Liefde volgt fysieke codes Altijd oud geweest
PZC
Rekel lijkt soms noodzakelijk voor het schrijven
W*<k> JBf-- SJI
Brusselmans gedijt in ellende
immmm
Oek de Jong:
Hokwerda's kind
23
J. Eijkelboom
Non omnis moriar
Koos
van Zomeren
vrijdag 25 oktober 2002
o gaat dat dus. De
schrijver zit in zijn
luie stoel, 2 januari
1999, half tien in de ochtend
Dit jaar, denkt hij, heb ik me
voorgenomen aan een roman
te werken. Dus zeg het maar,
waar moet het over gaan?
Wat leeft er in me, wat is er
voor materiaal? Sinds
gisteren, ruim drieënhalf
jaar later, ligt het antwoord
in de boekhandel:
Hokiverda's kind, een breed
opgezette roman van ruim
440 pagina's.
Oek de Jong (1952) moet even
glimlachen als hij terug
denkt aan de geboorte van zijn
nieuwe boek. Hij realiseert zich
terdege dat er her en der ver
baasd zal worden gereageerd op
het kennelijke gemak waarmee
hij aan een nieuw literair avon
tuur begon. Zegge en schrijve
zeventien jaar is het geleden dat
zijn vorige roman Cirkel in het
gras het licht zag. In de tussen
tijd schreef hij weliswaar een
novellen- en een essaybundel -
respectievelijk De inktvis en
Een man die in de toekomst
springt, goed voor de Busken
Huetprijs - maar het grootse,
omvattende, verhalende gebaar
bleef uit. En dat voor een auteur
die zijn romandebuut Opwaai
ende zomerjurken in 1980 me
teen met de F. Bordewijkprijs
bekroond zag.
In interviews heeft De Jong er
wel iets over losgelaten. Het
ging hem tijdelijk niet voor de
wind, hij nam zelfs het woord
depressie in de mond. Maar bij
het verschijnen van de essays in
1997 gloorde er eindelijk licht
aan het eind van de tunnel. Om
het in zijn woorden van toen te
zeggen: ,,Ik heb weer vaste
grond onder de voeten. Mijn es
saybundel bevat alle kiemen
voor een volgend boek. Een ro
man? Iedereen roept het. Ik heb
er ook zin in."
Nu zitten we daar dan, ge
schaard rond de langverwachte
boreling. Lin heet ze, zij is Hok-
werda's dochter in het verre
FrieseBirdaard. Dat wil zeggen,
zijn tweede, die verwekt werd
om zijn huwelijk te redden. Zij
groeit uit tot zijn oogappel,
maar hij mist het vermogen om
dat te laten blijken. Tien jaar la
ter start haar moeder de auto en
rijdt resoluut naar Amsterdam,
met op de achterbak haar twee
dochters. Het boek begint als
Lin 24 jaar is en Henri Kist te
genkomt. Ze heeft dan een car
rière als fanatiek, zeer succesvol
tafeltennisster achter de rug, en
heeft haar eerste grote liefde ge
kend.
Nee, de schrijver is niet ver
baasd als de naam Bettine
Vriesekoop valt - immers ook
een persoon die topsport met het
batje bedreef en enige beschadi
gingen in haar leven opliep.
,,Maar", zegt hij, „Lin is een sa
mengesteld personage. Ik heb
wel een model gehad, iemand
die ik zelf gekend heb. Maar het
is zoals Graham Greene - die ik
de laatste jaren veel heb gelezen
- zei: 'Alleen als het om een min
or character gaat, een klein
figuur in een boek, kan ik een
model uit de werkelijkheid ge
Oek de Jong: „Ik ben makkelijker gaan leven en ook makkelijker gaan schrijven."
foto Cuny Janssen
bruiken. Met grote karakters
werkt dat niet, omdat dan mijn
verbeelding wordt beperkt door
het model.' Zo heb ik ook mijn
model losgelaten en is er een on
afhankelijk personage ont
staan. Inderdaad is er op een
gegeven'moment een invloed
geweest, die met Bettine
Vriesekoop te maken heeft. Ik
was al twee jaar met Lin Hok-
werda bezig, toen ik het gevoel
kreeg dat ze meer achtergrond
nodig had. De jeugd, voor het
boek begint, moest iets in zich
hebben wat veel over haar zegt.
