Drinken was een heilige zaak
PZC
Limburg zal nooit
worden verloochend
Geheime
Bloemstukken
22
Maal
vrijdag 16 augustus 2002
e dichter en jurist J. C.Bloem(1887-1966) werd in
1920 door het Gerechtshof in Amsterdam
veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijk
voor het onzedelijk betasten van een Blaricumse knaap. Die
veroordeling is, zo wordt beweerd, de doodssteek geweest
voor zijn juridische carrière. Adieu, toga! Voorbij, voorbij, o,
en voorgoed voorbijDe Haarlemse juriste en neerlandica
Gretha Donker zocht het voorval tot in de finesses uit en
maakte in het juridische tijdschrift Pro Memorie met haar
essay 'Geheime Bloemstukken' korte metten met die
opvatting.
Al zie je het er niet aan af,
Bloems oeuvre is net als dat
van Gerard den Brabander ge
drenkt in alcohol. Vrij Neder
land belichtte onlangs zijn hevi
ge dorst en de invloed daarvan
op zijn leven met echtgenote
Clara Eggink. De dichter be
schouwde de geheelonthouding
als een 'verderfelijke dwaalleer'
en lijkt in dit opzicht wel een
beetje op Lodewijk van Deyssel,
die de natuur en het leven best te
genieten vond, 'maar je moest er
wel een borreltje bij hebben.'
De Haarlemse juriste en neer
landica Gretha Donker vraagt
zich in haar essay 'Geheime
Bloemstukken' af of die alcohol
ook een rol kan hebben gespeeld
bij een duister voorval uit
Bloems leven, een faux pas,
waarvan de juiste toedracht ja
renlang verborgen bleef in justi
tiële archieven. Donker „wroet
te als een mol" en bracht elk
piezeltje bewijsmateriaal naar
boven. De dichter werd in 1920
veroordeeld voor het onzedelijk
betasten van een jongen. Han
delde hij in een impuls? Was het
de milde lenteavond, zo schrijft
Donker, of speelde ook zijn 'niet
volmaakt nuchtere toestand'
mee?
In de namiddag van 24 april
1920 prikken Jacques Bloem en
een vriend, de één jaar jongere
A.E. van den Tol, een lamenta
bele dichter die voor den brode
stukjes schrijft voor het blad
'De Kruidenier', in het Pavil
joen te Laren een vorkje. Na
afloop bezoekt het duo een ko
medie in het dorp. Enigszins be
schonken lopen ze na de voor
stelling vlakbij Van den Tols
huis op de Torenlaan in Blari-
cum een groepje jongens tegen
het lijf. De knapen zijn, zoals
Bloem later voor de rechtbank
verklaart, 'aan het giggelen en
lachen en stoeien'. Ze maken ge
baren waaruit de twee vrienden
begrijpen dat het hun te doen is
om seksuele handelingen.
Duinen
Terwijl Van den Tol zich met een
van de jongens vermaakt, geeft
Bloem de andere jongen twee
gulden, waarna hij deze 'met
ontuchtige bedoelingen tus-
schen de benen boven de kleren
ter hoogte van diens schaamde
len' grijpt 'en met zijn vinger in
diens gulp' gaat. De jongen
weert de dichter af als deze
voorstelt samen met hem de dui
nen in te gaanOp zeker moment
verschijnt nachtwaker Vos, een
beëdigde hulpagent, ten tonele.
Als Vos informeert wat Bloem
en zijn vriend aan het doen zijn,
zegt de dichter dat het gaat om
een geintje van 'jongens onder
elkaar'. En grijpt hij in één
moeite door ook maar de poli
tiebeambte bij de edele delen.
Bloem en zijn vriend worden
opgebracht voor schennis van
de openbare eerbaarheid. Later,
voor de rechtbank, verklaart de
dichter onomwonden dat hij
'homosexueel is aangelegd'. De
rechter doet op 6 juli 1920 uit
spraak en legt hem een straf op
van drie weken onvoorwaarde-
foto Edith Visser
lijk. Bloem gaat daartegen in
beroep.
