Achter grachten en grendels
Iedere roos heeft zijn eigen informatieblad
Ie eit 't zo druk
as 'n kraoje
mee n poter
Of Koze*
dinsdag 3 september 2002
D'r van geniete as een
brei'outje, dat is echt genie
ten volgens mevrouw L. de Vis
ser, die het gezegde nog kent van
haar grootmoeder. We naderen
het eind van de reacties op de
oproep van woorden die op het
punt staan te verdwijnen. Uiter
aard is het verdwijnen van
woorden geen verschijnsel dat
alleen met dialect samenhangt.
Ook het Nederlands kent tien
tallen woorden die (bijna) ver
dwenen zijn. Denk maar aan
woorden als commensaal (kost
ganger), dienstbode, petrole
umstel en welk kind heeft nog
weet van kolenkachel of schoor
steenmantel. Ik ontleen deze
woorden aan het Taalboek van
de eeuw dat de ontwikkelingen
in onze taal gedurende een eeuw
in beeld brengt.
Terug naar het Zeeuws. De heer
Van Zijp brengt naast een aantal
bekende woorden ook nog min
der bekende in herinnering. Wie
niet van Schouwen-Duiveland
komt zal bijvoorbeeld maar
moeilijk begrijpen wat er be
doeld wordt met de vraag of je
doornappels lust. Elders heten
die stekelbeiers. Hij geeft ook
diverse voorbeelden van vogel
en plantennamen die in het
Schouws nogal anders benoemd
worden dan elders: zeêlieve
voor scholekster, schollevaer
voor aalscholver, krabbekwaèd
is zeekraal. Hadden we vorige
keer het woord fluwiene voor
bunzing, Van Zijp komt met
boênslienk, terwijl de bunzing
in Zuid-Beveland boensoenk
heet. Van Zijp besluit zijn bij
drage met een Zeeuws spreek
woord: Ie eit 'tzö druk as 'n
kraoje mee 'n poter.
De heer M. van Winkelen mailt
dat volgens hem stookkot en ru-
gesoat op het punt staan te ver
dwijnen.
De uitdrukking voor een barre
tocht verschilt van streek tot
streek. We hadden al een Mid
delburgse reize, maar elders
heet dat een Bathse reize en
Jaop van Saor mailt dat het in
Zonnemaire vroeger een 'Aems-
tiese reize heette. Mevrouw Van
Nieuwenhuijzen-Wattel uit
Middelburg noemt het een om-
mens e reize.
Specialist in oude woorden,
waarvan de meeste zijn verdwe
nen of op het punt staan te ver
dwijnen, is Bei Cok. In zijn
boekje D'n tied vergoeng is een
hele lijst opgenomen. Een paar
mooie, die ik zelf nog ken en ge
bruik, vind ik ruugboender en
gladdekker voor een onbehou
wen en een gewiekst persoon.
Mevrouw Van der Woude-
Schout uit 's-Heer Arendskerke,
maar oorspronkelijk van Bigge-
kerke, komt terug op het woord
fluwiene. Zij kent het woord als
kussensloop en dus heel wat an
ders als bunzing. Het woorden
boek biedt uitkomst. Daar staat
dat flewiene een wezel is (geen
bunzing dus) en ook een kus
sensloop of kossak. Het woor
denboek vermeldt al dat het een
verouderde uitdrukking is. Ze
vertelt over het strieken van de
flewienen door haar grootmoe
der, die ook nog op een ouder
wetse manier kookte. Ze
gebruikte onder andere een
döömbuze, een buis die de lucht
afvoerde van de pan naar de
schoorsteen. Een voorloper van
de afzuigkap dus. Voorts ver
meldt mevrouw Van der Woude
nog de touter (schommel) en het
plaatsen van een woutervent als
het land pas ingezaaid was. Een
woutervent is een vogelver
schrikker. Voor de moestuin
herinnert ze zich de uitdrukking
'of-en-ier-'ofje en daar groeiden
ook de frinzen en dat zijn aere-
bezems oftewel aardbeien.
Waar Van Zijp spreekt over
doornappels heeft zij het over
jenievers. Duidelijk spreekt uit
deze voorbeelden hoe rijk het
Zeeuws is: het verschilt van
streek tot streek. Met de woor
den verdwenen en verdwijnen
ook die verschillen en vervlakt
onze taal.
Izebak
en leerzame reactie komt van de
heerBierens uit Lewedorp. Hij
gaat in op onder andere het
woord izebak voor slee. „Niet
iedere slee is een izebak",
schrijft hij. „Een slee daar kun
je op zitten, een izebak daar zit
je in." Jonge jongers zijn vrijge
zellen, maar worden die ouder
dan spreek je over ouwe jonge
jongers. „Als neefs en nichten
op visite moesten bij de drie on
getrouwde broers van hun va
der, dan gingen ze nae nom jon
gers."