In die tijd las ik twee grote inter
views met Bettine Vriesekoop.
Zij is iemand met een drama-
haar te maken heeft." Het ver
haal speelt zich grotendeels af
in Amsterdam, met uitstapjes
naar het strand in de buurt en
naarBirdaard vlakbij Dokkum,
waar de schrijver tot zijn acht
ste heeft gewoond. De verteller
in het boek zit in de hoofden van
Lin, Henri en de derde hoofd
persoon Jelmer, een beetje ijde-
le maar wel sympathieke gelief
de van Lin die het moet afleggen
tegen Hemi. De tijd in de roman
laat zich op twee momenten be
trappén. De Jong: „Het eerste is
als Henri op de televisie naar
een etappe in de Tour de France
kijkt. Het is de belangrijkste
bergrit, de koninginnerit, en die
tisch leven, en ze heeft die mooie
tegenstelling: aan de ene kant -
denk ik - een kwetsbare en over
gevoelige vrouw, en tegelijk kan
ze ook hard en sterk zijn. Vooral
die achtergrond in de topsport
vond ik interessant. Er zijn niet
veel boeken waarin een top
sporter een hoofdrol speelt. En,
om de één of andere reden, sloot
de mentaliteit die je als topspor
ter moet hebben goed aan bij het
karakter van mijn hoofdper
soon. Overigens heb ik Bettine
Vriesekoop vorige week een
boek en een brief gestuurd,
waarin ik benadruk dat het per
sonage in het boek niets met
wordt door Chiapucci gewon
nen. Dat is 18 juli 1992. Een
ander moment is als ergens hal
verwege het boek de mobiele te
lefoon wordt geïntroduceerd. Ik
heb nagegaan wanneer het mo
biel bellen in Nederland alge
meen werd. Dat was in 1995.
Dat klopt dus precies met het
tijdsverloop in de roman: tussen
de wieleretappe en het moment
dat de GSM opduikt zit ook drie
jaar."
Het is voor het eerst dat Oek de
Jong zich aan een vrouwelijke
hoofdpersoon waagt. Die keuze
laat zich verklaren: „Toen ik be
gin 1999 in die luie stoel zat na
denken, was eigenlijk het eerste
wat terugkwam een kort ver
haal, dat ik twee jaar eerder
voor de Daklozenkrant had ge
schreven. 'Rubberen roos', over
de eenvoudige situatie van een
meisje van 24 dat meegaat met
een man van 32. En ook meteen
met hem naar bed gaat, al is dat
niet haar gewoonte. Hoewel die
man niet aardig voor haar is, en
zij zelf echt niet dom is, zit ze
meteen aan hem vast. Dat is de
kern. En dat korte verhaal is het
eerste hoofdstuk geworden. De
tweede ervaring die aan het ei
genlijke boek vooraf ging is een
novelle, waarin ik vastgelopen
was. Het is wel grappig, een
kleine drie jaar later bleek die
novelle het voorlaatste hoofd
stuk van de roman te zijn."
„Vanuit 'Rubberen roos' ben ik
dus zonder daar bij stil te staan
gaan schrijven met een vrouw
als hoofdpersoon. Ik vond het
heel interessant om dat ge
zichtspunt te kiezen, en ik heb
zo ongelooflijk veel observaties
van vrouwen, vriendinnen in me
opgeslagen, dat het me heel wei
nig moeite kostte om zo'n figuur
gestalte te geven. Alleen in het
begin was het moeilijk om van
haar uit een man te beschrijven
en te verwoorden wat ze dan
aantrekkelijk vindt in een man.
