Houtvumme en petatepit
Ook vleermuis is
welkom op De Bierkreek
Je za 't uusje
van je consciëntie
nog verbrande
Op Fóze*
25
dinsdag 15 oktober 2002
Zoals Jut en Jul bij elkaar
horen in het spraakge
bruik, zo horen voor mijn ge
voel ook de houtvumme en
de petatepit op het Zeeuwse
boerenerf bij elkaar. Voor de
junioren en de niet-Zeeu-
wen: een houtvumme of -
vimme is een klamp die be
staat uit het grotere snoei-
hout en de takkenbossen (op
z'n Zeeuws de musterds), die
netjes opgestapeld zijn.
Vers, nat hout uit de boom
gaard, de houtsingels of de
(mei)doornhaag droogt het bes
te aan de wind. Derhalve maak
te men buiten van het grovere
hout en de al gebonden takken
bossen netjes een mooie aan alle
kanten sluitende klamp. Meest
al met een soort afdakje. Dat
deed je door de musterds er
scheef bovenop onder een hoek
van 45 graden te stapelen, zodat
het water er vanzelf af liep.-Een
jaartje werd het hout met rust
gelaten en dan was het ge
bruiksklaar. Voor de kachel, het
fornuis, en vooral voor de oven.
De bakoven voor het brood, de
bolussen, de ovenkoeken en wat
al niet meer, werd en wordt het
beste met musterds gestookt.
Die geven snel een grote hitte.
Vooral de musterds gemaakt
van meidoornhout. Trouwens,
de grotere stukken hout van de
meidoorn geven ook een gewel
dige hitte. Stiekem gooiden we
die wel eens op het fornuis of in
het duveltje. Dan kwam er een
diep geronk uit het binnenste
van het stookapparaat en dan
ging tenslotte de afvoerbuis
naar de schoorsteen zo mooi
rood gloeien.
De houtvumme stond ergens op
het erf niet te ver van huis en/of
bakkeet op een luchtige plaats
waar de wind omheen kon. Zo'n
klamp van drogend hout was
natuurlijk en passant een
prachtige biotoop voor allerlei
gedierte. Onderin vond de egel
een plaatsje; een stekelverke
Houtvumme op een erf aan de Sint Jansdijk in Nieuwvliet.
noemden we dat vroeger. En ook
de bunzing, de roemruchte
boensoek (Bevelands en
Schouws, bonsienk Zeeuws-
Vlaams en Walchers), zocht z'n
toevlucht onder in de vumme.
Dat werd je meestal gauw ge
waar, want de stank en de snel
heid van het ranke beestje wa
ren spreekwoordelijk. „Ie
schoot vooruut als een boensoek
deu de broeinekels", zeiden ze
bij ons van een snel en schichtig
ventje. Als er een boensoek on
der de houtvumme woonde,
moesten de eieren van kippen,
eenden en ganzen extra be
schermd worden. In het voor
jaar, als de boensoek jongen
had, moest je oppassen. Dan
werd het dier agressief als je te
dicht bij het nest kwam. Zelfs de
meest bekwame boerenfoxjes
annex rattenvangers werden
dan toch behoedzaam in de
buurt van de houtvumme. Bo
venin de klamp leefde en nestel
de een schare aan vogeltjes.
Vooral diep in de meidoornmus-
terds, volstrekt onbereikbaar
voor katten en andere rovers.
In de loop van het seizoen slonk;
de houtvumme. Enerzijds om
dat hout de eigenschap heeft
steeds brosser te worden, ander
zijds door het dagelijks gebruik
van stookhout. Een boerenerf
was vroeger een bijna zelfvoor-
zienende gemeenschap. Men
bakte eigen brood, stookte eigen
hout, at eigen fruit, groente en
vlees. Een volgend jaar moest er
weer gesnoeid en gerooid wor
den. Dan groeide de volgende
vumme, terwijl de vorige nog.
volop oud hout leverde. Een
soort perpetuum mobile waar
aan overigens heel intensief ge
werkt moest worden. Want ie
der takje en houtje ging enkele
malen door de hand voordat het
verstookt werd.
