Boerin was de baas op het erf
Op het
pottenveld is het één grote chaos
'k Geve d'n 'ik an
de doomeniesmeid
Of
Agenda
dinsdag 5 november 2002
Boerin Van Strien uit Groede poseert als spil op haar erf, omringd door man en kinderen. Ze is gekleed in Cadzandse klederdracht (foto uit ongeveer 1930)
Nog veel meer dan de
boer is de boerin altijd
de spil geweest op het histo
rische boerenerf in Zeeland.
De boer was nogal eens weg
of zat achter op het land,
maar de boerin was er bijna
altijd.
Ontwikkelingen in de boe
rengezinnen en de samenle
ving hebben bijna altijd gevol
gen gehad voor de inrichting
van huis, schuur en erf. Om eens
iets puur Zeeuws te noemen:
vanaf het begin van de zeven
tiende eeuw kreeg de graan
voorraad van het boerenbedrijf
een plaats op de zolder van het
boerenhuis. Dat was de veiligste
plek om het kapitaal, het inko
men voor het komende jaar op te
bergen. Graan, vooral tarwe, is
eeuwen het belangrijkste
Zeeuwse landbouwproduct ge
weest. Voor de graanzolders in
de boerenhuizen moesten speci
ale voorzieningen getroffen
worden. De balken moesten
zwaarder worden dan normaal
en bovendien moesten ze met
muurijzers aan de buitenkant
geborgd worden. Los (gedorst)
graan is loodzwaar. Ook de trap
naar de zolder moest verstevigd
worden. Immers, al het graan
werd in zakken van een mud
(een mud tarwe is zeventig kilo)
naar boven gesjouwd. En bij
verkoop weer van boven naar
beneden.
De Zeeuwse boerin is nooit ge
charmeerd geweest van het feit
dat de huiszolder als bergplaats
voor graan diende. Al dat ge
sjouw van de mannen gaf rom
mel in huis. Bovendien moest
het graan, zolang het boven lag,
steeds weer omgezet worden in
verband met insectenvraat. Dat
veroorzaakte veel stof en over
last in het woongedeelte. Dank
zij de boerin vind je de graanzol
der - op z'n Zeeuws piezel
genaamd - vanaf de negentien
de eeuw meestal op de eerste
verdieping van de schuur. Of
soms - nog later - ook op de zol
der van het wagenhuis. Zo wer
den wonen en werken geschei
den en werd overlast in huis
voorkomen.
Nog veel ingrijpender is de in
vloed van de boerin geweest op
de plaats van het boerenhuis.
Van sommige woorden en uit
drukkingen is het onduide
lijk of ze tot familietaai gere
kend moeten worden en dus
slechts in zeer beperkte kring
werden of worden gebruikt of
dat ze in groter verband ook be
kend zijn.
De heer Van Sluis uit Nieuwer-
kerk stuurde een leuk versje,
maar weet dat het alleen in
Brouwershaven werd gezongen.
Het is een slaapliedje.
Wiegele, waggele böötje,
Schuutje lei op 't öötje,
In as het nie op 't ootje leit,
Dan leit het in de koaje,
Aole vlaggetjes woaie.
„Dit versje kon alleen in Brou
wershaven gezongen worden,
want 't öötje was het Zeeuwse
woord voor het (haven)hoofd,
waarlangs de schepen de haven
binnenvoeren", schrijft hij. In
het vorige artikel hadden we
ook al zo'n mooi woord voor ha
venhoofd: de berenhol.
De heer R. Steur uit Renesse
kent verschillende rijmpjes.
Eerder hadden we er al over de
welle en Jan 'Aek. Hij kent er
een over de collega van Jan 'Aek
uit Schouwen:
Oosjepik zat op de slik,
Een appeltje te schellen.
Ie beet 'r in,
In ie snee d'r in,
In ie dust't an gin mens te vertel
len.
't Gae regene, 't gaè zegene,
Al op de varemart.
Dae kwaeme twee boerinnetjes,
Die slööre op d'r billetjes,
Al op d'r platte hat.
Een ander versje gaat over de
hik. Die moeten er waarschijn
lijk meer zijn. Wat deed je om de
hik kwijt te raken? Een rijmpje
opzeggen? In dialect? Laat het
weten.
Ik spik, sproe,
Ik geve d'n 'ik anjoe.
'k Geve d'n 'ik an de doomenies
meid,
Die t'n vandaège toch nie eit.
R. Steur kent ook nog allerlei
uitdrukkingen. Is het een keer
laat geworden en je moet de an
dere dag toch gewoon op het ap
pèl verschijnen, dan heet het
spelerieën is een buulslag
waerd. Van een rijke familie
werd gezegd pao is 't erwè
thuus. Ik vermoed dat het hier
gaat om het word 'pa' dat vroegr
alleen aan deftige families werd
toegeschreven. Steur eindigt
zijn bijdrage met noe e me toch
ok een orlebaoi: nu hebben we
toch ook wat meegemaakt, iets
dat opschudding veroorzaakte.