Gretha Donker heeft het voor
val en de gevolgen daarvan voor
Bloems juridische loopbaan
boeiend, stap voor stap, elke ali
nea onderbouwend met na veel
speurwerk opgediepte docu
menten, beschreven. „Het pro
ces voor de rechtbank werd met
open deuren behandeld", zegt
ze. „Bloem stond op de nomina
tie om griffier te worden in Veg-
hel. Hij trok zijn sollicitatie ij
lings in omdat hij wel wist dat
hij moeilijkheden zou krijgen.
Na lang speuren heb ik het
briefje gevonden waarin hij dat
deed. Een kleine triomf, ja. De
officier van justitie licht de mi
nister in over het 'zedenmis
drijf' en men komt tot de con
clusie dat de benoeming van
Bloem 'ongewenscht' is. Als ge
Juriste en neerlandica Gretha Donker: „Bloem was een zeercharmante man."
tuigen komen tijdens de recht
bankzitting Mr. Francois Pau
wels, een bekende strafpleiter
en romancier, en Mr. J.E. van der
Meulen, rechter-plaatsvervan-
ger en advocaat, opdagen. Pau
wels prijst Bloem uitbundig,
noemt hem zachtaardig en
goedhartig. Van der Meulen
sluit zich daarbij aan, maar ka
rakteriseert hem ook als een
slap figuur. Het proces moet be
hoorlijk de aandacht hebben
getrokken. Later, voor het Hof,
wordt de zaak met gesloten deu
ren behandeld."
Bloem krijgt drie maanden
voorwaardelijk. Hij heeft dan al
een baan aangenomen als
nachtredacteur bij de NRC. Na
zeven jaar te zijn gestopt met
solliciteren, probeert hij in 1927
weer een functie bij de rechter
lijke macht te verwerven. In to
taal zal hij tot aan zijn pensioen
35 sollicitatiebrieven schrijven.
In 1928 wordt hij benoemd tot
griffier in Lemmer. Donker: „Ik
heb een geheime brief ontdekt
die, toen de sollicitatie liep,
door de minister van justitie op
14 maart 1928 naar de procu
reur-generaal in Den Haag is
gezonden, een brief over Bloems
zedelijk gedrag. Kennelijk was
de zedenzaak boven water ge
komen. De minister geeft de
commissaris van politie in Rot
terdam opdracht een en ander
uit te zoeken. Die meldt dat
Bloem keurig getrouwd is en een
kind heeft van vijf maanden.
'Op zedelijk gebied was er niets
ongunstigs van hem bekend.'
Bloem kon dus worden be
noemd tot griffier."
De dichter ging met zijn vrouw
Clara Eggink wonen in Sint Ni-
colaasga. Roland Holst schreef
dat zijn collega in dat afgelegen
oord als alcoholist 'geen ama
teur' zou blijven maar 'tot de be
roepsklasse zou overgaan'. „Dat
had Roland Holst goed gezien",
zegt Donker. „Clara Eggink zou
het niet lang meer met hem uit-
Tot overmaat van ramp liet Cla
ra Eggink zich van hem schei
den. Ze was, zoals ze het zelf ka
rakteriseerde, niet uit het hout
van de dienende Martha's ge
sneden."
Op 19 oktober 1933, in volle cri
sistijd, werd het kantongerecht
opgeheven en kreeg de dichter
wachtgeld. Hij ging werken bij
houden. Ze was op de hoogte
van het zedendelict en geloofde
niet dat Bloem homoseksueel
was. Ze kwalificeerde het als
een geval van 'pure nieuwsgie
righeid.' Meer zorgen baarde
haar Bloems alcoholisme. Hij
lag vaak dronken in bed, terwijl
zij met logerende dichters in
de maneschijn wandelde. Ze
hield het niet meer uit. Ze voelde
zich veel te geïsoleerd in dat
gat."
