Liefde volgt fysieke codes Altijd oud geweest PZC Rekel lijkt soms noodzakelijk voor het schrijven W*<k> JBf-- SJI Brusselmans gedijt in ellende immmm Oek de Jong: Hokwerda's kind 23 J. Eijkelboom Non omnis moriar Koos van Zomeren vrijdag 25 oktober 2002 o gaat dat dus. De schrijver zit in zijn luie stoel, 2 januari 1999, half tien in de ochtend Dit jaar, denkt hij, heb ik me voorgenomen aan een roman te werken. Dus zeg het maar, waar moet het over gaan? Wat leeft er in me, wat is er voor materiaal? Sinds gisteren, ruim drieënhalf jaar later, ligt het antwoord in de boekhandel: Hokiverda's kind, een breed opgezette roman van ruim 440 pagina's. Oek de Jong (1952) moet even glimlachen als hij terug denkt aan de geboorte van zijn nieuwe boek. Hij realiseert zich terdege dat er her en der ver baasd zal worden gereageerd op het kennelijke gemak waarmee hij aan een nieuw literair avon tuur begon. Zegge en schrijve zeventien jaar is het geleden dat zijn vorige roman Cirkel in het gras het licht zag. In de tussen tijd schreef hij weliswaar een novellen- en een essaybundel - respectievelijk De inktvis en Een man die in de toekomst springt, goed voor de Busken Huetprijs - maar het grootse, omvattende, verhalende gebaar bleef uit. En dat voor een auteur die zijn romandebuut Opwaai ende zomerjurken in 1980 me teen met de F. Bordewijkprijs bekroond zag. In interviews heeft De Jong er wel iets over losgelaten. Het ging hem tijdelijk niet voor de wind, hij nam zelfs het woord depressie in de mond. Maar bij het verschijnen van de essays in 1997 gloorde er eindelijk licht aan het eind van de tunnel. Om het in zijn woorden van toen te zeggen: ,,Ik heb weer vaste grond onder de voeten. Mijn es saybundel bevat alle kiemen voor een volgend boek. Een ro man? Iedereen roept het. Ik heb er ook zin in." Nu zitten we daar dan, ge schaard rond de langverwachte boreling. Lin heet ze, zij is Hok- werda's dochter in het verre FrieseBirdaard. Dat wil zeggen, zijn tweede, die verwekt werd om zijn huwelijk te redden. Zij groeit uit tot zijn oogappel, maar hij mist het vermogen om dat te laten blijken. Tien jaar la ter start haar moeder de auto en rijdt resoluut naar Amsterdam, met op de achterbak haar twee dochters. Het boek begint als Lin 24 jaar is en Henri Kist te genkomt. Ze heeft dan een car rière als fanatiek, zeer succesvol tafeltennisster achter de rug, en heeft haar eerste grote liefde ge kend. Nee, de schrijver is niet ver baasd als de naam Bettine Vriesekoop valt - immers ook een persoon die topsport met het batje bedreef en enige beschadi gingen in haar leven opliep. ,,Maar", zegt hij, „Lin is een sa mengesteld personage. Ik heb wel een model gehad, iemand die ik zelf gekend heb. Maar het is zoals Graham Greene - die ik de laatste jaren veel heb gelezen - zei: 'Alleen als het om een min or character gaat, een klein figuur in een boek, kan ik een model uit de werkelijkheid ge Oek de Jong: „Ik ben makkelijker gaan leven en ook makkelijker gaan schrijven." foto Cuny Janssen bruiken. Met grote karakters werkt dat niet, omdat dan mijn verbeelding wordt beperkt door het model.' Zo heb ik ook mijn model losgelaten en is er een on afhankelijk personage ont staan. Inderdaad is er op een gegeven'moment een invloed geweest, die met Bettine Vriesekoop te maken heeft. Ik was al twee jaar met Lin Hok- werda bezig, toen ik het gevoel kreeg dat ze meer achtergrond nodig had. De jeugd, voor het boek begint, moest iets in zich hebben wat veel over haar zegt. In die tijd las ik twee grote inter views met Bettine Vriesekoop. Zij is iemand met een drama- haar te maken heeft." Het ver haal speelt zich grotendeels af in Amsterdam, met uitstapjes naar het strand in de buurt en naarBirdaard vlakbij