Piepers
Een petatepit, een aardappel
put dus, was in feite geen put
maar een niet meer dan zo'n 25
centimeter diepe reep grond op
het erf, waarin de aardappels
bewaard werden. Zo'n langwer
pige kuil was enkele meters
lang. Soms lagen er verschillen
de kuilen naast en achter elkaar,
al naar gelang de hoeveelheid te
bewaren aardappelen. Om de
piepers tegen regen en vorst te
beschermen, ging er een laag
stro overheen. Ging het harder
vriezen, dan werd de strolaag
dikker gemaakt. Het stro werd
met grond verzwaard om weg
waaien te voorkomen. Soms, bij
een klein erf, werden de peta-
tepitten niet op het erf zelf ge
legd maar op een veurööd (voor
hoofd) oftewel wendakker van
een perceel grond dichtbij de
boerderij.
Ideaal om de aardappelen te be
waren waren de petatepitten ei
genlijk niet. Bij strenge vorst
bevroren de aardappelen aan de
rand van de kuil altijd wel een
beetje. Bij een warme en vochti
ge winter werd het snel te warm
en gingen de petaten kiemen. De
lange schoten (spruiten) aan de
aardappelen bevorderden de
smaak en houdbaarheid geens
zins en dan moest de hele kuil
weer omgezet worden. Zo bleef
je bezig. Veel beter was natuur
lijk een aardappelkelder, een
laag gebouwtje, half onder
gronds. Maar behalve in West-
Zeeuws-Vlaanderen was zo'n
bewaarruimte zeldzaam in Zee
land. Alleen op kapitale boerde
rijen met meestal niet-Zeeuwse
eigenaars zag je af en toe zo'n al
tijd koele en vorstvrije ruimte.
Voordat de aardappels gerooid
werden en in de petatepit onder
zeil (stro) gingen, was er overi
gens al heel wat werk verzet
door heel veel mensen op de
boerderij. Zo'n kleine tweehon
derd jaar is de verbouw van
aardappels in Zeeland vooral
handwerk geweest. Als een
knecht met een paard een geul
tje had getrokken met een 'aan-
aarder' kwam in het voorjaar in
zijn kielzog een schare mannen,
vrouwen en vaak ook kinderen,
die de pootaardappelen één
voor één op dertig centimeter
afstand van elkaar in het geultje
legden. Rij na rij, gemet na ge-
met, van 's morgens vroeg tot de
donkerte. En maar sjouwen met
die potersen maar uren lang ge
bukt lopen, stapje voor stapje.
Na het vele malen wieden en
spuiten kwam dan in het najaar
de hoofdtaak: de volgroeide
aardappels uit de grond halen,
opnieuw één voor één. Dat le
verde weer een meute volk op,
verspreid over het aardappel
land, mannen, vrouwen, kinde
ren. Een knecht met een aardap
pelrooier getrokken door een
paard reed een rug met petaten
open. De rooier verspreidde de
aardappelen ongeveer een klei
ne meter in het rond. Op kleine
re bedrijfjes was meestal geen
rooier. Daar ging de boer met z'n
'petategriep' voorop en spitte de
knollen uit. Achter hem kwa
men de rapers en raapsters. Die
kropen op him knieën en vulden
de manden, één voor één. Drie
manden was een zak vol. Bij
mooi weer was het redelijk
werk. Bij regen was het haast
ondoenlijk. De klei en de slik
bleef aan de petaten hangen en
maakte alles eens zo zwaar. Je
kleren wogen van het aanhan
gende slik en aan je schoenen of
klompen bleef de natte klei ook
plakken. De gevulde aardappel
zakken die in rijen tegen elkaar
aan geleund stonden, werden
stuk voor stuk op de wagen ge
hesen en naar de petatepit op
het erf gebracht. Daar werden
ze weer zak voor zak geleegd en
in de steeds voller wordende
kuil gestort. Dat hele proces kon
een maand of langer doorgaan.