De heer Bierens wijst, na het
mooie gezegde over 't uusje van
je consciëntie verbrande, op het
gezegde iemand de levieten leze:
voe at 'n mee mocht, wiert 'n eest
de levieten esflienk 'eleze. Levi
ticus is het bijbelboek met de
wetten voor de Israëlieten. Bie
rens vraagt zich ook af of j'n 'an-
nen op een lege plekke slae al
leen door vrouwen gebruikt
werd en of het een algemeen ge
zegde is of beperkt tot het ge
bied van de Zeeuwse dialecten.
De dikke Van Dale gaf geen ant
woord. Zelf kwam hij het tegen
Vanouds stond in heel Neder
land het boerenhuis vast aan de
schuur. Ook in Zeeland, behalve
soms in Zeeuws-Vlaanderen.
Toch had zo'n huis vast aan de
schuur een heleboel nadelen. Je
was dan wel onmiddellijk ter
plekke als er iets aan de hand
was met de beesten - de koeien
vooral - maar die hadden de
meeste Zeeuwse boeren toch
niet veel. Wat ze hadden aan vee
was hoofdzakelijk voor eigen
gebruik. En wat de paarden be
treft: die kregen in de achttiende
eeuw al begeleiding in die zin,
dat er altijd een slaapplaats
(bedstede, couvent, kluis
genoemd, afhankelijk van de re
gio) was in de schuur bij de
paardenstallen. Daar sliepen
dus één of meerdere paarden
knechts.
De Zeeuwse schuren met hun
grote voorraden aan ongedorst
graan, hooi, erwten en bonen en
met hun stallen met vee waren
natuurlijk ook een ideale woon
plaats voor muizen en ratten.
Die werden bestreden met hon
den, katten en uilen maar ble
ven toch in groten getale aanwe
zig.
Een huis dat vast aan de schuur
staat, is natuurlijk nog aantrek
kelijker als verblijf voor dat
zelfde ongedierte. Geen wonder
dus dat juist de Zeeuwse boerin
nen altijd pleitten voor los
staande huizen. En zij kregen
hun zin. Want door j e huis los
van de schuur te zetten, vermin
der je en passant ook nog het
brandgevaar. Zo'n houten
schuur met rieten dak en veel
droog graan en hooi, vloog (al te)
vaak in brand en als het huis los
stond, was er veel minder kans
dat met de schuur ook het huis
afbrandde.
Boerin Keetje Harinck-Allemekinders (met muts) van hoeve Welgelegen in Kloetinge houdt toezicht
over haar drie dochters die aan het werk zijn op en rond de taeltuun (emmerrek).
Ook de hygiëne speelde een
voorname rol bij de voorgaande
beslissing. Een huis op afstand
van de schuur met beesten en
mestvaalt, geeft ook veel min
der last van vliegen en ander in
sectenvolk en dus ook minder
besmettingsgevaar. En de zui
vel- en boterbereiding - ook in
Zeeland vanouds een boerin-
nentaak - is ook schoner en hy
giënischer uit te voeren op gro
tere afstand van de schuur.
Zo zie je de invloed van de boe
rin op velerlei onderdelen op de
boerderij gestalte krijgen, ook
als het typische mannenzaken
betrof. Maar ook de ontwikke
lingen in het huis zelf zag je
weerspiegeld op het erf. Zolang
de boerin biezen matten ge
bruikte (zeventiende en acht
tiende eeuw) in de keuken en/of
kamers, was er altijd wel ergens
in de buurt van het huis - vaak
bij de bleek - een breed uitge
groeide, vrij lage heg, waarop
die matten geklopt werden. La
ter kwamen via de koloniën de
kokosmatten in de boerenkeu-
ken. Maar die lieten zich niet
goed kloppen op die heg. Daar
kwamen dus stellages van ijze
ren of houten palen voor, waar
die kokosmatten overheen ge
gooid werden, en eindeloos lang
geklopt. Die mattenpalen wa
ren trouwens ook heel geschikt
om de schommel voor de kleine
kinderen aan te bevestigen. Die
stellage verdween weer met de
komst van de vaste vloerbedek
king. Vanaf die tijd wordt er met
de stofzuiger gereinigd.