Dokkum, waar de schrijver tot zijn acht ste heeft gewoond. De verteller in het boek zit in de hoofden van Lin, Henri en de derde hoofd persoon Jelmer, een beetje ijde- le maar wel sympathieke gelief de van Lin die het moet afleggen tegen Hemi. De tijd in de roman laat zich op twee momenten be trappén. De Jong: „Het eerste is als Henri op de televisie naar een etappe in de Tour de France kijkt. Het is de belangrijkste bergrit, de koninginnerit, en die tisch leven, en ze heeft die mooie tegenstelling: aan de ene kant - denk ik - een kwetsbare en over gevoelige vrouw, en tegelijk kan ze ook hard en sterk zijn. Vooral die achtergrond in de topsport vond ik interessant. Er zijn niet veel boeken waarin een top sporter een hoofdrol speelt. En, om de één of andere reden, sloot de mentaliteit die je als topspor ter moet hebben goed aan bij het karakter van mijn hoofdper soon. Overigens heb ik Bettine Vriesekoop vorige week een boek en een brief gestuurd, waarin ik benadruk dat het per sonage in het boek niets met wordt door Chiapucci gewon nen. Dat is 18 juli 1992. Een ander moment is als ergens hal verwege het boek de mobiele te lefoon wordt geïntroduceerd. Ik heb nagegaan wanneer het mo biel bellen in Nederland alge meen werd. Dat was in 1995. Dat klopt dus precies met het tijdsverloop in de roman: tussen de wieleretappe en het moment dat de GSM opduikt zit ook drie jaar." Het is voor het eerst dat Oek de Jong zich aan een vrouwelijke hoofdpersoon waagt. Die keuze laat zich verklaren: „Toen ik be gin 1999 in die luie stoel zat na denken, was eigenlijk het eerste wat terugkwam een kort ver haal, dat ik twee jaar eerder voor de Daklozenkrant had ge schreven. 'Rubberen roos', over de eenvoudige situatie van een meisje van 24 dat meegaat met een man van 32. En ook meteen met hem naar bed gaat, al is dat niet haar gewoonte. Hoewel die man niet aardig voor haar is, en zij zelf echt niet dom is, zit ze meteen aan hem vast. Dat is de kern. En dat korte verhaal is het eerste hoofdstuk geworden. De tweede ervaring die aan het ei genlijke boek vooraf ging is een novelle, waarin ik vastgelopen was. Het is wel grappig, een kleine drie jaar later bleek die novelle het voorlaatste hoofd stuk van de roman te zijn." „Vanuit 'Rubberen roos' ben ik dus zonder daar bij stil te staan gaan schrijven met een vrouw als hoofdpersoon. Ik vond het heel interessant om dat ge zichtspunt te kiezen, en ik heb zo ongelooflijk veel observaties van vrouwen, vriendinnen in me opgeslagen, dat het me heel wei nig moeite kostte om zo'n figuur gestalte te geven. Alleen in het begin was het moeilijk om van haar uit een man te beschrijven en te verwoorden wat ze dan aantrekkelijk vindt in een man. Zeker als het om erotische de tails gaat." Ze zag Henri zijn shirt over zijn hoofd trekken en op de vloer gooien. Zijn borst ivas licht be haard, zijn schouders waren prachtig gewelfd, zijn okselhol tes donkere spelonken. Door de kaarsen op de vloer werd zijn- torso effectvol van onderen ver licht. Lin keek weg, ze kon het niet aanzien, zozeer verlangde ze ernaar zijn huid te voelen en het was of ze hem al voelde on der haar popelende vingertop pen. (pag. 43) Als je de roman in enkele tref woorden zou willen vangen, ligt 'gedoemde liefde' - het verhaal eindigt daadwerkelijk met een moord - voor de hand. Maar er is een tweede typering mogelijk, waarin zeker het woord 'codes' zou moeten voorkomen. Fysieke codes, wel te verstaan, die alles met het al dan niet verliefd wor den te maken hebben. Als Lin in het voorlaatste hoofdstuk weer eens slachtoffer is van Henri's onbetrouwbaarheid, overdenkt ze haar hopeloze situatie. Ze lag op bed, gekleed, haar schoenen aan. Het beeld van Henri drong zich aan haar