jaren vijftig. James McGonigal Max Dendermonde: Op Reportage, Journalistieke hoogtepunten uit de jaren vijftig - Uitgeverij De Prom, 317 pag., €20,-. Excusez le mot, maar Jacob Maarten Arend Biesheuvel is gek. Je kunt problemen heb ben met dat woord, het is helaas waar en ook Biesheuvel zelf zal het in heldere momenten be amen. De schrijver, geboren in 1939 en bekend geworden in de jaren zeventig met verhalen bundels als 'In de bovenkooi', 'De verpletterende werkelijk heid' en 'De Weg naar het Licht', werd vanaf midden jaren zestig diverse malen opgenomen in een psychiatrische inrichting. Hij kende ook perioden dat het hem beter ging: de reden waar om het moeilijk, zo niet onmo gelijk is een direct verband te leggen tussen de vreemde ge- dachtenkronkels in zijn verha len en die in zijn hoofd. Feit is wel dat Biesheuvels ver halen gerangschikt mogen wor den onder de meest curieuze uit onze letteren. Het lijden aan de wereld en de zoektocht van de personages naar een veilige ha ven, paradijs of andere vorm van geborgenheid gaat hand in hand met kolderieke onzin, bi zarre uitweidingen en krasse lo gica. Biesheuvel schrijft nog, maar daar is ook alles mee gezegd. Uitgeverij Meulenhoff kondigt nu weliswaar de comeback van Biesheuvel aan, maar de flin terdunne en korte verhalen in Oude geschiedenis van Pa die leefde als een dier want hij schaamde zich nergens voor en hij was erg practisch rechtvaar digen zo'n uitroep niet. Met alle respect: dit bundeltje moet vooral worden gezien als een af sluiting van een oeuvre. In het boekje staan verhalen die al eens in bibliofiele uitgaven ver schenen; de rest komt uit één af levering van 'De Revisor'. Dit is wat er nog publicabel was. In dit beeld past ook de aankondiging dat in januari een bundel 'beste verhalen van' zal verschijnen, gekozen door echtgenote Eva Biesheuvel. Eerst het werk com pleet, dan de samenvatting in hoogtepunten. De hier bijeengebrachte verha len en anekdotes brengen welis waar enkele malen een glimlach op de lippen, maar het is een droeve glimlach vol nostalgie om de vage echo's van hoe mooi het ooit was en het besef dat het nooit meer zo wordt. Het klinkt flauw omdat het zo voor de hand ligt, maar het mooist aan de bundel is toch echt de titel. Theo Hakkert J.M.A. Biesheuvel: Oude geschiede nis van Pa die leefde als een dier want hij schaamde zich nergens voor en hij was erg practisch. Verha len - Uitgeverij Meulenhoff, 64 blz., €14,50. Doorgaans wordt er stevig gemopperd over het moderne Nederlands. Een van de vaste klaagzangen geldt de invloed van het Engels. Het is shit en fuck waar het pas geeft. De mediawereld staat bol van de ame rikanismen, de showbis rendeert anglofo- nisch. De feiten zijn niet te weerleggen. Dat klagen van taalpolitici, schoolmeesters en genormeerde taalgebruikers heeft echter weinig effect. In een prikkelend werkj e verdiept Marc van Oostendorp zich in de toekomst van het Ne derlands in de nieuwe wereld. Ook voor wie afstand neemt van het Engelse amusement, de rolprent of de documentaire op het Heim- fernsehen, is er wel iets aan de hand met on ze taal. Internationale bedrijven in Neder land gebruiken als bedrijfstaal het Engels. Op verschillende terreinen is ook in Neder land de vakliteratuur Engelstalig. Weten schappelijke publicaties tellen eigenlijk alleen maar mee als ze in internationaal ge oriënteerde tijdschriften verschijnen. Het hoger onderwijs legt zich toe op het ontwik kelen van Engelstalige onderwijs- en on derzoeksprogramma's. In het hele land zijn scholen voor voortgezet onderwijs die een Engelse afdeling hebben. Sommige landge noten maken zich daar serieus zorgen over. Zal het Nederlands niet weggedrukt wor- Funshoppen met de kids tijdens de summer sale in Amsterdam. den? Zal onze taal niet een thuistaal worden waarmee je je in de familie en de kring van vrienden en kennissen redt, maar die te wei nig status heeft voor het echte leven van geld en aanzien? Hoe zal het gaan in het ver enigde Europa? In theorie is elke taal in de kringen van het management van Europa even sterk in tel, in de praktijk is de omgangstaal Engels en Frans. Die laatste taal om politieke, niet om praktische redenen. Het Duits is op histori sche gronden geen factor van betekenis. Wie geen Engels beheerst, kan buiten Neder land zijn mond alleen nog opendoen om te geeuwen en wie geen fatsoenlijk mondje Frans spreekt kan een Europese carrière wel vergeten. Als wij als Nederlanders ons niet te weer stellen tegen de bedreiging van het Engels als wereldtaal, wie moet het dan doen? Het bijzondere van het boekje van Van Oostendorp is dat hij