Zeker als het om erotische de
tails gaat."
Ze zag Henri zijn shirt over zijn
hoofd trekken en op de vloer
gooien. Zijn borst ivas licht be
haard, zijn schouders waren
prachtig gewelfd, zijn okselhol
tes donkere spelonken. Door de
kaarsen op de vloer werd zijn-
torso effectvol van onderen ver
licht. Lin keek weg, ze kon het
niet aanzien, zozeer verlangde
ze ernaar zijn huid te voelen en
het was of ze hem al voelde on
der haar popelende vingertop
pen. (pag. 43)
Als je de roman in enkele tref
woorden zou willen vangen, ligt
'gedoemde liefde' - het verhaal
eindigt daadwerkelijk met een
moord - voor de hand. Maar er is
een tweede typering mogelijk,
waarin zeker het woord 'codes'
zou moeten voorkomen. Fysieke
codes, wel te verstaan, die alles
met het al dan niet verliefd wor
den te maken hebben. Als Lin in
het voorlaatste hoofdstuk weer
eens slachtoffer is van Henri's
onbetrouwbaarheid, overdenkt
ze haar hopeloze situatie.
Ze lag op bed, gekleed, haar
schoenen aan. Het beeld van
Henri drong zich aan haar op.
Zijn stugge, blonde haar, aan-
eengeklit na het zwemmen. Zijn
sterk gestulpte oren, die dicht
tegen zijn hoofd stonden. Zijn
lichtblauwe ogen. Zijn schou
ders. Zijn mooie sterke benen,
licht gekromd. Alles aan hem
dat meteen indruk op haar had
gemaakt, die eerste avond al.
Alsof het codes waren: zijn haar,
hoe het viel, hoe het eruitzag. De
brede vingernagels. De al licht
gebogen rug. Zijn manier van
bewegen. Dat hij kleiner was
dan zij. Het leken codes, het wa
ren codes, maar de betekenis er
van kende ze niet. Waarom had
de natuur haar naar Henri toe
gedreven. Waarom had hij
macht over haar gekregen,
waarom had ze zich aan zijn
macht overgeleverd(pag. 412)
De Jong heeft in het boek steeds
details vervlochten, die een wat
onbehaaglijk gevoel geven. Dat
begint al in de proloog met de
pleister op haar vaders hand.
Hij heeft zich echt niet per onge
luk met een aardappelmesje ge
sneden. De doem is later steeds
voelbaar, al is het maar omdat je
je realiseert dat vrijbuiter Henri
met zijn beschadigde jeugd
slechts onheil kan brengen.
Dat steeds opduikende onheils
motief blijkt een beproefd mid
del om spanning in de vertelling
te houden. Gecombineerd met
het overduidelijke schrijfple
zier is het eer. roman geworden
die erom vraagt - ondanks de
omvang - in één adem uitgele
zen te worden. Het lijkt wel,
alsof het romanschrijven na
verloop van zovele jaren mak
kelijker is geworden. De Jong:
„Dat gevoel heb ik. Ik ben mak
kelijker gaan leven en ook mak
kelijker gaan schrijven. Met de
ze roman ben ik drieënhalf jaar
bezig geweest, ik heb er hard
voor moeten werken, maar ook
niet meer clan dat. Steeds op het
moment dat ik ideeën nodig
had, kwamen ze. Dat zal me vast
bijblijven, dat gevoel van: ge
niet hier maar van. Toen ik Cir
kel in het gras schreef, streefde
ik naar een enorme perfectie per
zin. Nu schrijf ik wat losser, de
stijl is - denk ik - ook kaler ge
worden. Ik heb wel het gevoel
dat het boek gelukt is en ik ben
er heel tevreden over. Het is 'in
de vaart' gemaakt en ik ben niet
gaan prutsen aan allerlei zin
nen. Ik heb wel een precieze,
nauwkeurige natuur, wat ik ook
doe. Dat lees je er aan af. Maar in
zekere zin heb ik niet gestreefd
naar de volmaakte roman. Het
volmaakte heeft iets steriels."