op. Zijn stugge, blonde haar, aan- eengeklit na het zwemmen. Zijn sterk gestulpte oren, die dicht tegen zijn hoofd stonden. Zijn lichtblauwe ogen. Zijn schou ders. Zijn mooie sterke benen, licht gekromd. Alles aan hem dat meteen indruk op haar had gemaakt, die eerste avond al. Alsof het codes waren: zijn haar, hoe het viel, hoe het eruitzag. De brede vingernagels. De al licht gebogen rug. Zijn manier van bewegen. Dat hij kleiner was dan zij. Het leken codes, het wa ren codes, maar de betekenis er van kende ze niet. Waarom had de natuur haar naar Henri toe gedreven. Waarom had hij macht over haar gekregen, waarom had ze zich aan zijn macht overgeleverd(pag. 412) De Jong heeft in het boek steeds details vervlochten, die een wat onbehaaglijk gevoel geven. Dat begint al in de proloog met de pleister op haar vaders hand. Hij heeft zich echt niet per onge luk met een aardappelmesje ge sneden. De doem is later steeds voelbaar, al is het maar omdat je je realiseert dat vrijbuiter Henri met zijn beschadigde jeugd slechts onheil kan brengen. Dat steeds opduikende onheils motief blijkt een beproefd mid del om spanning in de vertelling te houden. Gecombineerd met het overduidelijke schrijfple zier is het eer. roman geworden die erom vraagt - ondanks de omvang - in één adem uitgele zen te worden. Het lijkt wel, alsof het romanschrijven na verloop van zovele jaren mak kelijker is geworden. De Jong: „Dat gevoel heb ik. Ik ben mak kelijker gaan leven en ook mak kelijker gaan schrijven. Met de ze roman ben ik drieënhalf jaar bezig geweest, ik heb er hard voor moeten werken, maar ook niet meer clan dat. Steeds op het moment dat ik ideeën nodig had, kwamen ze. Dat zal me vast bijblijven, dat gevoel van: ge niet hier maar van. Toen ik Cir kel in het gras schreef, streefde ik naar een enorme perfectie per zin. Nu schrijf ik wat losser, de stijl is - denk ik - ook kaler ge worden. Ik heb wel het gevoel dat het boek gelukt is en ik ben er heel tevreden over. Het is 'in de vaart' gemaakt en ik ben niet gaan prutsen aan allerlei zin nen. Ik heb wel een precieze, nauwkeurige natuur, wat ik ook doe. Dat lees je er aan af. Maar in zekere zin heb ik niet gestreefd naar de volmaakte roman. Het volmaakte heeft iets steriels." Jan van Damme Oek de Jong: Hokwerda's kind - Uit geverij Augustus, 444 pag., paper back €24,95, gebonden €29,90. De schrijver geeft zondag 1 decem ber om 15 uur een lezing in Porgy Bess Terneuzen De meeste Nederlandse ste den hebben niet één dichter om zich op te beroemen, Dor drecht heeft er twee: C. Bud- dingh' (1918-1985) en J. Eijkel- boom (geb.1926). De eerste bracht zijn hele bestaan op het Eiland van Dordt door: 'Hier, op dit eiland,/ dat sinds lang geen eiland meer is:/ drie bruggen, twee tunnels,/ heb ik alles zich af zien spelen/ wat zich op aarde maar afspelen kan.// In dit klei ne pannekoekplatte driehoekje/ tussen Willemsdorp, Kop van 't Land en Groothoofd.' De wereld van Eijkelboom is iets ruimer geweest, maar ook zijn leven en werk zijn nauw met Dordrecht verbonden. In z'n ge dichten, onlangs in één uitgave bijeengebracht, wordt de plat tegrond van de stad aan de Mer- wede getekend, van Wijnhaven tot Wolwevershaven, van Wiel- wijk tot Kromme Elleboog. Hij mijmert over de merel die na zijn dood zal zingen in de tuin van het Dordts museum en hij gedenkt stadgenoot Buddingh' in diens eigen stijl. Er is, zoals overal, heel wat be dolven in Dordrecht. Maar wie wordt er niet melancholiek in de straatjes en op de kaden van zo'n monumentenstad? Deze poëzie is ook van melancholie doordrenkt, alsof de dichter al tijd oud is geweest. Letterlijk genomen is dat ook zo: toen hij met Wat blijft komt nooit terug debuteerde was hij al 53 jaar. De bundel had veel