Het kind is nog steeds in mij
Op reportage in
de jaren vijftig
Koeterwaals is een formidabele schepping
György
Konrad
23
Mark Boog
in de mist
van het
schimmenrijk
Max
Dendermonde
Restantjes Biesheuvel
vrijdag 22 november 2002
We zijn hier niet om talenten
dood te knuffelen - waar te
vroege lof en adoratie toe kun
nen leiden, zien we aan Feye-
noord-linksbuiten Robin van
Persie - maar ik heb toch echt al
eens een uitgever hardop horen
zeggen dat Mark Boog 'de nieu
we Hermans' is. Da's wel erg
kras en dus geef ik het maar
even door,
Utrechter Mark Boog (1970)
maakte een vliegende start.
Voor zijn debuut, de dichtbun
del 'Alsof er iets gebeurt', kreeg
hij prompt de C. Buddingh'-
prijs 2001 toegekend. Zijn ro
mandebuut 'De vuistslag' volg
de kort daarop en werd lovend
ontvangen. In die roman ver
keert de lezer voortdurend in
het hoofd van een jonge man die
wakker wordt in het ziekenhuis
nadat hij bij een vuistgevecht
betrokken is geraakt. Beetje bij
beetje trekt de mist in het
schimmenrijk van zijn geest op,
en dan blijkt hij bepaald zelf
geen lieverdje te zijn.
Beneveld
Boogs tweede roman, De warm
te van het zelfbedrog, doet sterk
aan 'De vuistslag' denken, want
andermaal verkeert de lezer bij
voortduring in het hoofd van
andermaal een jonge man wiens
geest beneveld is. Hij verlaat 'in
verwarde toestand' zijn woning.
Achter de exacte reden komen
we niet, maar gesuggereerd
wordt dat zijn liefdesrelatie
voorbij is. Hij gaat elders op
zoek naar de Andere Vrouw. Hij
stapt in de eerste de beste bus en
vervolgens in de eerste de beste
trein om zo in een dorpje te be
landen, waar hij 'onderdak'
vindt op het kerkhof. De man is
flink overspannen, zijn geest
draait overuren en dat uit zich
in one-liners en redeneringen
die zichzelf in de staart bijten.
Dit leidt tot alinea's als deze, de
man zit op een terras met een
pilsje: 'Dat doet een mens goed,'
mompelde ik. Eerste ontmoe
tingen zijn altijd lastig, en als
dat al een voordeel heeft, dan is
het dat een goede uitvoering
voor grote voldoening zorgt.
Tweede ontmoetingen zijn trou
wens nauwelijks minder moei
lijk - het is zelfs te verdedigen
dat elk treffen ingewikkeld is en
tot groot onheil kan leiden. Dat
is jammer. Het betekent onder
andere dat de voldoening zelden
een lang leven beschoren is.
Treurig geval
Een niet aflatende stroom te
gendraadse logica vult dit boek.
De man probeert tot de dorpsbe
volking door te dringen. In elke
vrouw ziet hij de Andere Vrouw.
En omdat het bier bij het dorps
feest rijkelijk vloeit, worden
zijn gedachten nog warriger. De
man is een treurig geval, maar
hij werkt de lezer vooral op de
lachspieren. Boog zou met stuk
ken dialoog uit dit boek zo als
stand-up comedian de bühne op
kunnen. Het is een boek om
hardop te lezen of voor te lezen.
De vergelijking met Hermans is
uiteraard erg prematuur, al zit
er wel degelijk overeenkomst in
de manier waarop de persona
ges van beide auteurs zich, op
semi-autistische wijze, door het
leven bewegen. Ze zijn blind
voor wat ze zelf aan reactie los
maken op hun omgeving. Een
heerlijke roman. Mark Boog is
meer dan een groot talent.
Theo Hakkert
Mark Boog: De warmte van het zelf
bedrog. Roman - Uitgeverij Cossee,
175 blz., 18,90 (gebj.
