t Hart vereert met mate PZC Om te watertanden Lut de Block De ziekte van de bewondering 24 In 't groen vrijdag 6 september 2002 Kees't Hart: zijn nieuwe boek is een uitstalkastvanzijn brede smaak. foto Klaas Koppe ie in Nederland bewondert ontlokt bij de omstanders eerder meewarige blikken dan instemming. Toch zijn ze er wel, degenen die oprecht kunnen bewonderen. Schrijver Kees 't Hart (1944) is zo iemand. Het blijkt uit zijn essays in De ziekte van de bewonderingHet is een wonderlijke mêlee waarover hij schrijft: van literatuur en filosofie tot film en (pop) muziek. Het boek De ziekte van de be wondering is een uitstal kast van zijn brede smaak. Maar zijn op het oog verrassende keu zes blijken achteraf helemaal niet zo verrassend te zijn. Wat 't Hart gemeen heeft met veel van zijn idolen en helden is een le vensgevoel. Hij voelt zich ver want of ze wekken een nostal gisch gevoel of sentiment bij hem op. Neem Bing Crosby, 't Hart leest over hem of zet een cd van de Amerikaanse crooner op en ziet meteen zijn ouders weer zitten. Het zijn tegelijk spiegels die de schrijver zichzelf voor houdt. Mooi geïllustreerd trou wens door de omslagfoto van de jonge Kees met fraaie flaporen aan het strand, die aan de bin nenzijde wordt 'gespiegeld' door een foto van de oudere Kees. Kees 't Hart, bekend van romans als 'Blauw Curacao' en 'De re vue' en zijn belevenissen bij voetbalclub Heerenveen in 'Het mooiste leven', noemt de kunst van het bewonderen een ziekte. Het is een kwestie van interpre tatie, want met die ziekte valt het reuze mee. 't Hart vereert met mate. Hij is geen blinde be wonderaar. Hij doorziet scherp falen en feilen van zijn heiden, waardoor hij ze nog dichterbij weet te brengen. Ze maken zijn bewondering er alleen maar groter op. Slechts sporadisch laat hij zich gaan, zoals in het stuk over Franciscus van Assisi. De niet-gelovige schrijver maakt met zijn vrouw een pel grimage naar Assisi om op 4 ok tober, werelddierendag, de sterfdag van de heilige te her denken. Aldaar vraagt hij zich af wat hem bezielt. 'Waarom rij ik hier?' Wie was die 13e-eeuwse kloosterordestichter eigenlijk die nog altijd zoveel mensen in zijn greep weet te houden? Franciscus, zo stelt 't Hart de heilige zich voor, 'gaf letterlijk voorstellingen, met zang en dans, waar de bevolking gewel dig veel plezier aan beleefde, imiteerde in de omgeving van Assisi opgewekt en schaamte loos het leven van Jezus, om ringde zich net als hij met elf broeders, en demonstreerde een zo radicale armoede dat de plaatselijke bevolking er zich zowel kapot om lachte als ook gefascineerd en bedremmeld toekeek. In het stuk over Eric Rohmer krijgt de taal vleugels, 't Hart probeert tijdens het kijken naar een film van de Franse cineast zijn fascinatie voor deze maker van 'waardeloze verhalen over niks' te verklaren. Hij zoekt, tast af, analyseert de film. Hij komt er niet uit. Het is een onbe vredigende conclusie, dat vindt de schrijver ook, maar hij weet zijn warme bewondering voor Rohmers films wel trefzeker over te brengen. De lezer be grijpt intussen dat het een soort verwantschap moet zijn die de schrijver telkens naar zijn lief- des-op-afstand drijft. Op dreef is 't Hart in de stukken over Willy DeVille (voorheen Mink DeVille) - heel mooi be schrijft hij zijn opluchting wan neer zijn interview met de pop heid niet doorgaat - en over Bob Dylan, van wie hij onder andere Tangled up in blue zo waar deert. 't Hart vergist zich hier echter in de titel van de elpee, die niet Tangled up in blue maar Blood on the tracks luidt (1974). Zelden verzandt 't Hart echter in oeverloze en taaie uitweidin gen, uitgezonderd in zijn stuk over de Franse filosoof Jacques Derrida. 