Jan van Damme
Oek de Jong: Hokwerda's kind - Uit
geverij Augustus, 444 pag., paper
back €24,95, gebonden €29,90.
De schrijver geeft zondag 1 decem
ber om 15 uur een lezing in Porgy
Bess Terneuzen
De meeste Nederlandse ste
den hebben niet één dichter
om zich op te beroemen, Dor
drecht heeft er twee: C. Bud-
dingh' (1918-1985) en J. Eijkel-
boom (geb.1926). De eerste
bracht zijn hele bestaan op het
Eiland van Dordt door: 'Hier, op
dit eiland,/ dat sinds lang geen
eiland meer is:/ drie bruggen,
twee tunnels,/ heb ik alles zich
af zien spelen/ wat zich op aarde
maar afspelen kan.// In dit klei
ne pannekoekplatte driehoekje/
tussen Willemsdorp, Kop van 't
Land en Groothoofd.'
De wereld van Eijkelboom is
iets ruimer geweest, maar ook
zijn leven en werk zijn nauw met
Dordrecht verbonden. In z'n ge
dichten, onlangs in één uitgave
bijeengebracht, wordt de plat
tegrond van de stad aan de Mer-
wede getekend, van Wijnhaven
tot Wolwevershaven, van Wiel-
wijk tot Kromme Elleboog. Hij
mijmert over de merel die na
zijn dood zal zingen in de tuin
van het Dordts museum en hij
gedenkt stadgenoot Buddingh'
in diens eigen stijl.
Er is, zoals overal, heel wat be
dolven in Dordrecht. Maar wie
wordt er niet melancholiek in de
straatjes en op de kaden van
zo'n monumentenstad? Deze
poëzie is ook van melancholie
doordrenkt, alsof de dichter al
tijd oud is geweest. Letterlijk
genomen is dat ook zo: toen hij
met Wat blijft komt nooit terug
debuteerde was hij al 53 jaar. De
bundel had veel succes, de ge
dichten met de bedaagde in
houd hadden een vorm die als
verfrissend werd ervaren. In de
boeken die hij nadien publiceer
de, veranderde er betrekkelijk
weinig. Berustende bespiege
ling, dwalen door Dordt en soms
een verrassende uitschieter zo
als het gedicht over een leraar
Grieks die in het leren van
woordjes een remedie zag tegen
verdriet.
Tot zo ver heet de verzamelbun
del. Maar Eijkelboom is alweer
verder: gelijktijdig verscheen
Heden voelen mijn voeten zich
goed, zijn opus acht. In de on
dertitel heeft men het, met
dezelfde overbodigheid als
waarmee bordjes bij boerderij
en verse eieren beloven, over
nieuwe gedichten. Strikt geno
men mogen de verzen nieuw
zijn, ze lijken soms erg veel op de
oude. In 'Lazarus' brengt hij de
zelfde strijd ter sprake als waar-
over hij het in zijn eerste bundel
had: 'Ik drink me elke dag weel
dood/ en sta als Lazarus weer
op.' Eijkelboom echoot dus Eij
kelboom, maar in 'Dit eiland'
antwoordt hij op het gedichtje
van Buddingh' dat ik aanhaal
de. Even heeft hij de neiging 'de
paden op,/ de bergen in,/ de vel
den over/ bij deze stad vandaan'
te gaan. Al snel is hij echter weer
verzoend met het 'afgepaald/
maar onbeklemd domein' van
het Eiland van Dordt.
Een domein dat zijn ambities
niet dooft, zoals 'Non omnis mo-
riar' (ik zal niet helemaal ster
ven) duidelijk maakt. Een
gedicht dat het alleen al haalt
vanwege de allesbehalve ver
lepte stijlbloem in de eerste zin:
als een distel door dik asfalt! Hij
hoopt net zoiets na te laten als
Bloem (van de Dapperstraat),
Gorter (van Mei) of Van de
Woestijne (van Venus, felle star)
deden. Een woord uit Dordrecht
dat heel Nederland op de lippen
zal blijven.