succes, de ge dichten met de bedaagde in houd hadden een vorm die als verfrissend werd ervaren. In de boeken die hij nadien publiceer de, veranderde er betrekkelijk weinig. Berustende bespiege ling, dwalen door Dordt en soms een verrassende uitschieter zo als het gedicht over een leraar Grieks die in het leren van woordjes een remedie zag tegen verdriet. Tot zo ver heet de verzamelbun del. Maar Eijkelboom is alweer verder: gelijktijdig verscheen Heden voelen mijn voeten zich goed, zijn opus acht. In de on dertitel heeft men het, met dezelfde overbodigheid als waarmee bordjes bij boerderij en verse eieren beloven, over nieuwe gedichten. Strikt geno men mogen de verzen nieuw zijn, ze lijken soms erg veel op de oude. In 'Lazarus' brengt hij de zelfde strijd ter sprake als waar- over hij het in zijn eerste bundel had: 'Ik drink me elke dag weel dood/ en sta als Lazarus weer op.' Eijkelboom echoot dus Eij kelboom, maar in 'Dit eiland' antwoordt hij op het gedichtje van Buddingh' dat ik aanhaal de. Even heeft hij de neiging 'de paden op,/ de bergen in,/ de vel den over/ bij deze stad vandaan' te gaan. Al snel is hij echter weer verzoend met het 'afgepaald/ maar onbeklemd domein' van het Eiland van Dordt. Een domein dat zijn ambities niet dooft, zoals 'Non omnis mo- riar' (ik zal niet helemaal ster ven) duidelijk maakt. Een gedicht dat het alleen al haalt vanwege de allesbehalve ver lepte stijlbloem in de eerste zin: als een distel door dik asfalt! Hij hoopt net zoiets na te laten als Bloem (van de Dapperstraat), Gorter (van Mei) of Van de Woestijne (van Venus, felle star) deden. Een woord uit Dordrecht dat heel Nederland op de lippen zal blijven. Mario Molegraaf J. Eijkelboom: Tot zo ver. De meeste gedichten - 252 pag., €15,95. Heden voelen mijn voeten zich goed Nieuwe gedichten - 48 pag €14,95. Beide uitgaven: De Arbeiderspers. Soms, als een distel door dik asfalt, barst er een regel poëzie de taal van alle mensen in. Zo werd de Dapperstraat een plek van hoge adel en duurt de Mei al meer dan honderd jaar. Zo wijs ik soms mijn kleine zoon des avonds op een fonkelend verschijnsel en roep: O Venus, felle star. Hij corrigeert mij wel, maar geeft het later toch misschien weer door. Het lijkt zo'n magere troost, te bedenken dat lang na je dood een jonge vrouw een woord van jou nog op de tong kan nemen. Het is ook wel een weelderig genoegen, niet geheel dood te hoeven. J. Eijkelboom Hoe weinig verwantschap er tussen beide schrijvers ook bestaat, één ding heeft Herman Brusselmans (1957) met Harry Mulisch gemeen: hij verdeelt de lezers in twee kampen. Of je draagt de Vlaamse veelschrijver op handen of je vindt hem (of zijn boeken) onverdraaglijk en onuitstaanbaar. Zo is het van meet af aan geweest. En zijn pas verschenen nieuwe roman Mank zal daarin geen verande ring brengen. Want Mank is weer een echte Brusselmans. Vanaf de eerste bladzijde zit je in de vertrouwde wereld van deze eigenheimer die hij in zijn vorige boeken al zo uitvoerig heeft beschreven. Dat is zowel teleurstellend als ge ruststellend, want je weet pre cies wat je kunt verwachten. De vraag is alleen: hoe lang zal hij dit nog vol weten te houden? Hoe lang zal het duren voordat je een nieuwe Brusselmans ver zadigd terzijde legt? Zijn vorige boek, het vuistdikke Een kus in de nacht, verscheen immers nauwelijks een half jaar geleden. Het was overigens een van zijn beste boeken sinds ja ren. En nu ligt er van de45-jari- ge Belg alweer een nieuwe ro man in de winkel, Mank. Hierin krijgen we, om het op zijn revi aans te zeggen, weer hetzelfde oeverloze geoudehoer te lezen van dezelfde verteller die ook nu weer eenvoudig Herman Brus selmans heet en verder in alles op de schrijver lijkt. Hij is grof in de