Bierens wijst ook op het onder
scheid tussen eule (heul) en huil
(geul). Een huïl'oed is dan ook
een een hoed met een gleuf erin.
Tenslotte komt hij terug op sen-
sejuun (kruiskruid). Naast ver
schillende benamingen heet het
in Engeland ook ascension. Met
de klemtoon op de tweede let
tergreep lijkt het sterk op onze
sensejuun. „Brachten de Engel
sen het naar hier of waren het
Zeeuwen die het naar Engeland
brachten?", vraagt hij zich af.
Behalve oude woorden, ging het
ook nog over onze boeman Jan
'Aek. De heer Lauret uit Mid
delburg spreekt niet van Jan
'Aek, maar van d'n aokervent.
Mevrouw Van Nieuwenhijzen-
Wattel'herinnert zich dat je Hei
lig ontzag voor hem had, want
„as Jan Aek je kwam aelen, was
't hie goed.
De heer J. de Neef uit Wemel-
dinge schrijft dat hij met Jan
Aek, weer terug kwam in zijn
jeugdjaren. „Vroeger hadden
we thuis, maar ook bij opoe, een
welle en dat was een prachtding
om van alles in te gooien, zoals
steentjes of kluten. Dan rum-
pelde'n het water in de welle en
als de welle leeg was, klonken de
steentjes zo leuk. Maar, o wee,
als moeder het zag. Dan kwam
ze altijd met Jan Aek aanzetten
en wel op een manier dat je 's
avonds in bed Jan Aek 't enden
de bestie zag staèn." Spannend
wordt het als zijn driejarige
zoon op de rand van de ivelle zit
mie z'n beênen binnen boord.
Het liep goed af. Dramatisch is
het verhaal dat hij op jeugdige
leeftijd meemaakte, toen zijn
oude buurvrouw zich verdronk
in de welle.
Herinneringen aan Jan Aek of
andere boemannen blijven wel
kom. We zullen het artikel be
sluiten met een Zeeuws rijmpje
dat velen zich zeker nog herin
neren. Wie kent er trouwens van
dit soort rijmpjes in dialect, ge
zegd bij bepaalde handelingen,
situaties of spelletjes?
D' ouwe Pieternelle
die sprong in de welle.
Ze kwam d'r uut
en was zo nat as een dooie puut.
Engel Reinhoudt
Reacties kunt u sturen naar:
redactie PZC Buitengebied,
postbus 18,4380 AA Vlissingen;
fax 0118-470102; e-mail
redactie@pzc.nl
Kettinghoeve, Tholen. foto's Dirk-Jan Gjeltema
Grendel op boerderij in Grijpskerke.
tijd een hek, dat gesloten was.
Er zijn aanwijzingen dat het
damhek - zeker in de zeventien
de eeuw veel groter en hoger is
geweest dan bijvoorbeeld in de
negentiende eeuw. Echt dus een
knaap van een hek, er op ge
bouwd indringers tegen te hou
den.
Kwam de ongewenste bezoeker
toch nog naar binnen, dan niet
ongemerkt want de waakhon
den) in het hondenhok maak
ten dan flink kabaal. Trouwens,
een kleine schare ganzen die op
het erf liep was dan ook luid aan
het gakken geslagen. De gebou
wen waren allemaal afgesloten
en het boerenhuis heeft vaak tot
het einde van de achttiende
eeuw tralies gehad voor het kel
derraam en andere lage ramen.
De overige ramen waren zowel
van binnen als van buiten met
blinden afgesloten. En als je de
nog weinig intact zijnde zeven-
tiende-eeuwse boerderij deuren
bekijkt met hun zware smeed
ijzeren gehengen, en hun mas
sieve sloten en grendels, dan be
kruipt je niet alleen een gevoel
van respect voor het vakman
schap van smid en timmerman,
maar toch ook een gevoel van
onbehagen dat die sterk ver
grendelde deur blijkbaar nood
zakelijk was. Tenslotte was er
natuurlijk naast het boerenge
zin een heleboel inwonend per
soneel.
Zonodig stond (bijna) iedereen
z'n mannetje. Enige wapens wa
ren meestal voorradig - sterker
nog, die hingen aan de muur van
de gang of stonden gereed ach
ter de kelderdeur.
Boze geesten
Los van materiële dreiging
voelde men eeuwenlang op het
Zeeuwse erf ook de bedreiging
van (boze) geesten (uit de lucht).