György Konrad: „Ook het herinneren maakt deel uit van de verbeelding."
foto Roland de Bruin/GPD
adat zijn ouders in 1944 door de Duitse Gestapo
werden gearresteerd, stond de elfjarige György
Konrad er samen met zijn zusje alleen voor. De
Hongaars-joodse jongen wist bij familie in Boedapest onder
te duiken, overleefde en werd later een van de bekendste
Europese schrijvers. Zijn herinneringen aan de oorlog
tekende hij op in zijn boek Geluk.
Vlak na de oorlog keerde
György Konrad (1933) terug
naar zijn geboortedorp Beret-
tyóüjfalu, waar hij vervolgens
leefde tussen honderden we
duwnaars die niet alleen hun
vrouw, maar ook hun kinderen
hadden verloren. Konrad en zijn
zusje werden voortdurend ver
troeteld. Een van de mannen zei:
'Vergeet nooit dat jij in plaats
van de gestorvenen leeft
Het geboortedorp van Konréd
telde voor de oorlog zo'n dui
zend joden. Van hen bleven on
geveer tweehonderd in leven,
voornamelijk joodse mannen.
Vrijwel alle kinderen werden
vermoord in Auschwitz.
Tegen het einde van zijn boek
geeft Konrad aan dat hij in 2000
was uitgenodigd door het ge
meentebestuur van Beret-
tyóüjf alu, om er een lezing te ge
ven. Met welke gevoelens ging
hij op de uitnodiging in? Het
antwoord is niet eenvoudig te
geven: ,,Ik bleef na de oorlog tot
1949 in het dorp wonen", vertelt
Konrad. ,,De winkel en het huis
van mijn vader werden in dat
jaar genationaliseerd. We had
den ook nog een appartement in
Boedapest en besloten daar
heen te gaan."
Later keerde hij nog een paar
keer terug, uit nieuwsgierigheid
en om de joodse begraafplaats
te bezoeken. ,,Ik heb een sterk
emotionele binding met de
plaatsen waar ik heb gewoond,
veel sterker dan de mensen uit
mijn naaste omgeving. Om die
reden ben ik op de uitnodiging
ingegaan. Ze verwachtten al
leen dat ik leuke herinneringen
op zou halen. En dat ik ging zeg
gen hoe geweldig het dorp wel
niet is geweest. Ik moest ze ver
volgens helaas teleurstellen."
Waarom Konrad het gemeente
bestuur van zijn geboortedorp
teleur moest stellen? Hij be
schreef het allemaal in zijn
boek. Als elfjarige lukte het hem
de plaatselijke machthèbbers
om te kopen. Eén dag voordat de
joden voor hun deportatie bij
een werden gedreven, reisde hij
samen met zijn zusje Éva naar
Boedapest om onder te duiken.
Konrad geeft aan dat hij het
boek in verschillende periodes
van zijn leven heeft geschreven.
„En pas daarna heb ik er een
doorlopende geschiedenis van
gemaakt. Soms hoorde ik ook
een verhaal van iemand anders
dat ik kon gebruiken. Op die
manier kon ik het verleden
steeds beter begrijpen." Hoe
moeilijk het schrijven van dit
boek voor hem moet zijn ge
weest? Konrad omzeilt het ant
woord en gaat het liefst alleen
maar in op het schrijfproces: „Ik
moest voÜedig afgaan op mijn
herinneringen, maar het ver
haal zat niet volledig in mijn
hoofd. Om die reden moest ik
gaan graven en reconstrueren.
Voor het schrijven zélf was dat
niet belangrijk. Dat verloopt bij
mij altijd moeizaam. Het gaat er
dan uiteindelijk alleen maar om
de dingen zo juist mogelijk op
papier te krijgen. En bij mij gaat
de geest als het ware een eigen
leven leiden, los van het onder
werp. Ja, ook het herinneren
maakt deel uit van de verbeel-
ding."