Paradijs
Wederom sloeg Bloem aan het
solliciteren. Hij kreeg een func
tie als griffier in Breukelen, dat
zich in eerste instantie liet aan
zien als 'het paradijs'. „Maar",
zegt Donker, „Bloem maakte
van zijn werk een rommeltje.
Sociale Zaken. Het zou tot 1942
duren voor hij weer een functie
kreeg bij de rechterlijke macht.
Op 21 mei in dat jaar werd hij
door de 'foute' secretaris-gene
raal Schrieke benoemd tot grif
fier in Zutphen. Bijna tien jaar
lang had Bloem niet meer aan
het werk kunnen komen als
griffier. Nu lukte dat ineens wel.
Rara, hoe kan dat? Donker:
„Bloem zelf was in de jaren der
tig wel lid van de NSB geweest,
maar zegde zijn lidmaatschap
op toen bleek dat Mussert Char
les Mauras niet kende, de
grondlegger van een elitaire
heilstaat zoals die werd voorge
staan door de NSB. 'Men kan
zich niet encanailleren met bar
baren die hun eigen afkomst
niet kennen', zo schreef hij. Ik
In welke taal zijn deze regels
gesteld? „Weë hau ziech dat
va heur jedaad?/ e meëdsje jong
ze noa d'r maat/ tse vós noa
Oche mit ing vraat/ aier, bótter
en ezoeë." Is het Hongaars of
Baskisch? Nee, het is een strofe
uit een vers dat Wiel Kusters in
het dialect van Kerkrade
schreef. Hij voorziet in zijn
nieuwe bundel het gedicht
'Kniettewies' ook van een Ne
derlandse weergave 'Krijtwit'.
De aangehaalde regels luiden
dan: „Wie had dat nou van haar
gedacht?/ als meisje ging ze naar
de markt/ te voet naar Aken met
een vracht/ eieren en boter.Het
gedicht gaat over de eerste dode
die hij te zien kreeg: „dat was
mijn oma die daar lag/ krijtwit
heb de indruk dat Schrieke
Bloem als vooraanstaande lite
raire persoonlijkheid heeft bin
nengehaald om de groep letter
kundigen rondom de dichter
gunstig te stemmen voor de
nieuwe orde. Bloem had het in
Zutphen helemaal niet naar zijn
zin. En hij functioneerde niet.
Op 1 september werd hem eervol
ontslag verleend. Van de kan
tonrechter kreeg hij de heilige
zegen na. Voor de dichter-jurist
bleek zelfs het griffierschap te
hoog gegrepen."
Op foto's ziet Bloem er vaak
nogal stug en ernstig uit. Don
ker: „Toen ik voor dit artikel
eens een filmopname bekeek,
zag ik opeens dat hij een zeer
charmante man was. Met een
innemende lach en een hele aar
dige stem. Bloem was vooral
dichter. Met name dat laatste
griffierschap zat hem daarbij
eigenlijk alleen maar in de weg.
Die charme van Bloem springt
vooral in het oog als hij een glas
in zijn hand heeft. Op foto's zón
der ziet hij eruit als een maga
zijnchef die last heeft van obsti
patie. In het essay van Donker is
een kiekje opgenomen van een
herendiner met Roland Holst,
Van Vriesland en nog wat letter
kundige grootheden uit die tijd.
Bloem brengt elegant, met bijna
priesterlijke eerbied, een glas
naar de lippen. Drinken, zo lijkt
het, was een heilige zaak voor
Bloem. Of het uitsluitend dat
drinken is geweest dat hem een
maal tot de herenliefde heeft ge
bracht, blijft de vraag.
Cees van Hoore
De gelijkschakeling van de we
reld lijkt niet meer te stoppen:
overal hetzelfde eten, alom de
zelfde winkels, iedereen eende
re kleren. Maar als je goed oplet,
zie j e dat de tegenbeweging even
onstuitbaar is. Regionale talen
krijgen steeds meer status, dich
ters laten graag zien waar ze
vandaan komen. Wiel Kusters
(geb.1947) zal zich stellig niet
beledigd voelen wanneer hij als
een Limburgse dichter wordt
aangeduid. Zoals ook zijn voor
gangers Pierre Kemp en Bertus
Aafjes, allebei genoemd in Als
kind moest ik een walvis eten,
hun banden met Limburg nooit
hebben verloochend.