Daar hielp geen gracht of gren
del tegen. Daar nam men andere
maatregelen voor. De oude hoe
ves werden bijna altijd in de
richting oost-west neergezet; in
navolging van de kerken en
kloosters. Want uit het oosten
kwam het goede (het was de
richting van Jeruzalem), uit het
westen het slechte (de zee, al in
de bijbel de personificatie van
de duisternis en boosheid). Dus
stond de grote schuur met de ge
sloten eindgevel naar de kant
Een historische Zeeuwse boerderij, vooral die in de zeven
tiende en achttiende eeuw, lag niet zomaar als groepje
gebouwen op een willekeurige plaats temidden van landerij -
en bij elkaar. Daar was het platteland te onveilig, te eenzaam
en te afgelegen voor. Waarschijnlijk waren in de Middeleeu
wen tot omstreeks 1550 heel veel b oerderi j en in of om de dor
pen gevestigd of bij de diverse verspreide kastelen. Dat was
veel veiliger. Zo was het in Belgisch-Vlaanderen en ook in
vrijwel alle andere provincies. In Zeeland hebben we daar
weinig gegevens over. Er zijn zoveel en zulke grote overstro
mingen geweest in ons eilandenrijk, tussen ruwweg 1100 en
153Ö, dat er geen geschreven bronnen, laat staan bebouwin
gen over zijn; hoogstens wat fundamenten.
van de duisternis, maar het huis
naar het licht/goede: het oosten.
En passant werd het huis zo be
schermd tegen de zwaarste stor
men die altijd uit het westen
kwamen. De kou in de winter
vanuit het oosten nam men op
de koop toe. Om steeds in het
zwerk zwevende kwade geesten
te weren plaatste men afweer-
kruizen hoog in de nok van het
huis en soms ook van de schuur.
De symbolen op de makelaars
hadden ook deels een afwerende
functie. Veeziektë'trachttë'ïnen
uit de schuur te houden door de
binnenkanten van mendeuren
(soms ook de buitenkant) geel te
verven. Eén of twee taxusbo
men naast de voordeur van het
boerenhuis moest ziektes bij de
mensen vandaan houden. En
een vlier naast de welput en de
regenbak verhinderde dat een
overvliegende heks in het water
zou spugen en het bederven.
Veel tastbaarder was de extra
verhoging die het boerenhuis
kreeg op het toch al verhoogde
erf. Dat was nodig in ons natte
Zeeland om de kelder - van le
vensbelang voor het bewaren
van proviand voor de hele win
ter - zoveel mogelijk boven de
grondwaterstand en dus droog
te houden. Dat was weer even
praktisch als de goed vergren
delde deur en de natuurlijk dik
ke muren, soms wel tot een me
ter dik, bij de laat zestiende-
eeuwse boerenhuizen. En om
dat de kelders meestal niet zo
diep waren om maar geen wa
teroverlast te krijgen, nam men
extra maatregelen om de koelte
in de kelders te houden. Grote
arduinen stenen, in de vorm van
liggende grafzerken, zorgden in
rijke boerenhuizen voor extra
koelte in de boogkelders die bo
vendien altijd op de noord- en
oostkant van het boerenhuis la
gen. Koude stenen werden ze
genoemd.
Al met al toonden onze boeren
voorouders ook in onveilige tij
den zonder moderne gemakken
en met veel ongewenst volk ter
land en in de lucht zich onge
kend vindingrijk om te overle
ven op afgelegen plaatsen.
Gerard Smallegange
en archieven staan er vol van.
Tot tijdens de regeerperiode van
Koning Willem I - dus tot onge
veer 1830 - werden regelmatig
strenge straffen uitgedeeld aan
mannen die in bendes die afge
legen hoeves overvielen. In 1802
is een beruchte man, 'Jan Ca-
toen', in Hoedekenskerke opge
pakt en in Middelburg nog ter
dood veroordeeld en opgehan
gen, vanwege gewapende over
vallen op eenzame boerenhoe
ves.
De grachten die je soms aan
treft, maar vaker alleen maar op
oude kaarten rond al die boe
renerven, zijn niet overdreven
breed. Je moet dan eerder den
ken aan brede en vooral diepe
sloten. Met wat aangesleepte
planken kwam je er uiteindelijk
wel overheen. Maar ze vormden
wel een eerste barrière.