Had hij zijn boek eerder kunnen
schrijven? „Ik denk het niet,
omdat de precisie en discipline
me ontbraken. Ik had het ver
haal dan met meer taalkunsten
naar voren gebracht." In het
boek geeft hij aan dat hij het ge
voel heeft de levens van de twee
honderd omgebrachte joodse
kinderen uit zijn dorp te hebben
geleid. Heeft hij dat gevoel al
tijd al gehad? Konrad is even stil
en brengt daarna schoorvoe
tend naar voren: „Ja, in meer of
mindere mate."
Hij kijkt me aan en het is duide
lijk dat hij op een andere vraag
wacht. Konrad geeft vervolgens
aan dat hij voor Geluk geen do
cumenten heeft bestudeerd. En
ook kon hij niet afgaan op zijn
dagboeken. „Die heb ik ver
brand, in 1974. Ik wist dat ze bij
mij langs zouden komen voor
een huiszoeking." Die 'ze' waren
de communistische machtheb
bers die hem het schrijven
onmogelijk maakten en hem ar
resteerden. Konrad werd in een
zenuwinrichting gestopt, maar
bleef daarna romans produce
ren waarvan sommige in de on
dergrondse pers werden uitge
geven. In 1974 wilde hij niet dat
zijn dagboeken in beslag wer
den genomen.
„Het was een moeilijke beslis
sing om die te vernietigen en ik
heb er nu natuurlijk spijt van. Ik
heb het gedaan in een soort pa
niekreactie." Waren het alleen
maar dagboeken? „Nee, nog
veel meer. Ook verhalen en eer
ste aanzetten tot romans." Was
het niet mogelijk om die papier
stapel goed te verstoppen?
„Misschien, alhoewel ik wist
dat ze tijdens zo'n huiszoeking
erg grondig te werk gingen. Na
afloop bleek dat ze een plek
hadden overgeslagen. Maar
ja..."
Konrad prijst zichzelf evenwel
gelukkig dat hij een goed geheu
gen heeft. „Voor Geluk wist ik
me zelfs de namen goed te herin
neren." Wat opvalt aan het boek
is dat de jongen al op twaalfjari
ge leeftijd een heel leven achter
de rug heeft en zich als een vol
wassene probeert te gedragen.
„Ja, door die ervaringen had ik
natuurlijk ook veel dingen ge
leerd. En dat vond ik eigenlijk
helemaal niet erg. Een jongen
van twaalf wil het liefst volwas
sen zijn. Stoer. Toen ik kort na de
oorlog de mogelijkheid kreeg
om samen met een paar anderen
in een kar met paarden naar de
Roemeense grens te trekken,
nam ik alle verantwoordelijk
heid op me. En die kon ik na
tuurlijk helemaal niet aan.
Maar goed, ik ben me er tijdens
het schrijven bewust van ge
weest dat lezers vaak houden
van verhalen over jongens die de
meest bizarre dingen meema
ken. Waarom? Omdat een jon
gen op die leeftijd geen zondaar
is. Hij beziet de wereld nog met
onschuldige ogen. En om die re
den leven we graag met hem
mee."
Ondanks de beladen thematiek
bevat Geluk humoristische pas
sages. We zien de gruwelijkhe
den deels door de ogen van een
twaalfjarige, die meestal niet
zwaar op de hand is. Heeft Kon
rad die passages bewust in zijn
boek gestopt? „Nee, niet echt.
Humor maakt deel uit van mijn
manier van schrijven. En dat is
maar goed ook, anders was mijn
boek, vrees ik, te saai geworden.
Ja, het kind is nog steeds in mij.
Dat koester ik."