Werksters
Zoals de boer zijn personeel
had, zo had de boerin op een
grote hofstee haar eigen men
sen. Met haar inwonende mei
den - vaak twee - en één of twee
werksters runde zij haar deel
van het boerenerf. In de praktijk
kwam dat neer op de zorg voor
het hele huis en de was. Er was
een halve week mee gemoeid
voordat het soms zeer vuile goed
weer schoon en gestreken in de
kast lag, althans toen alles nog
handmatig gedaan moest wor
den. Verder was er de zorg voor
de zuivelarij, de kippen, vaak
ook de kalveren, de siertuin en
vaak ook voor een deel de groen-
tentuin, het bakken van brood,
wecken en conserveren van
groenten, vruchten en vlees.
Eeuwenlang is vooral dankzij
de boerin het boerenerf een bij
na afgesloten, zelfvoorzienende
werkgemeenschap gebleven die
(bijna) volledig onafhankelijk
van derden was. Winkels waren
zodoende bijna overbodig.
Want ook de eigen kleding werd
grotendeels zelf gemaakt. De
marskramers - kistjesmanne
tjes bij ons genoemd - kwamen
bij de boerderijen langs voor
aanvullende benodigdheden
zoals draad, knopen, garen,
naalden. De rijke sieraden van
de hoerendracht kwamen na
tuurlijk van elders. Die kocht
men in de stad bij de juweliers
die daarin gespecialiseerd wa
ren.
De boer mocht dan naar buiten
het boegbeeld van de boerderij
zijn, de echte spil van het erf is
zoals gezegd altijd de boerin ge
weest. Daar draaide intern heel
veel om, zeker in Zeeland. Niet
zelden had de boerin 'de beurs in
handen'. En dat niet alleen voor
de huishoudspullen. Menige
boerin bestuurde mede de hele
boerderij. In de Achterhoek zei
den ze vroeger over de rol van de
boerin als spil van het erf: 'Een
pront wief is het beste gerief van
het boerenbedrief'. In Zeeland
heb ik een soortgelijke spreuk
gevonden: 'De mooiste meubels
in 'uus bin een pront wuuf en
gaeve guus'.
Gerard Smallegange
in een acte van 1674 op het ei
land Goedereede: mijn hand
met een groote verbaestheyd op
een ijdele plaetze slough.
Wat minder verheven, maar
leuk is het gezegde, afkomstig
van de heer Stobbelaar uit Yers-
eke: je tanden op mekaare en j'n
o op een harre. Het werd gebe
zigd als je even flink door moest
bijten of bijvoorbeeld iets
zwaars moest tillen. Voor alle
duidelijkheid: je 'n o betekent je
achterwerk.
Een uitdrukking waarvan de
betekenis en de reikwijdte niet
duidelijk is, komt van mevrouw
Tompot uit Wolfaai~tsdijk. Haar
vader zei, vermoedelijk van ie
mand die veel haast had; die is
(ok nie) mie werm waeter 'ed-
opt. Hoe moet dat verstaan wor
den?
De heer Minderhout uit Nieuw-
dorp vraagt zich af of de uit
drukking 't is schoenmakers-
maendag algemeen bekend is en
wat het precies betekent.
C. de Jonge uit Lewedorp komt
met woorden die wellicht nog
bekend zijn, maar zelden nog
gehoord. Wie speelt er nog
vloorekrupertje of vangerman
netje? Hij weet het nog al was er
weinig tijd om te spelen. „Me
moste meestal ard werke, wan
achter thuus ao vaoder nog een
paer stikken gro?id en die moste
me nae schooftied onder'ouwe.
Baes Bolus was de verwietnaem
van de eigenaer van 't land. Om
op dat land te kommen moste
me over een groate dulve, më di
was gin dam mie 'n eule, dus
spronge mie 'n polsstok d'r over.
Tivint were me dan ok nog een
bitje benauwd van Jan den 'Aek.
Dan krope me saemen mie de
misjes tussen de bostebeiers en
de kattestaerten onder de stu
ken terve. Dat was best gezellig
en nog leêrzaem, ok." Verder ge
bruikt De Jonge nog baaiere
(baden) en de griezel oprieve
(aanharken van het grind).
Het moeten of horen laten van
een wind maakt nog altijd de
tongen los. Daar moeten dus
ook veel uitdrukkingen mee
zijn. Inmiddels heb ik de vol
gende opgetekend, maar het
'ruikt' naar meer:
- Die mot 'r uut, wan die betael
gin uus'ure.
- 'k Za d'r nog es eên de kop of-
trokke.
- Beter in een wieë waereld as in
een nauwe buuk.
Dat brengt ons tenslotte bij het
gebruik van het woord 'poepje'.
Niet in de betekenis van wind,
maar in die van 'een beetje': die
brommer kan wè een poepje 'ard
rieë or; ik bin 't wè een poepje
beu dat geschrief over poep en
pis. Aoltied draait het daè op
uut.