Kusters heeft in het begin van
zijn loopbaan veel over de mij
nen geschreven. Inmiddels
wordt zijn dichterspen niet
meer met steenkool gevoed,
maar het Limburgse tintje is ge
bleven, in de taal en in de cou
leur locale. En misschien ook in
de gemoedelijke aanpak, want
hij is een dichterlijke kletskous
aan het worden. Hij gebruikt
liever dertig woorden dan drie.
Zijn voorkeur gaat duidelijk uit
naar verhalende gedichten, net
zo breeduit meanderend en net
zo vriendelijk kabbelend als een
Zuid-Limburgse beek. Het boek
bevat ook werk waarin hij min
der omwegen bewandelt en voor
enige verrassende prikkels
zorgt. Er is een afdeling met ge
slaagde sonnetten. Daaruit is
het hierbij afgedrukte 'Maal' af
komstig: de dichter rekent voor
dat mensen samen vier keer zo
veel waard zijn als alleen. Hij
schreef eveneens een serie auto
biografische gedichten, vooral
gewijd aan zijn kinderjaren,
„het kasteel dat jeugd heet" om
zijn woorden te gebruiken.
In de meeste literatuur is de
jeugd inderdaad een onneem-
Poëzie van
Wiel Kusters
baar bolwerk van vertedering.
Geen argument krijgt vat op het
sentiment, er valt geen ont
nuchterende bres te slaan in de
bedwelmende muur van nostal
gie. Kusters beschiet het kasteel
met elegante pijlen: hij laat de
feiten in dromen overgaan, ver
mengt de herinneringen met
sprookjes. Zo krijgen dé 'eier-
oorlogen' die hij en zijn ooms
met Pasen voerden een surreële
draai. De jongen speelde vals en
een oom nam wraak: „Hij nam
een mes en sloeg met kracht/het
puntje van mijn hoofd eraf./Jij
hebt dat vast dat nog nooit ge
merkt./ Ik heb het keurig weg
gewerkt/ met wat plastic en een
pruik./ Ik zie het als een door
geefluik." Het doorgeefluik van
de dichter. Het doorgeefluik van
realiteit naar fantasie. Het
doorgeefluik van Limburg naar
de rest van de wereld.
Mario Molegraaf
Wiel Kusters: Als kind moest ik een
walvis eten - Uitgeverij Querido, S
pag., €18,50.
Van iedere hap eet ik nog maar de helft.
En lucifers die breek ik door. Voor thee
dient mij het zakje van de dag tevoor.
De tandpasta moet vier keer langer mee.
Ik zou gierig moeten zijn nu ik je mis.
Ik moet niet zo ademen, de rest is dan
voor jou. En minder slapen, minder waken.
Veel minder alles waar ik vol van ben.
Ik zie je door de kamer gaan en voel
hoe je een arm mij om de schouders slaat.
Je lacht, je legt je benen op de bank.
We praten, eten, slapen dubbel dus
en zij aan zij. Daar schuilt het missen in,
zolang ons missen gretig wordt betwist.
Rudy Kousbroek
de weg naar het einde
eze foto is honderdveertig jaar
oud, gemaakt in 1860 door de
Engelse fotograaf Roger
Fenton en getiteld 'The Long
Walk at Windsor'. Ik raak er niet op uitgeke
ken. Wat is er zo mooi aan? Wat gebeurt er in de
hersenen? Een van de antwoorden op deze
vraag is 'mapping', het afbeelden van iets op
iets anders.