In een van de eigenaardig hu
moristische en tevens macabere
stukken beschrijft hij het mo
ment dat de jongen tegen het
einde van de oorlog voedsel in
een kelder wil vinden. Daar ont
dekt hij een overleden Duitse
soldaat, die hij vervolgens met
een monoloog begint te bespot
ten. „Mijn Duitse uitgever heeft
me gevraagd om die passage te
schrappen", geeft Konréd aan.
„Hij vond het stuk vanwege het
fictionele karakter niet in over
eenstemming met de rest van
het boek. Ik weigerde. Het ging
mij er in die passage vooral om
te laten zien dat die jongen niet
langer bang is voor een Diütser.
En nu gaat Konrad regelmatig
met Duitsers om; hij woont in
Boedapest, maar brengt iedere
maand een paar dagen door in
Berlijn. Vanaf 1997 is hij er de
president van de Akademie voor
Schone Kunsten. „Op cultureel
gebied is er veel te doen. Mis
schien wel te veel. Daardoor is
men de kunst van het leven mis
schien wel een beetje verleerd.
De kunst gelukkig te kunnen
zijn met kleine dingen.
Het is deze kunst die hij heeft
proberen door te geven aan zijn
vijf kinderen en die in Geluk
vooral naar voren komt. „Soms
vraagt een van hen aan mij wat
ik deed toen ik nog jong was. Ik
ben op zo'n moment niet een ge
weldige verhalenverteller."
Het leek hem beter om het ver
haal van zijn jeugd op papier te
zetten, ook voor zijn kinderen.
„Dan kunnen ze er ooit rustig
voor gaan zitten. En als ze het
niet willen, hoeven ze er niet op
te reageren. Dan hoeven ze het
alleen maar in hun herinnering
met zich mee te dragen."
Jacob Moerman
György Konrdd: Geluk - Uitgeverij
De Bezige Bij, 174blz.,€19,50.
Max Dendermonde (1919),
die in 1941 was gedebu
teerd als dichter, schreef in 19 51
in het weekblad 'De Groene
Amsterdammer': „Nu binnen
kort de televisie een feit zal zijn
geworden voor een belangrijk
deel van ons land, is het een zaak
van uiterste importantie ons te
beraden op de veranderingen
die dit modernste middel van
massacommunicatie in ons le
ven te weeg zal brengen."
Het was het begin van een re
portage die de lezer informeerde
over de voor- en nadelen die het
nieuwe medium al had laten
zien in het verre Amerika, waar
- lichtelijk onvoorstelbaar,
maar toch - de televisie wel heel
dominant was geworden in de
huiskamer.
Dendermonde sprak in elk ge
val zijn twijfel uit over één ver
meend voordeel van het blauwe
oog: dat 'politieke zwendelaars'
onmiddellijk door de televisie
zouden worden ontmaskerd, het
publiek zou hen herkennen voor
wat zij werkelijk waren. Nadeel
van televisie was ook, zo was in
Amerika gebleken, dat mensen
gingen 'verdikken': ze zaten
maar voor dat ding te eten.
Triest, hoor!
Het is een van de vele reportages
die Dendermonde in de jaren
vijftig schreef voor zowel het
weekblad 'De Groene Amster
dammer', als later het dagblad
'Het Parool'. Zij roepen anno
2002 een gevoel van nostalgie
op: Ach, maakten de Nederlan
ders zich in de jaren vijftig daar
druk over? En: Het is toch alle
maal wel heel anders gelopen,
hè?
Deze reportages heeft uitgever
De Prom nu gebundeld. Het is
deel twee van de serie die open
de met 'Verzameld Werk' van de
journalist Willem Wittkampf,
wiens Parool-reportages de weg
baanden voor grote journalis
tieke producties van later tijd.
'In aantocht' is een boek met
werk van de rechtse journalist-
/polemist/bohémien Jacques
Gans.