Engel Reinhoudt
Vanavond is er een vertel
avond in de Openbare Bi
bliotheek te Oostburg. Aan het
woord komen de jeugdige ver
telster Daisy van de Velde, Ani
ta Bos met een jeugdverhaal,
Thea de Bruine met een spook
verhaal, Peter Quaack en Na
than van der Hoofd en Annie de
Smet-Cornelis met een verhaal
over de dominee van IJzendijke.
Voor accordeonmuziek zorgt
B. Krocké-Verpoorte.
De vertelavond begint om 19.30
uur.
Verder zijn er in het kader van
de Week van het Zeeuwse Boek
vertelavonden in de bibliothe
ken van Koewacht (6 nov.), Sas
van Gent (7 nov.) en De Klinge
(8 nov.). Alle avonden beginnen
om 19.30 uur.
De Bierkreek tussen IJ
zendijke en Schoondijlce
is de eerste biologische ro
zenkwekerij van Neder
land. Wat begon als een
hobby van vier vrienden,
is drie jaar later een pro
fessionele kwekerij, waar
idealisme en dadendrang
gelijk op gaan met zake
lijk inzicht en behoefte
aan perfectie. Wat blijft is
het deeltijd-ondernemer-
schap. Want Geertje van
der Krogt, Eric de Millia-
no, Marianne Lundahl en
Hans van Hage hebben er
allevier een baan bij.
Hij stond doodsangsten uit.
Een blik naar beneden deed
hem duizelen, want het schuur-
dak bleek, nadat hij onver
schrokken omhoog was geklom
men, toch wel erg hoog. Eric
haalde de gevaarlijke capriolen
vorige week maandag uit, om zo
de stormschade te herstellen.
Nee, bang waren Eric en Geertje
vorige week zondag niet, maar
toch knepen ze de handen af en
toe stevig samen. Want wat zou
de beukende, snijdende wind
aanrichten? Zo'n zeventig dak
pannen kukelden van het
schuurdak, waarna de wind
door een flink gat de kantine
van De Bierkreek in gierde. „En
dus ging ik maandag in de vroe
ge ochtenduren het dak op.
Tsjonge, wat was dat steil! Ik
kon zeven dakpannen per keer
mee naar boven nemen. Rond
acht uur belde Hans, of ik hulp
nodig had. Tja, toen was ik na
tuurlijk al bijna klaar. En eerlijk
gezegd had ik Hans niet graag
het dak opgestuurd!", grapt
Eric. „We hebben trouwens heel
veel geluk gehad. De dakpan
nen hebben nauwelijks schade
aangericht, maar voor hetzelfde
geld was dat heel anders ge
weest. Een meter naast het gat
stond een splinternieuwe trac
tor."
De reparatie van het dak speel
de Eric de volgende vier dagen
behoorlijk parten, want door
een flinke spierpijn moest hij
zich beperken tot eenvoudige
werkzaamheden. Klussen en
ploeteren in de zompige grond
was als gevolg van zijn acroba
tische toeren een te zware opga
ve geworden.
De grootste angst hadden Eric
en Geertje voor het waterbassin.
„Ik hield mijn hart vast. Ik was
echt bang dat het weg zou waai
en. Op de plastic taludbescher
ming lag immers maar een klein
beetje grond. Eén hoek wapper
de op een gegeven moment om
hoog, maar daar bleef het ge
lukkig bij", vertelt Eric. Op het
pottenveid was het echter wel
één grote chaos.
„Er stonden nog potten recht, en
dan heb ik dat heel positief ver
woord", zegt Geertje. „Onze
rekjes, waarin zo'n duizend pot
ten staan, zijn overigens wel
heel goed getest. Die werken dus
echt, maar de overige driedui
zend potten zijn allemaal omge
waaid. Gelukkig zijn er niet te
veel rozen uit de pot gevallen,
want die kun je niet meer ge
bruiken. Je kan dan niet meer
zien welke soort roos het is. Stel
je voor: verkoop je zo'n roos als
'rode roos', blijkt het later een
gele te zijn."
De storm had ook voordelen,
want vrijwel alle rozen verloren
hun bladeren. „En dat was erg
nodig, want in de afgelopen we
ken stond ik regelmatig blade
ren af te knippen voor klanten",
vertelt Geertje. Bang was Geer
tje niet tijdens de storm, maar
leuk is toch anders. „Tijdens een
storm in 1990 was ik wel heel
bang. Toen woonde ik hier net
en ik had geen benul dat het zo
kon spoken op 'de buiten'. Maar
ook nu waren het toch wel weer
spannende uurtjes", blikt ze te
rug.
Eric: „Weet je wat het mooiste
was van die hele storm? Dat
mijn zelf gebouwde pomphuisje
bleef staan. Daar heb ik toch
veel commentaar op gehad. Het
ziet er niet uit, maar als Eric iets
bouwt, is het wel stevig!"
Raymond de Frel
Door de storm waaiden de meeste potten met rozen om.
foto Peter Nicolai