In weer en wind. Geen wonder
dat menig petatenraper en -
raapster een diepe zucht slaakte
toen de mechanisatie in de jaren
vijftig van de vorige eeuw een
beetje op gang kwam. Want er
zijn leuker dingen op aarde dan
sjouwen met petaten met slik
verzwaard, het hele najaar door.
Gerard Smallegange
De oproep om woorden en
uitdrukkingen in te sturen
die op het punt staan te verdwij
nen, levert veel leuke reacties
op, maar wie bepaalt of iets op
het punt staat te verdwijnen?
Wat voor de een is verdwenen, is
bij een ander nog in gebruik. In
zijn algemeenheid is er niet
gauw iets over te zeggen. Een
voorbeeld: op een enjtele uit
zondering na heeft iedereen een
wc, een watercloset; het woord
plee is daarmee uit het dagelijks
spraakgebruik verdwenen. We
kennen het nog, maar gebruiken
het alleen gekscherend of als het
'plat 'moet. De aangeleverde
woorden en uitdrukkingen kun
nen dan ook moeilijk beoor
deeld worden op het feit dat ze
op het punt staan te verdwijnen.
Kortom: oude of een minder ou
de woorden of een oude
uitdrukking die u zou willen be
waren of waarvan u naar de be
tekenis zoekt, kuntu altijd in
sturen.
Nu eerst het 'of en ier of je' uit de
vorige aflevering. Ik had dit
woord voor tuintje zo overgeno
men uit een brief en niet zo goed
begrepen, maar direct kwamen
er reacties. De heer Geuze en de
heer Verhage reageerden on-
middellijk met te zeggen dat
hier een 'oveniers'of je was be
doeld. Het 'oveniers'of je was het
groentenhof in tegenstelling tot
het blom'ofje. Ook over sense-
juun zijn we nog niet klaar. Ver
wees de heer Bierens naar het
Engelse 'ascension', de heer
Verhage verwijst naar de La
tijnse naam voor klein-
kruiskruid: Senicio. Het
(on)kruid is vaak te vinden in de
juun, maar heeft zelf niks met
uien van doen. Hij gaat ook in op
de benaming doornappel voor
kruisbes of stekelbeier. Voor
hem is doornappel een onkruid
dat met het uienzaad is meege
komen uit Italië. Hij spreekt
over een miserabele plant met
zaadbollen die prikken. Con
clusie: de doornappels 'uit
Schouwen zijn eetbaar, die uit
Midden-Zeeland moeten alleen
worden gewied.
Een mooi woord, dat ik nooit
eerder had gehoord, komt van
mevrouw Leenhouts uit Ter-
neuzen. Ze schrijft over de bèr-
rebol. We gaon krukels raopen
op de bèrrebol. Ze schrijft er bij
dat ze vermoedt dat het woord
alleen in Terneuzen werd/wordt
gebruikt. Met bèrrebol wordt
golfbreker bedoeld: een bol
werk tegen de (woelige) baren.
Mevrouw Hillebrand uit Mid
delburg komt met het woord be-
harrele. Ik hoor het nog wel eens
en het mag van mij blijven. „Be-
harrelen", schrijft ze, „wordt
gebruikt als men iets maar net
kan halen, amper rond kan krij
gen." „Ik kon het mè net behar-
rele, 'k zat bienae zonder..." Ook
noemt ze het woord vermeêze.
Vermeêze is een woord uit de
smederij. De smid laste op bij
voorbeeld een versleten ouweël
of een eggetand een nieuw stuk
je ijzer of staal. Je ziet er het
woord mazen in terug, dat voor
het herstellen van breiwerk
wordt gebruikt.