mondmelig, flauw en pro vocerend. Hij ontziet niets en niemand (ook zichzelf niet), hij is scherpzinnig en onbedaarlijk geestig. Hoe argwanend en ge reserveerd je ook begint te lezen deze lezer moest zich in elk ge val na een paar bladzijden al weer gewonnen geven. Hoofdfiguur Herman Brussel mans is een ogenschijnlijk koele kikker die in een Vlaamse pro vinciestad een kleurrijke para de van volkse types tegen het lijf loopt. Onze stoïcijnse (anti)held laveert zo goed en zo kwaad als het gaat tussen deze gesjeesde figuren, die hij als een regisseur van het dagelijkse leven op vir tuoze en boosaardige wijze te gen elkaar uitspeelt. Vele slap stickachtige schermutselingen zijn het gevolg. Hij amuseert zich 'kostelijk met andermans amoureuze en andere ellende', want 'waar geen ellende is, daar gedij ik niet'. De verteller loopt vrijwel het hele boek door mank - vandaar de titel - vanwege de zool van zijn laars die telkens losschiet. Een andere rode draad is een biedermeier bankje, waarop de held in de werkplaats van de schoenlapper gaat zitten, waar na hij zich afvraagt wat bieder meier ook alweer is. Het lukt hem door allerlei onverwachte gebeurtenissen maar niet om op die vraag een bevredigend ant woord te krijgen. Het is niet zozeer de plot waar Mank het van moet hebben, al grijpt in deze roman toch alles mooi in elkaar. Het is vooral de manier waarop Brusselmans zijn verhaal vertelt. Droogko- misch, overdreven, grotesk, burlesk. Het is de typisch absur- de humor van de Vlaming die zijn boeken zo amusant maakt, én de tegendraadse persoonlijk heid van de schrijver die zijn verhaal boven de middelmaat verheft. Het is soms reviaans - de Vlaming is onmiskenbaar, aan Reve schatplichtig - zonder dat Brusselmans stilistisch aan j zijn grote voorbeeld kan tippen. Brusselmans kén schrijven, maar hij is soms nogal gemak- zuchtig. Zijn beeldspraak is soms geslaagd, gewaagd ook., maar soms clichématig. Alsof; hij immer een ongehoorde haast heeft en zich de tijd niet gunt om zijn proza nog eens op zijn ge- mak na te lopen. Nico de Boer Herman Brusselmans: Mank - Uit- geverij Prometheus, 183 pag., €16,95 euro. De beroemdste hond in de Nederlandse letteren is die van Koos van Zomeren, Rekel. Nu Rekel op de verrassend hoge leef tijd van zeventien jaar is ingeslapen, heeft de schrijver al zijn oude en nieuwe werk over de hond gebundeld in Het complete Re- kelboek. Je doet dingen om het die hond naar z 'n zin te maken, je doet dingen om het jezelf naar de zin te maken en die dingen blijken hoe langer hoe meer samen te vallen. Ik weet niet hoe dat komt. Misschien is dat liefde." De favoriete bezigheid van hond en schrij ver was zonder twijfel het samen wandelen. En dan ging het niet om een tochtje van een uur, nee, pas met een uur of drie mag het een wandeling heten. Liefst in de Zwitserse ber gen; de kwaliteit van het leven werd de laat ste jaren dikwijls afgemeten aan het feit of Rekel wel of niet mee naar de bergen kon. Airconditioning in de auto, aangepaste reis tijden, zorgvuldig in acht genomen rust pauzes - het klinkt heel vertrouwd voor wie het leven deelt of gedeeld heeft met een hond op leeftijd. Van Zomeren schrijft met respect, vertede ring en liefde over Rekel, houdt ook zijn irri taties niet altijd verborgen, maar - en dat is misschien zijn bijzondere kracht en aan trekkingskracht - hij wordt nooit klef senti menteel. Wel observeert hij uitzonderlijk aandachtig, en heeft dan de kwaliteiten om •/-. i'i i -.