Mario Molegraaf
J. Eijkelboom: Tot zo ver. De meeste
gedichten - 252 pag., €15,95.
Heden voelen mijn voeten zich goed
Nieuwe gedichten - 48 pag €14,95.
Beide uitgaven: De Arbeiderspers.
Soms, als een distel door dik asfalt,
barst er een regel poëzie
de taal van alle mensen in.
Zo werd de Dapperstraat een plek
van hoge adel en duurt de Mei
al meer dan honderd jaar.
Zo wijs ik soms mijn kleine zoon
des avonds op een fonkelend verschijnsel
en roep: O Venus, felle star.
Hij corrigeert mij wel, maar geeft
het later toch misschien weer door.
Het lijkt zo'n magere troost,
te bedenken dat lang na je dood
een jonge vrouw een woord van jou
nog op de tong kan nemen.
Het is ook wel een weelderig genoegen,
niet geheel dood te hoeven.
J. Eijkelboom
Hoe weinig verwantschap er
tussen beide schrijvers ook
bestaat, één ding heeft Herman
Brusselmans (1957) met Harry
Mulisch gemeen: hij verdeelt de
lezers in twee kampen. Of je
draagt de Vlaamse veelschrijver
op handen of je vindt hem (of
zijn boeken) onverdraaglijk en
onuitstaanbaar. Zo is het van
meet af aan geweest. En zijn pas
verschenen nieuwe roman
Mank zal daarin geen verande
ring brengen.
Want Mank is weer een echte
Brusselmans. Vanaf de eerste
bladzijde zit je in de vertrouwde
wereld van deze eigenheimer
die hij in zijn vorige boeken al zo
uitvoerig heeft beschreven. Dat
is zowel teleurstellend als ge
ruststellend, want je weet pre
cies wat je kunt verwachten. De
vraag is alleen: hoe lang zal hij
dit nog vol weten te houden?
Hoe lang zal het duren voordat
je een nieuwe Brusselmans ver
zadigd terzijde legt?
Zijn vorige boek, het vuistdikke
Een kus in de nacht, verscheen
immers nauwelijks een half jaar
geleden. Het was overigens een
van zijn beste boeken sinds ja
ren. En nu ligt er van de45-jari-
ge Belg alweer een nieuwe ro
man in de winkel, Mank. Hierin
krijgen we, om het op zijn revi
aans te zeggen, weer hetzelfde
oeverloze geoudehoer te lezen
van dezelfde verteller die ook nu
weer eenvoudig Herman Brus
selmans heet en verder in alles
op de schrijver lijkt. Hij is grof
in de mondmelig, flauw en pro
vocerend. Hij ontziet niets en
niemand (ook zichzelf niet), hij
is scherpzinnig en onbedaarlijk
geestig. Hoe argwanend en ge
reserveerd je ook begint te lezen
deze lezer moest zich in elk ge
val na een paar bladzijden al
weer gewonnen geven.
Hoofdfiguur Herman Brussel
mans is een ogenschijnlijk koele
kikker die in een Vlaamse pro
vinciestad een kleurrijke para
de van volkse types tegen het lijf
loopt. Onze stoïcijnse (anti)held
laveert zo goed en zo kwaad als
het gaat tussen deze gesjeesde
figuren, die hij als een regisseur
van het dagelijkse leven op vir
tuoze en boosaardige wijze te
gen elkaar uitspeelt. Vele slap
stickachtige schermutselingen
zijn het gevolg. Hij amuseert
zich 'kostelijk met andermans
amoureuze en andere ellende',
want 'waar geen ellende is, daar
gedij ik niet'.
De verteller loopt vrijwel het
hele boek door mank - vandaar
de titel - vanwege de zool van
zijn laars die telkens losschiet.