Enige tijd geleden werd ik aan
gehouden op straat en tekende
ik uit de mond van de heer Min-
derhoud uit Nieuwdorp de vol
gende, prachtige uitdrukking
op: je za 't uusje van je consciën
tie nog verbrande. De uitdruk
king werd gebruikt als je iets op
at dat erg heet was. Consciëntie
is je geweten, iets wat als het
meest innerlijke wordt be
schouwd en dat zit dan nog in
een huisje. De ark in de taberna
kel, om het eens bijbels uit te
drukken.
Deze prachtige uitdrukking
moesten we er maar in proberen
te houden. Is vandaag of morgen
de soep te warm, dan zeg je dus
luid en duidelijk: bel, bel die
soep is toch werm, je zou 't uusje
van je consciëntie nog verbran
de. Van conversatie aan tafel
ben je voor de rest van de maal
tijd verzekerd.
Nu nog even een verhaal over de
welle, de steênpit of de regen
bak naar aanleiding van de re
acties op Jan 'Aek of 'Oosje Pik'.
De heer De Jonge uit Rilland
vertelt over Pier Stok die a twelf
ofveêrtien kinders ao. Die ver-
diende'n twee gulden in de weke
en at 'n zaèterdags uutbeteald
kreeg dan stak 'n die in z'n vest
jeszak. Toen at 'n lópende thuus
kwam, eêt en bezweet, most 'n
z'n eigen ivasse en pitte'n die
waeter uut de welle. Die was
vanwege de droogte bienaè leeg
en Pier most zó voorover buge,
da z'n tweê gulden uut z'n vest
zak slierden en in de welle viele.
Toen most'n mie de zaèter-
dagaevend de welle nog uut ge
moddere om z'n tweê gulden
vrom te kriegen. Z'ao anders nie
om broad 'ekunne.
Het versje van Pieternelle,
sprong in de welle..kent ver
schillende versies. Ze kwam d'r
uut as een dooie puut, schreef ik
de vorige keer. Mevrouw De Ko
ning uit Bruinisse heeft een
meer optimistisch gedicht.
Poesjenelle, sprong in de welle.
Ze kivam er uut as een levendige
puut.
Ook kwamen er als gevolg van
de vraag naar 'gebruiksversjes'
verschillende bijdragen. In het
kantoor van Het Gors werd het
volgende rijmpje opgetekend
dat gezegd werd bij het naar bed
brengen van een kind.
Welterusten, neuze in 't kussen
Neuze in de veren
Maerge ete m'n stoofperen.
Zicht dus op een zonnige toe
komst, want stoofperen (Gieser
Wildeman?) zijn nog immer een
smakelijk eten.
De heer Lauret uit Middelburg
herinnert zich het versje dat ge
zegd werd bij het scherpen, het
wétten, van de zeis.
Wietewet
't is geen verlet
Je verbetert de snee
En je rust wa mee.
De heer Franse uit Vlissingen
stuurt een rijmpje in dat ver
moedelijk door heel Nederland
wel bekendis.
Ouwe Pier en jonge Pier
Die gienge saèmen pompe
Ouwe Pier die brak z'n been
En jonge Pier z'n klompen.
Mevrouw Vervenne komt met
een Schouws schootversje:
Iedeke, diedeke, dè rie
De boer zat op de merrie
De merrie kreeg een zeêre rik
De boer viel in de poeplaslik.
Het spreekt bijna voor zich, dat
je bij het laatste woord, het kind
op de grond laat zakken.
Mevrouw Doeleman kent het
volgende versje, dat haar oma
opzei in dialect. Ze vermoedt
dat er nog iets achteraan moet
komen, maar weet niet wat. Wie
het weet mag het zeggen.
Klop klop wie is daar? Anneke
Tanneke tovenaar. Wat kom je
doen? Ik kom om een stukje
vuur. Ik heb geen vuur! Ik zag
toch je schoorsteen roken. Dat
ivas bij mijn buur!