het Engels niet als een bedreiging ziet. Niet voor het Nederlands, voor niks eigenlijk. De ontwikkeling vindt hij niet alleen boeiend, maar juicht hij zelfs toe. Dat iedereen zo'n beetje Engels gaat spreken is niet meer dan normaal. Dat daar mee het Nederlands voor internationaal ge bruik, ook in Europa, uitgerangeerd wordt, is niet meer dan de bevestiging van de feite lijke situatie. In de visie van Van Oostendorp is taal louter een instrument: een middel om met anderen te communiceren. Aan dat instrument moe ten niet meer eisen gesteld worden dan dat de communicatie in zekere zin slaagt. Met woorden breng je gedachten over. Als dat lukt heeft het middel zijn functie. Taal is voor Van Oostendorp misschien ook wel een tastbaar cultuurhistorisch verschijnsel dat in zichzelf een waarde heeft, maar dat is een waardering die nooit de kern raakt van de functie van de taal. Het is alsof je het water leidingnet of het telefoonnetwerk zou con serveren. De visie op taal en taalgebruik die Van Oost endorp etaleert is de consequentie van de taalbeschouwing die onder oppertoezicht van de Amerikaan Chomsky in de jaren zes tig is ontwikkeld. Elke taal is gebaseerd op een grammaticaal systeem dat met alle mo gelijke variaties het aangeboren taalvermo gen van de mens weerspiegelt. Er bestaan geen principiële verschillen tussen talen: er bestaan geen primitieve talen, geen hoog waardige talen. Talen veranderen in het gebruik. Die veranderingen kunnen niet te gengehouden worden en zijn nooit als ach teruitgang te beschouwen. Een taal is daar om nooit een afgerond geheel. Trouwens ook de sprekers variëren hun taal. Eigenlijk heeft elke spreker een eigen taalvariant: kleine tot grote uitspraakverschillen, grote re variatie in de woordvoorraad en lichte nuances in de grammatica. Wie er zo over denkt, ziet een taal als een tijdelijk instru ment om met andere mensen te praten. Dat 'met mensen praten is trouwens evenmin als een statisch geheel te zien. Mensen pra ten in kringen en niveaus, afhankelijk van plaats, tijd en gesprekspartner, zonder dat de ene kring of het ene niveau taalkundig interessanter, laat staan meer waard is. Het is dan ook onmogelijk min of meer vaste taalnormen te formuleren. Alles kan en mag, als de taalgebruikers het willen. Vin den ze hun variant een taal, dan is het zo. Trouwens wat zou er tegenin te brengen zijn? Deze visie op taal doordesemt het boekje van Van Oostendorp. Hoe aardig het ge schreven is en hoe amusant de informatie, velen zullen van de consequenties van deze opvattingen gruwen. De schrijver zelf ge niet er van: hij vindt veranderingen in de uitspraak interessant, mengelmoesjes acht hij opwindend, koeterwaals is een formida bele schepping van het menselijk taalver mogen. Zo kijkt hij ook naar het Engels. Het is geen echt Engels dat Europeanen of mondibur- gers gaan spreken. Als het steenkolen-en gels maar functioneel is, dan is het zelfs taalkundig interessanter en menselijk nor maler. Van Oostendorp weet deze kijk op taal en taalontwikkeling levendig te ver woorden in een boekje dat geschreven is als een lange column. Dat hij schrijft zoals hij praat wordt trouwens wel irritant. Het be toog dijt uit en is niet vrij van zelfstreling. Het is niettemin belangrijk kennis te nemen van zijn opvattingen die doorgaans in min der uitgesproken vorm onder veel taalkun digen leven. Wat valt er tegen in te brengen? Taalkundig weinig, taalpolitiek iets meer. Taal is zeker een instrument als een 'tele foonnetwerk' maar is daar niet volledig mee getypeerd. Het is ook mogelijk 'onze taal' te zien als functie van een cultuur, waarin die taal in zichzelf een waardevol historisch ge groeid middel is dat met stijlgevoel en res pect gebruikt kan wordenAlsof j e in een ge sprek samen naar muziek luistert of van een landschap geniet, wetend dat je met elkaar iets van bijzondere waarde bezit. Van Oostendorp zou ons willen doen gelo ven dat taalkundige inzichten min of meer automatisch je houding tegenover een stan daardtaal of een taalvariant moeten bepa len. Dat is onjuist. Een samenleving kan 'verzorgde standaardtaal' als een waarde zien, waarvoor ze een relatieve norm ont wikkelt. Zoals sommige passagiers het pret tig of waardevol of in zekere zin welopge voed vinden dat ze aan de stewardess niet horen waar ze vandaan komt. Taalweten schappers gaan daar niet over. Sociale en economische factoren bepalen de status van een taalvariant. Lo van Driel Marc van Oostendorp: Steenkolen Engels - Uitge verij L.J. Veen/Het taalfonds, 159 blz., €13,50.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2002 | | pagina 23