In een tijd dat de televisie nog
slechts in opkomst was en de
verzuilde radio er niet aan toe
kwam, schreef Dendermonde
verhalen die de lezer een venster
op de werkelijkheid verschaf
ten. Zij waren een welkome
aanvulling op de beknopte en
vaak nog zeer institutionele (op
autoriteiten gerichte) bericht
geving over ontwikkelingen in
de Nederlandse samenleving,
nog in opbouw na de Tweede
Wereldoorlog.
Zijn deze reportages gedateerd
in 2002? Het antwoord is ja en
neen. Natuurlijk zijn zij geda-
teerd: Dendermonde beschrijft
immers, met de bril van die tijd,
de gebeurtenissen van de jaren
vijftig. Ondanks zijn poëtisch-
journalistieke stijl zijn het on
miskenbaar verhalen van die
tijd. Maar dat maakt ze tegelij
kertijd zeer interessant: het na
deel van geschiedschrijving is
immers dat die terugblikt. Hoe
mensen op dat moment de ge
beurtenissen van hun tijd be
leefden, zonder de kennis van
wat de decennia daarna is ge
beurd, kan maar zelden worden
ervaren. De gebundelde stuk
ken van Dendermonde geven
dan ook een leuk venster op de
wereld van de jaren vijftig.
James McGonigal
Max Dendermonde: Op Reportage,
Journalistieke hoogtepunten uit de
jaren vijftig - Uitgeverij De Prom,
317 pag., €20,-.
Excusez le mot, maar Jacob
Maarten Arend Biesheuvel
is gek. Je kunt problemen heb
ben met dat woord, het is helaas
waar en ook Biesheuvel zelf zal
het in heldere momenten be
amen. De schrijver, geboren in
1939 en bekend geworden in de
jaren zeventig met verhalen
bundels als 'In de bovenkooi',
'De verpletterende werkelijk
heid' en 'De Weg naar het Licht',
werd vanaf midden jaren zestig
diverse malen opgenomen in
een psychiatrische inrichting.
Hij kende ook perioden dat het
hem beter ging: de reden waar
om het moeilijk, zo niet onmo
gelijk is een direct verband te
leggen tussen de vreemde ge-
dachtenkronkels in zijn verha
len en die in zijn hoofd.
Feit is wel dat Biesheuvels ver
halen gerangschikt mogen wor
den onder de meest curieuze uit
onze letteren. Het lijden aan de
wereld en de zoektocht van de
personages naar een veilige ha
ven, paradijs of andere vorm
van geborgenheid gaat hand in
hand met kolderieke onzin, bi
zarre uitweidingen en krasse lo
gica.
Biesheuvel schrijft nog, maar
daar is ook alles mee gezegd.
Uitgeverij Meulenhoff kondigt
nu weliswaar de comeback van
Biesheuvel aan, maar de flin
terdunne en korte verhalen in
Oude geschiedenis van Pa die
leefde als een dier want hij
schaamde zich nergens voor en
hij was erg practisch rechtvaar
digen zo'n uitroep niet. Met alle
respect: dit bundeltje moet
vooral worden gezien als een af
sluiting van een oeuvre. In het
boekje staan verhalen die al
eens in bibliofiele uitgaven ver
schenen; de rest komt uit één af
levering van 'De Revisor'. Dit is
wat er nog publicabel was. In dit
beeld past ook de aankondiging
dat in januari een bundel 'beste
verhalen van' zal verschijnen,
gekozen door echtgenote Eva
Biesheuvel. Eerst het werk com
pleet, dan de samenvatting in
hoogtepunten.
De hier bijeengebrachte verha
len en anekdotes brengen welis
waar enkele malen een glimlach
op de lippen, maar het is een
droeve glimlach vol nostalgie
om de vage echo's van hoe mooi
het ooit was en het besef dat het
nooit meer zo wordt. Het klinkt
flauw omdat het zo voor de hand
ligt, maar het mooist aan de
bundel is toch echt de titel.
Theo Hakkert
J.M.A. Biesheuvel: Oude geschiede
nis van Pa die leefde als een dier
want hij schaamde zich nergens
voor en hij was erg practisch. Verha
len - Uitgeverij Meulenhoff, 64 blz.,
€14,50.