'tHart heeft veel aan te merken op diens manier van fi losofie bedrijven, maar diens li teraire stijl is voor 't Hart boven elke kritiek verheven. In dit wat matte essay heeft 't Hart zich evenwel niet echt door Derrida 's stijl kunnen laten inspireren. Wel vat hij hier mooi het feno meen bewondering samen: 'Wanneer je iemand bewondert, moet het er juist om gaan zoveel mogelijk kritiek op de bewon derde te verzamelen en te over denken, lijkt me, omdat je alleen op die manier j e bewondering in stand kan blijven houden. Be wondering moet iets te maken blijven hebben met een menge lingvan verrukking en afgrijzen omdat je anders onvermijdelijk terechtkomt in de afgrond van de totale idolatrie.' Uiteindelijk valt de bewondering van 't Hart voor de meeste van zijn helden te herleiden tot de literatuur, of beter tot het lezen, die een twee de natuur voor hem is gewor den. Hij leest zoals hij ademt, en door te lezen heeft hij leren schrijven, echt schrijven, want lange tijd zaten Theo Thijssen en diens 'Kees de jongen' hem dwars. Een mooi boek, dat over Kees Bakels en zijn beroemde zwembadpas. Dat vindt hij nog steeds, maar lange tijd hield diezelfde Thijssen hem wel van het 'echte schrijven' af. Pas toen hij de kunst leerde afkijken bij andere schrijvers die hij indeja ren des onderscheids leerde kennen en bewonderen, kon hij Thijssen loslaten. Hij vond ein delijk zijn eigen stijl: associa tief, bedrieglijk chaotisch pro za, dat vaak geestig is en wordt gekenmerkt door een zekere po ëtische kracht. De meest bevlogen stukken zijn dan ook die over boeken en schrijvers, zoals zijn bespiege lingen over Mark Twains 'Avon turen van Huckleberry Finn' (over ontsnappingsliteratuur), Beckett en Melville ('Moby- Dick'). Doorgaans is 't Hart ta melijk terughoudend in het ver woorden van zijn bewondering, maar zijn idolatrie voor de laat ste weet hij maar ternauwer nood te beteugelen. Idolaat is hij ook van de laatste zin van Vest dijksroman 'De redding vanFré Bolderhey' (1948). Met die laat ste zin begint zijn essay: 'Waar de paraplu's het voor het zeggen hebben, is onbegrip bijna een deugd.' 't Hart eindigt met een zin die er trouwens ook mag we zen: 'Alle zinnen in dit artikel kunnen worden weggelaten, be halve de eerste.' Nico de Boer Kees 't Hart: De ziekte van de be wondering, essays - Uitgeverij Que- rido, 184pag., 18,50 Wie durft een ode op de oes ter te schrijven? Wie waagt zich aan het definitieve gedicht over ganzenlever? Wie heeft de moed een sonnet aan zwezerik te wijden? Wanneer je een bloemlezing moest maken met Nederlandstalige gedichten over gastronomie, zou dat een zéér mager boekje worden. Met eten, laat staan met lekker eten houden onze poëten zich niet bezig. Je kunt hele dichterlijke oeuvres doorworstelen zonder dat er één slokje wordt gedron ken of één hapje wordt ge proefd. In het proza is er meer culinaire belangstelling. Ik herinner me boektitels als De dag dat de mayonaise mislukte, De paar- denvleeseter en De kip die over de soep vloog. Zelfs hield een aantal auteurs zich bezig met het schrijven van kookboeken. J. W. F. Werumeus Buning pu bliceerde Avonturen met een pollepel, van Josepha Mendels hebben we Bon Appétit en aan Beb Vuyk danken we het in z'n soort niet te overtreffen Groot Indonesisch Kookboek. Poëzie over eten is en blijft ech ter een taboe. Hoe komt dat? Naar alle waarschijnlijkheid omdat het thema te min wordt gevonden voor zo'n hoog genre. Wat een onzinIk zou niet weten waarom een gedicht over de nieuwe aardappels zou moeten onderdoen voor een gedicht over de nieuwe lente. Ik betwij fel zeer of een vers over een nieuwe