Een andere rode draad is een
biedermeier bankje, waarop de
held in de werkplaats van de
schoenlapper gaat zitten, waar
na hij zich afvraagt wat bieder
meier ook alweer is. Het lukt
hem door allerlei onverwachte
gebeurtenissen maar niet om op
die vraag een bevredigend ant
woord te krijgen.
Het is niet zozeer de plot waar
Mank het van moet hebben, al
grijpt in deze roman toch alles
mooi in elkaar. Het is vooral de
manier waarop Brusselmans
zijn verhaal vertelt. Droogko-
misch, overdreven, grotesk,
burlesk. Het is de typisch absur-
de humor van de Vlaming die
zijn boeken zo amusant maakt,
én de tegendraadse persoonlijk
heid van de schrijver die zijn
verhaal boven de middelmaat
verheft. Het is soms reviaans -
de Vlaming is onmiskenbaar,
aan Reve schatplichtig - zonder
dat Brusselmans stilistisch aan j
zijn grote voorbeeld kan tippen.
Brusselmans kén schrijven,
maar hij is soms nogal gemak-
zuchtig. Zijn beeldspraak is
soms geslaagd, gewaagd ook.,
maar soms clichématig. Alsof;
hij immer een ongehoorde haast
heeft en zich de tijd niet gunt om
zijn proza nog eens op zijn ge-
mak na te lopen.
Nico de Boer
Herman Brusselmans: Mank - Uit-
geverij Prometheus, 183 pag.,
€16,95 euro.
De beroemdste hond in de Nederlandse
letteren is die van Koos van Zomeren,
Rekel. Nu Rekel op de verrassend hoge leef
tijd van zeventien jaar is ingeslapen, heeft
de schrijver al zijn oude en nieuwe werk
over de hond gebundeld in Het complete Re-
kelboek.
Je doet dingen om het die hond naar z 'n zin
te maken, je doet dingen om het jezelf naar
de zin te maken en die dingen blijken hoe
langer hoe meer samen te vallen. Ik weet
niet hoe dat komt. Misschien is dat liefde."
De favoriete bezigheid van hond en schrij
ver was zonder twijfel het samen wandelen.
En dan ging het niet om een tochtje van een
uur, nee, pas met een uur of drie mag het een
wandeling heten. Liefst in de Zwitserse ber
gen; de kwaliteit van het leven werd de laat
ste jaren dikwijls afgemeten aan het feit of
Rekel wel of niet mee naar de bergen kon.
Airconditioning in de auto, aangepaste reis
tijden, zorgvuldig in acht genomen rust
pauzes - het klinkt heel vertrouwd voor wie
het leven deelt of gedeeld heeft met een
hond op leeftijd.
Van Zomeren schrijft met respect, vertede
ring en liefde over Rekel, houdt ook zijn irri
taties niet altijd verborgen, maar - en dat is
misschien zijn bijzondere kracht en aan
trekkingskracht - hij wordt nooit klef senti
menteel. Wel observeert hij uitzonderlijk
aandachtig, en heeft dan de kwaliteiten om
•/-. i'i i -.*■
>'4
Koos van Zomeren en Rekel.
van zijn hondobservaties literatuur te ma
ken. „Als een hond zich uitschudt, deelt hij
zich min of meer in tweeën: een hond die
foto Klaas Koppe
probeert zichzelf ondersteboven te gooien
en een hond die probeert op de been te blij
ven. Deze verdeeldheid eist hem helemaal
op. Een hond die zich uitschudt is volledig
in de ban van het uitschudden."