*■ >'4 Koos van Zomeren en Rekel. van zijn hondobservaties literatuur te ma ken. „Als een hond zich uitschudt, deelt hij zich min of meer in tweeën: een hond die foto Klaas Koppe probeert zichzelf ondersteboven te gooien en een hond die probeert op de been te blij ven. Deze verdeeldheid eist hem helemaal op. Een hond die zich uitschudt is volledig in de ban van het uitschudden." Een in elk geval door de auteur zeer geliefde bezigheid was, naast het wandelen, het ge zamenlijk vertoeven in zijn werkkamer. De aanwezigheid van de hond lijkt soms zelfs wel een noodzakelijke conditie voor het schrijven. Zo verzucht de auteur wanneer hij geen begin weet te geven aan een nieuwe roman: „Het zou beslist helpen als Rekel er bij kon komen liggen." Elders gebruikt hij de jacht als metafoor voor het schrijven „Misschien dringt het belang van mijn werk eindelijk tot hem door. Misschien is het iets in mijn houding, hoe ik mijn ogen en handen beweeg, uitingen van spanning, tekenen van berekening - iets wat een gevoel van ja gen geeft. De jacht op een woord, de omsin geling van een idee, het strikken van een zin Hij weet allang dat hij niet daadwerkelijk aan deze jacht kan deelnemen. Maar hij wil inde buurt zijn. Hij slaapt niet echt. hij slui mert maar, zijn mechanisme is stand-by. Zo nodig springt hij in. Zo nu en dan slaat hij zijn ogen op. Hij kijkt naar mijn gezicht Nog altijd niks gevangen baas?" De hondse helft van deze wandelende en schrijvende twee-eenheid deed de schrij vende al rond een jaar of tien sporen van af takeling bij Rekel bespeuren. Lezers van NRC-Handelsblad hebben dat prachtig kunnen volgen in zijn dagelijkse voorpagi narubriek van 1992 tot in 1995, gebundeld in Ruim duizend dagen werk. Later in zijn 'weekboek' van 1998, toen Rekel al doof was, tijdelijk incontinent, en bij pijn ging hyperventileren. Het complete Rekelboek bestaat uit de voorpaginastukjes die over Rekel gingen, nu eindelijk bij elkaar gezet, de achterpaginastukjes uit 1998, en uit nog ongepubliceerde dagboekaantekeningen die bijna de helft van het boek beslaan en over Rekels laatste tweeëneenhalf jaar gaan. Hier duikt, enigszins onverwacht, de schoonmoeder van de schrijver op, aan wie zelfs een paar aparte dagboekaantekenin gen zijn gewijd. De verleiding om te verge lijken was te groot: beiden takelen af, maar niet zonder slag of stoot. „Zoals Rekel op veert als hij een hond ziet, zo veert Ma op als ze een mens ziet, alsof ze nog heel wat mans is. Dezelfde vormen van aftakeling. Het zelfde onvermogen om op te geven. De dood als allesrelativerende zekerheid hangt als een dreigende schaduwwolk bo ven dit toch plezierig leesbare en vaak hu moristische boek. Humor en spot worden, ingezet als tegenwicht: „Nu is het geloof ik ook al prettig als hij 's morgens moet kotsen, omdat hij dan tegelijkertijd zijn behoefte moet doen. Omdat hij voor het kotsen naar voren buigt, kan hij niet achterover in zijn eigen poep zakken. Dus dat is dan ook weer voor een paar uur geregeld" (juli 2001). Het omvallen van de wankelende hond werd vermeden door het vasthouden van de. staartpunt, rukjes aan de riem of duwtjes,, met de knie. Van Zomeren en zijn vrouw, hebben ongelooflijk met de oude Rekel lo- pen tobben, zich daarbij natuurlijk einde loos afvragend tot op welk punt. Uiteinde lijk was hij definitief incontinent, wat voor het echtpaar Van Zomeren nog niet direct aanleiding tot het laatste spuitje was. Enke le uren na de dood van zijn hond noteert de schrijver: „Bij vlagen ruik ik zijn urine nog. Een praktijklesje biologie: zo hardnekkig is de geur waarmee een reu de ruimte waarin hij leeft markeert. Ik snuif de laatste mole culen Rekel op en ik denk: het hoeft niet meer jongen, nooit meer." Het complete Rekelboek is een mooi en pas send monument voor een beroemde schrij vershond. Margot Engelen Koos van Zomeren Het complete Rekelboek - Uitgeverij De Arbeiderspers, 253 blz., €15,95

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2002 | | pagina 23