liefde per definitie in drukwekkender is dan een vers over een nieuwe haring. Het zal voor een deel aan mijn instelling liggen: zelfs mijn dromen wor den beheerst door in bruisende boter gebakken tong, door zee baars op Provenpaalse wijze en door geroosterde kreeft in roze- marijnsaus. Maar ik zie geen en kele reden waarom poëzie te deftig zou zijn voor zulke heer lijkheden. Weerspiegelt zich in kookkunst niet alles wat er te zeggen valt over liefde en dood? Houdt de vraag wat we moeten eten, vanwege alle problemen met gezondheid en kwesties rondom moraal, niet direct ver band met de vraag hoe we moe ten leven? Gelukkig verzwijgen niet alle dichters dat ze zich voeden. Lut de Block (geb. 1952) schotelt ons in haar bundel De luwte van het late middaguur het hierbij afge drukte 'In 't groen' voor. Het gaat hier, om misverstanden te voorkomen, om paling in het groen, óók geliefd in het Waas land, de streek rondom Sint- Niklaas. Het gedicht, waarin de vis van begin tot eind wordt ge volgd, lijkt verder ieder misver stand uit te sluiten. Alleen met 'verzurkelen' had ik moeite, ik vond het in geen enkel woorden boek. Maar Louis Paul Boons verrukkelijke Eten op zijn Vlaams bracht me op het spoor: de beroemde schrijver vertelt daarin negen kruiden voor het gerecht te gebruiken, waaron der zurkel, dat is Vlaams voor zuring. Op het jongste boek van Lut de Block zijn haar eigen woorden van toepassing: 'Wulps en weel derig en weldoorvoed'. De vari atie is bijna eindeloos, ze schrijft over erotiek en moeder schap, raakt in gesprek met de schilder Ensor en met de filo soof Descartes. De beeldspraak is soms van champagne door drenkt: 'je naam die in me parelt als een jarige Veuve Clicquot'. En zij deinst dus niet terug voor een culinair gedicht. Het wach ten blijft op de ballade van de biefstuk en het lofdicht op de langoustine. Maar we kunnen nu dus smullen van paling in poëzie. Mario Molegraaf Lut de Block: De luiote van het lata middaguur. Gedichten - Uitgeverijl De Arbeiderspers, 64 pag., €14,50. Advertentie Maak uw encyclopedie weer compleet! Maak nu uw waardevolle bezit weer actueel met het Supplement 2002; alle politieke, economische Et culturele ontwikkelingen van de afgelopen 12 jaar. Ook voor uw encyclopedie: Winkler Prins 7e, 8ste en 9de druk, Grote Spectrum Encyclopedie, Larousse en Oosthoek 6de en 7de druk -v Teken nu in: "l&hbel: D348 431393 normaal J mail: supplement@spectrum.nl 89,90^ of surf naar: www.spectrum.nl VERKRIJGBAAR BIJ DE BETERE BOEKHANDEL Die alle watertjes doorzwommen heeft en paarde in de zee van Saragasso en hier belandt en in dit zilte zoete Wase land haar draai niet vindt en kronkelend de bocht uit gaat. En die ter hoogte van de Waterstraat het Palingsgat in duikt en zich gefnuikt voelt als het vel haar levend van het lijf getrokken wordt. Die spartelend en kermend in de pan belandt. Vernevelt en verdrinkt in witte wijn en zinkt, verzinkt in kervelkruid, melisse en die in 't groen verseldert en verzurkelt in haar graf. Lut de Block Rudy Kousbroek bericht uit het hiernamaals at is er uitzonderlijk aan deze foto? De open ogen. De verschrikte blik. Over de aanblik van doden is veel te zeggen. Gestorvenen horen hun ogen dicht te hebben, zoals iemand die slaapt. Geen open ogen: er rust een verbod op de blik van de do den op de levenden. Vandaar dat het angstaan jagend is wanneer de ogen van een dode niet helemaal gesloten zijn; het is of hij gluurt, door de half geloken oogleden. Er wordt een grens overschreden wanneer een levende door een dode wordt gezien. Omgekeerd is de aanblik van dode ogen taboe voor de levenden omdat de dood zich het eerst in de ogen