Een in elk geval door de auteur zeer geliefde
bezigheid was, naast het wandelen, het ge
zamenlijk vertoeven in zijn werkkamer. De
aanwezigheid van de hond lijkt soms zelfs
wel een noodzakelijke conditie voor het
schrijven. Zo verzucht de auteur wanneer
hij geen begin weet te geven aan een nieuwe
roman: „Het zou beslist helpen als Rekel er
bij kon komen liggen." Elders gebruikt hij
de jacht als metafoor voor het schrijven
„Misschien dringt het belang van mijn werk
eindelijk tot hem door. Misschien is het iets
in mijn houding, hoe ik mijn ogen en handen
beweeg, uitingen van spanning, tekenen
van berekening - iets wat een gevoel van ja
gen geeft. De jacht op een woord, de omsin
geling van een idee, het strikken van een zin
Hij weet allang dat hij niet daadwerkelijk
aan deze jacht kan deelnemen. Maar hij wil
inde buurt zijn. Hij slaapt niet echt. hij slui
mert maar, zijn mechanisme is stand-by. Zo
nodig springt hij in. Zo nu en dan slaat hij
zijn ogen op. Hij kijkt naar mijn gezicht
Nog altijd niks gevangen baas?"
De hondse helft van deze wandelende en
schrijvende twee-eenheid deed de schrij
vende al rond een jaar of tien sporen van af
takeling bij Rekel bespeuren. Lezers van
NRC-Handelsblad hebben dat prachtig
kunnen volgen in zijn dagelijkse voorpagi
narubriek van 1992 tot in 1995, gebundeld
in Ruim duizend dagen werk. Later in zijn
'weekboek' van 1998, toen Rekel al doof
was, tijdelijk incontinent, en bij pijn ging
hyperventileren. Het complete Rekelboek
bestaat uit de voorpaginastukjes die over
Rekel gingen, nu eindelijk bij elkaar gezet,
de achterpaginastukjes uit 1998, en uit nog
ongepubliceerde dagboekaantekeningen
die bijna de helft van het boek beslaan en
over Rekels laatste tweeëneenhalf jaar
gaan. Hier duikt, enigszins onverwacht, de
schoonmoeder van de schrijver op, aan wie
zelfs een paar aparte dagboekaantekenin
gen zijn gewijd. De verleiding om te verge
lijken was te groot: beiden takelen af, maar
niet zonder slag of stoot. „Zoals Rekel op
veert als hij een hond ziet, zo veert Ma op als
ze een mens ziet, alsof ze nog heel wat mans
is. Dezelfde vormen van aftakeling. Het
zelfde onvermogen om op te geven.
De dood als allesrelativerende zekerheid
hangt als een dreigende schaduwwolk bo
ven dit toch plezierig leesbare en vaak hu
moristische boek. Humor en spot worden,
ingezet als tegenwicht: „Nu is het geloof ik
ook al prettig als hij 's morgens moet kotsen,
omdat hij dan tegelijkertijd zijn behoefte
moet doen. Omdat hij voor het kotsen naar
voren buigt, kan hij niet achterover in zijn
eigen poep zakken. Dus dat is dan ook weer
voor een paar uur geregeld" (juli 2001). Het
omvallen van de wankelende hond werd
vermeden door het vasthouden van de.
staartpunt, rukjes aan de riem of duwtjes,,
met de knie. Van Zomeren en zijn vrouw,
hebben ongelooflijk met de oude Rekel lo-
pen tobben, zich daarbij natuurlijk einde
loos afvragend tot op welk punt. Uiteinde
lijk was hij definitief incontinent, wat voor
het echtpaar Van Zomeren nog niet direct
aanleiding tot het laatste spuitje was. Enke
le uren na de dood van zijn hond noteert de
schrijver: „Bij vlagen ruik ik zijn urine nog.
Een praktijklesje biologie: zo hardnekkig is
de geur waarmee een reu de ruimte waarin
hij leeft markeert. Ik snuif de laatste mole
culen Rekel op en ik denk: het hoeft niet
meer jongen, nooit meer."
Het complete Rekelboek is een mooi en pas
send monument voor een beroemde schrij
vershond.
Margot Engelen
Koos van Zomeren Het complete Rekelboek -
Uitgeverij De Arbeiderspers, 253 blz., €15,95