Engel Reinhoudt
De Bierkreek tussen IJ-
zendijke en Schoondijke
is de eerste biologische ro
zenkwekerij van Neder
land. Wat begon als een
hobby van vier vrienden,
is drie jaar later een pro
fessionele kwekerij, ivaar
idealisme en dadendrang
gelijk op gaan met zake
lijk inzicht en behoefte
aan perfectie. Wat blijft is
het deeltijd-ondernemer
schap. Want Geertje van
der Krogt, Eric de Millia-
no, Marianne Lundahl en
Hans van Hage hebben er
allevier een baan bij.
In korte tijd is er een heuse vleermuis
bunker verrezen op het erf van De
Bierkreek. De bunker is bedoeld als
verblijfplaats voor vleermuizen die
hun winterslaap doen. Voor kinderen is
er bovenop een speelberg gemaakt.
„Het is wederom een nieuw land
schapselement dat wij heel goed vin
den passen in het biologische concept
van het bedrijf. Verder is het een mooi
onderzoeksobject voor bijvoorbeeld de
Vleermuiswerkgroep Zeeland. Die ver
zamelt hier straks een schat aan waar
devolle informatie", verklaart Marian
ne, voor wie enkele spannende weken
zijn aangebroken. Ze is in de achtste
maand van haar zwangerschap, dus
over niet al te lange tijd komt de baby.
Op De Bierkreek houdt ze zich nu tij
dens haar zwangerschapsverlof bezig
met de, volgens Geertje, 'akelige klus
jes'.
„Offertes maken, leveranciers bellen,
het zittende werk zeg maar. Inderdaad
niet de fijnste bezigheden, maar het
moet nu eenmaal", aldus Marianne.
De vleermuisbunker bestaat uit afge
dankte duikerelementen van het wa
terschap Zeeuws-Vlaanderen. De be
tonnen gevaarten zijn net als bij een
tunnel op een rij geplaatst en daarna
bedolven onder een ruim anderhalve
meter hoge laag zand.
De ingang, waarin nog een deur met
een in- en uitvliegspleet moet worden
geplaatst, is gesitueerd aan de zijde van
de waterpartij bij de boerderij, die uit
mondt in de kreek. „En dat is niet voor
niks gedaan", zegt Marianne. „De on
derkant van de duikerelementen liggen
net een beetje in het water, waardoor
binnen het vochtige en donkere kli
maat heerst dat vleermuizen nodig
hebben om te overwinteren. In het
'echt' hangen ze ook in vochtige ruim
tes met spleten, holtes of ruwe muren."
In de bunker heerst straks een stabiele
temperatuur (ongeveer vijf graden) en
luchtvochtigheid. Om verdere fluctua
ties te beperken wordt de al eerder ge
noemde deur met spleet geplaatst. Om
dat het bouwwerk is ingegraven, kan
het er ook niet vriezen. Ook dat is heel
belangrijk omdat de wonderlijke zoog-
diertjes anders zouden doodvriezen.
In de korte periode dat de bunker er
staat, zijn er nog geen vleermuizen in
getrokken. Wel is zeker dat de voor
sommige angstaanjagende insecten
eters in redelijk groten getale in de in-
sectrijke omgeving van De Bierkreek
leven. Naast de veel voorkomende
dwergvleermuis wordt ook regelmatig
de laatvlieger gesignaleerd, de grootste
vleermuissoort in Nederland. Dat de
vleermuizen van de bunker gebruik
gaan maken staat voor Marianne vast.
„Het moet alleen z'n tijd hebben en dat
kan jaren duren. Dergelijke voorbeel
den hebben we elders ook gezien. Na
een stroeve aanloopperiode zijn het nu
de vaste winterverblijfplaatsen van
grote vleermuiskolonies."
René van Stee
foto Peter Nicolai
De vleermuisbunker wordt ingegraven.
foto's Gerard Smallegange
De heren Boonman (1) en Harinck aan het werk in een petatepit of aardappelput bij Kloetinge.