manifesteert. De rest van het li chaam is nog onveranderd, maar, om de zin snede te gebruiken waar ik als kind zo bang voor was: 'de ogen breken' - ze kijken niet meer, ze worden dof, ze drogen op. De ondrage lijke gedachte is: die ogen zijn onherstelbaar kapot, met zulke ogen kan je niet meer kijken, dat komt nooit meer goed. Maar in dit geval is de toedracht nog raadselachtiger: de ogen zijn van glas. De foto is van 1867. De man die daar in de kist ligt is de gefusilleerde keizer Maxi- miliaan van Mexico. Een tragische episode: aartshertog Maximiliaan Ferdinand Jozef, ge boren in Wenen in 18 3 2broer van keizer Frans Jozef van Oostenrijk, werd in 1863 onder be scherming van Frankrijk uitgeroepen tot kei zer van Mexico, maar na het einde van de Noord-Amerikaanse burgeroorlog meer en meer aan zijn lot overgelaten. Op 15 mei 1867 werd hij gevangen genomen in het stadje Quer- étaro en op 19 juni doodgeschoten tezamen met zijn generaals Mejia en Miramon. Van deze executie bestaat een beroemd schilderij door Edouard Manet. De foto van keizer Maximiliaans gebalsemde lijk werd gemaakt door de Franse fotograaf Fram^ois Aubert. In een toelichting wordt ver meld dat 'blauwe glazen ogen onder de oogle den van de dode waren gelegd door de arts Vi cente Licea, die in Querétaro woonde'. Waarom gebeurde dat? Was er een reden voor? En waar kwamen die glazen ogen vandaan? Hadden artsen die in voorraad? Ik herinner mij een 19de-eeuwse beschrijving waarin de ogen van een dode die niet tijdig waren gesloten met koperen munten werden afgedekt; munten voor het hiernamaals, zoals de obole die Griek se gestorvenen in de mond kregen voor him reis naar de onderwereld. Gedragingen tegenover de dood in voorbije tijden zijn altijd raadsel achtig, dat wordt ook weerspiegeld door de fo tografie. Het portretteren van een gestorvene in een open doodskist was niet ongebruikelijk in de 19de eeuw. Naaktheid, zo angstvallig ver borgen in die tijd, is op zulke foto's opeens ge oorloofd, alsof het ene taboe het andere opheft. Er bestaan foto's uit 1871 van gefusilleerde op standelingen uit de Parijse Commune met de geslachtsdelen bloot, rijen kisten met naakte doden, allemaal met hun geslachtsdeel wij zend naar links, alsof degene die de ogen van de gestorvenen had gesloten ze ook allemaal die kant op had gelegd. Ze mogen gezien worden omdat ze al dood zijn, ze kunnen nu immers geen kwaad meer doen, machteloos geworden, niet langer lustop wekkend, niet langer lief des- object. Gebalsemde lichamen, en dus ook fo to's daarvan, zijn op een of andere manier min der taboe dan foto's van verse lijken. In verschillende kloosters, op Sicilië, in Mexico, in Spanje, zijn in onderaarde gewelven rijen van mummies te bezichtigen van gestorven monniken, soms met een lusje opgehangen aan de muur, die gedroogde lichamen wegen haast niets. Soms zien ze er uit als reizigers ergens naartoe ('Samen op weg'), verrast door de dood. Ze worden kennelijk als niet erg af schrikwekkend beschouwd. Ten onrechte. Niet alleen heeft niemand hun de ogen geslo ten, maar ook de monden staan wijd open, zo dat j e je bewust wordt van de stilte, zoals bij fo to's van mensen die zingen. Je kijkt naar die gekrompen lichamen, die klauwtjes van handen, die vooroverhangende koppen, hele levens verschrompeld tot niets. De verschrikkingen van het hiernamaals: aan de stand van de mond is te zien wat ze roepen: foto's van een schreeuw, een gil, een bevel. Ver rijs! Sta op! Word wakker! Help! Red mijHet is hier verschrikkelijk! Niets dan gruwelen! Geef me mijn leven terug! foto Francois Aubert 1867

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2002 | | pagina 24