Onze hersenen zijn tot vreemde prestaties in
staat. Een neuroloog genaamd Rama-
chandran heeft aannemelijk gemaakt dat na
een amputatie de geamputeerde lichaamsde
len door het brein 'afgebeeld' worden op een
andere plaats van het lichaam. Zo had een
jongeman die in een ongeluk zijn linkerhand
en onderarm had verloren nog steeds gevoel in
deze ontbrekende lichaamsdelen, die in zijn
brein bleken te zijn afgebeeld op zijn gezicht.
Onderzoek bracht aan het licht dat zijn pols,
zijn handpalm en zijn vingers tot in detail cor
respondeerden met vaste punten op de linker
helft van zijn gezicht, alsof zich daar een on
zichtbare aftekening van zijn hand bevond.
Als ik deze foto bestudeer krijg ik het gevoel
dat hier ook sprake is van correspondentie
met iets dat onzichtbaar is; iets is 'mapped',
'afgebeeld' op de foto zoals de verdwenen
hand op het gezicht van die jongeman. Mijn
blik dwaalt over de foto en ik zie het duidelijk,
het is in eerste instantie - natuurlijk, dat kon
niet missen - de vrouwelijke anatomie. Dat
een landschap wordt opgevat als een vrouwe
lijk naakt is niets nieuws, het is een bekende
analogie, ingegeven doordat beide laten we
zeggen een zekere heuvelachtigheid vertonen.
Maar hier hebben we te maken met iets an
ders, het gaat hier niet om een analogie maar
om zo'n 'mapping'; het is een herdistributie
van onderdelen, stuk voor stuk herkenbaar,
van de vrouwelijke anatomie; de fysieke de
tails zijn als het ware 'afgebeeld' op het land
schap - vandaar ook dat het geziene zowel
kuis als erotisch is en niet zozeer begeerte op
roept als wel verlangen.
Ik voel ook werkelijk een intens romantisch
verlangen, smachtend is het woord, als ik naar
die foto kijk. Verlangen om daar te zijn, om
zich over te geven en opgenomen te worden in
het landschap, zich er uit te strekken en er te
vinden waar de ziel naar dorst: vergetelheid.
Hierbij komt op natuurlijke wijze een oudere
manier van kijken te hulp: het zoeken naar
symboliek, het dwalen in het woud van sym
bolen. Dan is het de levensweg, die zich daar
voor je uitstrekt, voerend naar de horizon,
naar het onbekende, letterlijk de weg naar het
einde. Het woud der verwachting, het land
schap van de ziel.
Wat een ongelofelijke foto, van anderhalve
eeuw geleden! En dat is nog niets, de tuinaan
leg waar deze Long Walk een deel van is, is
meer dan driehonderd jaar oud. De weg werd
aangelegd door Moses Cook en George Lon
don, tuinarchitecten voor de Engelse koning
Karei II bij diens paleis in Windsor. De weg
loopt drie mij 1 rechtuit het park inHet proj eet
werd uitgevoerd tussen januari 1683 en juni
1685 en kostte 3645 pond, zestien shilling en
elf-en-een-halve pence. Om de allee te be
schermen werden aan beide zijden greppels
gegraven en hagen van witte meidoorn ge
plant - later vervangen door kastanjes, maar
het wonder is dat het allemaal nog bestaat, de
meeste tuino verb lij fselen uit die tijd zijn weg
gevaagd en spoorloos verdwenen.
Terwijl ik kijk zie ik nog een andere mapping.
Wat ik ook over deze foto afgebeeld zie is 'het
uiteenwijken der wateren' uit de Bijbel. Exo
dus XIV:.de wateren werden gekliefd en de
kinderen Israëls zijn ingegaan in het midden
van de zee, op het drooge; en de wateren waren
hun een muur, aan hunne regter- en aan hunne
linkerhand.' Als kind op godsdienstles vroeg
ik me altijd af hoe dat er had uitgezien, die
muren van water: kon je de vissen er in zien
zitten? Maar nu zie ik duidelijk wervelende
watermassa's aan weerskanten van de weg,
een soort gestolde aanstormende branding; zo
had het er ook uit kunnen zien.
Foto Roger Fenton, The long Walk, Windsor 1860. Centre National de la Photographie 1988.