Achter de gracht/sloot werd het
oude erf begrensd en vergren
deld door bomen op enkele me
ters van elkaar. Die bomen wa
ren in Zeeland olmen (iepen),
afgewisseld met essen en af en
toe populieren. Tussen de bo
men in stonden dichte en vrij
hoge heggen. Zeeuwse heggen,
oftewel heggen van meidoorn,
afgewisseld met stekelrozen,
braam, liguster, vlier, enzo
voort. Hoofddoel van die bomen
en heggen was respectievelijk
de wind van het erf en de schu
ren houden en het erfvee bin
nen, maar tevens was het na
sloot/gracht een tamelijk moei
lijke barrière om het erf binnen
te dringen. De toegang tot het
erf was via de dam. Die had al
Zo omstreeks 1600 of een
paar decennia vroeger durf
de men het in ieder geval aan om
op de hogere kreekruggen, ook
op meer afgelegen plaatsen ver
van de dorpen en stadjes in Zee
land, boerderijen te stichten. Al
die erven liggen op een verho
ging in het landschap. Meestal
een natuurlijke hogere plaats
die bovendien nog wordt opge
hoogd. Beproefd middel daar
toe is de aanleg van grachten om
het gehele erf heen. Het doel
daarvan is tweeledig. Door de
grond uit de gracht te gebruiken
zit je nog wat hoger (beter uit
zicht plus beter beveiligd tegen
overstromingen) en en passant
graaf je zodoende een barricade
om ongewenst bezoek tegen te
gaan. Want er was nogal wat
vreemd volk (zwervers, rovers
en schuimers) over de onge
baande wegen en paden van het
Zeeuwse platteland. De boeken
De Bierkreek tussen IJ-
zendijke en Schoondijke
is de eerste biologische ro
zenkwekerij van Neder
land. Wat begon als een
hobby van vier vrienden,
is drie jaar later een pro
fessionele kwekerij, waar
idealisme en dadendrang
gelijk op gaan met zake
lijk inzicht en behoefte
aan perfectie. Wat blijft is
het deeltijd-ondernemer
schap. Want Geertje van
der Krogt, Eric de Millia-
no, Marianne Lundahl en
Hans van Hage hebben er
allevier een baan bij.
Maandenlang zijn ze ermee
bezig geweest. Wikken en
wegen, aanvullen en schrappen.
En dat alles met één doel: een zo
compleet mogelijk overzicht
maken van alle rozen van De
Bierkreek. Hans zucht af en toe
nog wel eens als hij de dikke
map informatiebladen onder
ogen krijgt. „Dit is een giganti
sche klus geweest. Hier heeft zo
ongelooflijk veel tijd ingezeten.
Avonden lang hebben we met el
kaar om de tafel gezeten. En dan
moet je weten dat we nu nog
maar 110 rozen hebben behan
deld. Er staan ons nog 140
exemplaren te wachten. Ik ben
nu al weer bezig met het foto
graferen van nieuwe rozen. We
zijn hier echt continu mee bezig.
Je weet dat dit werk per roos
maar één keer gedaan hoeft te
worden, dus moet je het gelijk
heel goed doen."
De informatiebladen (in A5-
formaat) bieden geïnteresseer
den op bondige, maar zo com
pleet mogelijke wijze informa
tie over het assortiment van De
Bierkreek. Iedere roos heeft zijn
eigen informatieblad, voorzien
van een kleurenfoto die door
Hans op het terrein van De Bier
kreek is genomen. „Vaak wor
den klanten maar heel summier
over een roos geïnformeerd. Dat
willen wij in het belang van de
kwaliteit van de rozen voorko
men. Op onze infobladen staan
daarom snoeiadviezen, bottel-
gegevens, de geschiedenis van
de roos en overige bijzonderhe
den. Wij hebben daarvoor aller
lei toonaangevende boeken ge
raadpleegd. Maar omdat deze
altijd verschillen van informa
tie, was de samenstelling van
ons overzicht een lastig karwei.
In het ene boek geurt een be
Marianne raadpleegt boeken over rozen. foto Peter Nicolai
paalde roos bijvoorbeeld wel, in
een andere encyclopedie weer
niet. Ik denk wel dat wij qua in
formatievoorziening heel ver
zijn gekomen", vindt Hans. Een
mooi voorbeeld is het informa
tieblad van de Pernille Poulsen.
Een roos met twee gezichten,
dus staan er op het blad ook
twee foto's.
De informatiebladen dienen als
naslagwerk, maar vooral als
service naar de klanten toe. „In
de winter kunnen mensen nu
binnen, onder het genot van een
kopje koffie, rustig door de in-
fomap bladeren. Perfect toch?
Bovendien staat alle informatie
binnenkort ook op internet. En
mochten ze de informatie over
een bepaalde roos thuis nog eens
willen nalezen, dan krijgen ze
het A5-je gewoon mee naar
huis."
De klanten lopen dan wel de
kans een verkleurd exemplaar
in de handen gedrukt te krijgen,
want de huidige prints verble
ken nogal. „Dit euvel moet met
behulp van een digitale printer
dit najaar zijn verholpen. Dat
klanten een verkleurd exem
plaar krijgen is niet zo erg, maar
op het pottenveld moeten straks
wel perfecte kaarten staan."
Raymond de Frel