Doorgaans wordt er stevig gemopperd
over het moderne Nederlands. Een van
de vaste klaagzangen geldt de invloed van
het Engels. Het is shit en fuck waar het pas
geeft. De mediawereld staat bol van de ame
rikanismen, de showbis rendeert anglofo-
nisch. De feiten zijn niet te weerleggen. Dat
klagen van taalpolitici, schoolmeesters en
genormeerde taalgebruikers heeft echter
weinig effect.
In een prikkelend werkj e verdiept Marc van
Oostendorp zich in de toekomst van het Ne
derlands in de nieuwe wereld. Ook voor wie
afstand neemt van het Engelse amusement,
de rolprent of de documentaire op het Heim-
fernsehen, is er wel iets aan de hand met on
ze taal. Internationale bedrijven in Neder
land gebruiken als bedrijfstaal het Engels.
Op verschillende terreinen is ook in Neder
land de vakliteratuur Engelstalig. Weten
schappelijke publicaties tellen eigenlijk
alleen maar mee als ze in internationaal ge
oriënteerde tijdschriften verschijnen. Het
hoger onderwijs legt zich toe op het ontwik
kelen van Engelstalige onderwijs- en on
derzoeksprogramma's. In het hele land zijn
scholen voor voortgezet onderwijs die een
Engelse afdeling hebben. Sommige landge
noten maken zich daar serieus zorgen over.
Zal het Nederlands niet weggedrukt wor-
Funshoppen met de kids tijdens de summer sale
in Amsterdam.
den? Zal onze taal niet een thuistaal worden
waarmee je je in de familie en de kring van
vrienden en kennissen redt, maar die te wei
nig status heeft voor het echte leven van
geld en aanzien? Hoe zal het gaan in het ver
enigde Europa?
In theorie is elke taal in de kringen van het
management van Europa even sterk in tel,
in de praktijk is de omgangstaal Engels en
Frans. Die laatste taal om politieke, niet om
praktische redenen. Het Duits is op histori
sche gronden geen factor van betekenis. Wie
geen Engels beheerst, kan buiten Neder
land zijn mond alleen nog opendoen om te
geeuwen en wie geen fatsoenlijk mondje
Frans spreekt kan een Europese carrière
wel vergeten. Als wij als Nederlanders ons
niet te weer stellen tegen de bedreiging van
het Engels als wereldtaal, wie moet het dan
doen?
Het bijzondere van het boekje van Van
Oostendorp is dat hij het Engels niet als een
bedreiging ziet. Niet voor het Nederlands,
voor niks eigenlijk. De ontwikkeling vindt
hij niet alleen boeiend, maar juicht hij zelfs
toe. Dat iedereen zo'n beetje Engels gaat
spreken is niet meer dan normaal. Dat daar
mee het Nederlands voor internationaal ge
bruik, ook in Europa, uitgerangeerd wordt,
is niet meer dan de bevestiging van de feite
lijke situatie.
In de visie van Van Oostendorp is taal louter
een instrument: een middel om met anderen
te communiceren. Aan dat instrument moe
ten niet meer eisen gesteld worden dan dat
de communicatie in zekere zin slaagt. Met
woorden breng je gedachten over. Als dat
lukt heeft het middel zijn functie. Taal is
voor Van Oostendorp misschien ook wel een
tastbaar cultuurhistorisch verschijnsel dat
in zichzelf een waarde heeft, maar dat is een
waardering die nooit de kern raakt van de
functie van de taal. Het is alsof je het water
leidingnet of het telefoonnetwerk zou con
serveren.
De visie op taal en taalgebruik die Van Oost
endorp etaleert is de consequentie van de
taalbeschouwing die onder oppertoezicht
van de Amerikaan Chomsky in de jaren zes
tig is ontwikkeld. Elke taal is gebaseerd op
een grammaticaal systeem dat met alle mo
gelijke variaties het aangeboren taalvermo
gen van de mens weerspiegelt. Er bestaan
geen principiële verschillen tussen talen: er
bestaan geen primitieve talen, geen hoog
waardige talen. Talen veranderen in het
gebruik. Die veranderingen kunnen niet te
gengehouden worden en zijn nooit als ach
teruitgang te beschouwen. Een taal is daar
om nooit een afgerond geheel. Trouwens
ook de sprekers variëren hun taal. Eigenlijk
heeft elke spreker een eigen taalvariant:
kleine tot grote uitspraakverschillen, grote
re variatie in de woordvoorraad en lichte
nuances in de grammatica. Wie er zo over
denkt, ziet een taal als een tijdelijk instru
ment om met andere mensen te praten. Dat
'met mensen praten is trouwens evenmin
als een statisch geheel te zien. Mensen pra
ten in kringen en niveaus, afhankelijk van
plaats, tijd en gesprekspartner, zonder dat
de ene kring of het ene niveau taalkundig
interessanter, laat staan meer waard is. Het
is dan ook onmogelijk min of meer vaste
taalnormen te formuleren. Alles kan en
mag, als de taalgebruikers het willen. Vin
den ze hun variant een taal, dan is het zo.
Trouwens wat zou er tegenin te brengen
zijn?
Deze visie op taal doordesemt het boekje
van Van Oostendorp. Hoe aardig het ge
schreven is en hoe amusant de informatie,
velen zullen van de consequenties van deze
opvattingen gruwen. De schrijver zelf ge
niet er van: hij vindt veranderingen in de
uitspraak interessant, mengelmoesjes acht
hij opwindend, koeterwaals is een formida
bele schepping van het menselijk taalver
mogen.
Zo kijkt hij ook naar het Engels. Het is geen
echt Engels dat Europeanen of mondibur-
gers gaan spreken. Als het steenkolen-en
gels maar functioneel is, dan is het zelfs
taalkundig interessanter en menselijk nor
maler. Van Oostendorp weet deze kijk op
taal en taalontwikkeling levendig te ver
woorden in een boekje dat geschreven is als
een lange column. Dat hij schrijft zoals hij
praat wordt trouwens wel irritant. Het be
toog dijt uit en is niet vrij van zelfstreling.
Het is niettemin belangrijk kennis te nemen
van zijn opvattingen die doorgaans in min
der uitgesproken vorm onder veel taalkun
digen leven. Wat valt er tegen in te brengen?
Taalkundig weinig, taalpolitiek iets meer.
Taal is zeker een instrument als een 'tele
foonnetwerk' maar is daar niet volledig mee
getypeerd. Het is ook mogelijk 'onze taal' te
zien als functie van een cultuur, waarin die
taal in zichzelf een waardevol historisch ge
groeid middel is dat met stijlgevoel en res
pect gebruikt kan wordenAlsof j e in een ge
sprek samen naar muziek luistert of van een
landschap geniet, wetend dat je met elkaar
iets van bijzondere waarde bezit.
Van Oostendorp zou ons willen doen gelo
ven dat taalkundige inzichten min of meer
automatisch je houding tegenover een stan
daardtaal of een taalvariant moeten bepa
len. Dat is onjuist. Een samenleving kan
'verzorgde standaardtaal' als een waarde
zien, waarvoor ze een relatieve norm ont
wikkelt. Zoals sommige passagiers het pret
tig of waardevol of in zekere zin welopge
voed vinden dat ze aan de stewardess niet
horen waar ze vandaan komt. Taalweten
schappers gaan daar niet over. Sociale en
economische factoren bepalen de status van
een taalvariant.
Lo van Driel
Marc van Oostendorp: Steenkolen Engels - Uitge
verij L.J. Veen/Het taalfonds, 159 blz., €13,50.