Ik vind ringrijden wél leuk Getijden bepalen het leven op schorren en slikken Jong bloed is goed voor historische sport 21 21 22 22 weerwoord Allemaal kunst op Neeltje Jans Markt van Biervliet siert oude kaart Zeesluis in de buurt van Westdorpe Wèrrek an de riolering bijzonder blauw dinsdag 6 augustus 2002 De gevestigde orde onder de Zeeuwse ringrijders mag wel oppassen. Er komt een peloton jonge rijders aanstor men. Let op namen als Willemse, Leendertse en Koets. De jongelui staan te popelen om de oudere garde naar de kroon te steken. Ze sleepten bij wedstrijden in Domburg en Bigge- kerke vrijwel alle grote prijzen in de wacht. De gekende rij ders zullen dat overigens niet erg vinden. Jong bloed is nood zakelijk om de historische regionale sport op peil te houden. Bij de in 1950 opgerichte Zeeuwse Ringrijders Vereniging (ZRV) wordt de belangstelling van de jongeren met vreugde begroet. Het ringrijden - waarvan voor het eerst gewag wordt gemaakt in 1687 - blijft zodoende springlevend. Roel Willemse: „Paardrijden kan ik eigenlijk niet eens. Ik kan erop blijven zitten." foto's Ruben Oreel Klasgenoten van Sander Willemse zeggen wel eens: wat is er nou voor leuks aan dat ringrijden. De veertienjarige Domburger trekt zich daar niks van aan. „Ik vind het wél leuk. Het geeft je voldoening, zeker als het je lukt veel ringen te ste ken." Met glimmende pretoog jes vertelt Sander dat hij dit sei zoen al eens 30 van de 30 ringen gereden heeft. Er zijn weinig klasgenoten die hem dat na doen. Zittend op een ongeza- deld galopperend paard een slanke houten lans door een ring met een doorsnee van slechts 38 millimeter steken. En dat 30 beurten foutloos. Ook zijn zestienjarige broer Roel weet van wanten. De jaar lijkse openingswedstrijd aan het begin van het ringrij seizoen, eind april in Biggekerke, schreef hij op zijn naam. In 25 beurten miste hij maar één keer. In het eindklassement over 2001 reikte Roel naar een vierde plaats. „Mijn vader werd 43e", zegt hij met een plagende blik op Lou Willemse, die dit seizoen voor het eerst niet meer actief is als ringrijder en zich om ge zondheidsredenen beperkt tot sjeesrijden. In zijn ruim dertig jarige carrière haalde Lou trou wens heel wat overwinningen en kampioenschappen binnen. Het zit kennelijk in de genen. Vader Willemse woonde op een boerderij bij Aagtekerke, waar Sander Willemse: „Het geeft je voldoening, zeker als het je lukt veel ringen te steken." Zeeuwse trekpaarden verhuurd werden aan ringrijders. Zo kwam hij in aanraking met de sport. „Je ging met de paarden mee om op te passen. Zo ver diende je nog een zakcentje. Op een gegeven moment kreeg ik zin om zelf mee te doen. Van mijn moeder moest ik wachten tot ik vijftien was." Hij werd driemaal ereklas-kampioen van de ZRV en won viermaal een ko ninklijk beeldje. „Helaas niet drie keer achter elkaar, want dan mag je het houden. Ook als je het vijf keer in totaal wint en dat haal ik jammer genoeg niet meer. Daar moeten de jongens nu maar voor zorgen Willemse heeft in zijn actieve periode de ringrij derij zien ver anderen. „Toen ik in 1970 begon was het nog wel folklore. Later is het veel meer sport geworden. Ik ben ook meer gaan oefenen en het aantal wedstrijden is toege nomen. Vroeger kon je gewoon in spijkerbroek en trui rijden. Nu moet je bij een ZRV-wed- strijd in het speciale witte tenue met oranje sjerp. Dat heeft wel wat." Hij beschouwt het als een pure hobby. „In de tijd dat ik in tensief reed, zo'n tien tot twaalf wedstrijden per seizoen en meestal twee keer in de week oe fenen, vaak met een heel groep je." Jongeren mogen in het jaar waarin ze twaalf worden gaan meedoen Zowel Roel als San- der stonden klaar. Dankzij va ders inzet hadden ze al volop ge proefd aan het ringrijden en ze hielpen een handje als ringloper (het brengen van de gestoken ringen naar de ringpasser, dege ne die de ring gereed hangt aan de bus, een t-stuk dat aan het touw hangt dat over de draaf- baan is bevestigd). Voor de twee jeugdige Willemses was het min of meer vanzelfsprekend om in vaders voetsporen te treden. Het paardrijden leerden ze zichzelf aan. Roel: „Paardrijden kan ik eigenlijk niet eens. Ik kan erop blijven zitten. Ik was zelfs aller gisch voor stof en hooi. Dat is af genomen sinds ik ring rij." Hij zit in de selectie van het eer ste voetbalelftal van Domburg. Daarvoor traint hi] heel wat meer dan voor het ringrijden (eenmaal per week wat oefenen - ook wel thuis in de tuin - en 's winters op zaterdag met de paarden naar het strand). Beide hobbys zijn goed te combineren. Als de voetbalcompetitie af loopt, begint het ringrij seizoen en dat is klaar wanneer het voetballen weer begint. Op de vraag wat leuker is, voetbal of ringrijden, antwoordt Roel di plomatiek: „Ik heb geen voor keur. Ik zal misschien nog wel eens moeten kiezen. Het hangt een beetje van het moment af wat ik dan kies. Ik wil wel door gaan met het ringrijden. Als ze zeggen: volgend seizoen rij je niet meer, dan zou ik dat zeker vreemd vinden." Virus Bij wedstrijden wordt begon nen met een ring van 38 milli meter. Eindigen rijders gelijk, dan volgt een kamp met een kleinere ring. Dat kan doorgaan tot de allerkleinste ring, met een doorsnee van maar 10 millime ter. Het is Roel al enkele malen gelukt die te steken. Hoe lapt hij dat? „Ze zeggen, onderkant bus is raak. Je richtpunt is ook de bus, maar ik kan niet uitleggen hoe ik bezig ben als ik erop af vlieg." Met kennis van zaken merkt Lou Willemse op: „Tien millimeter steken - dat doe je niet zomaar." Sander is aan de kleinste ring nog met toegeko men. Het ringsteekvirus heeft al aardig bezit van hem genomen. „Ik zit bij de laatste beurten flink in de zenuwen. Zal ik die ring hebben? Als het lukt dan geeft dat veel voldoening." Lou Willemse is blij met het flin ke aantal jonge rijders. „Het zijn vaak jongens van oud-ring- rijders. Als je samen aan de kant staat te kijken, is het gewoon leuk om te zien. We hebben in Domburg een periode gehad, dan reden er met de kermis met moeite twintig mee. Nu komen we zonder moeite aan wel dertig en het grootste deel is jong. Daar moet je het in de toekomst ook van hebben." Rinus Antonisse De gebroeders Willemse komen, samen met andere ringrijders, onder meer in actie tijdens de grote wedstrijd op 15 augustus in Middelburg. Warme nachten, zoete wijn koude nachten: pis-azijn Nie uwe weerwoorden zijn welkom bij de redactie PZC. postbus 18, 4380 AA. Vlissingen. fax 0118- 470102, e-mail redactie@pzc.nl. Buitengebied is een wekelijkse bijlage over natuur en landschap, land- en tuinbouw, streektaal en streekcultuur, visserij, recreatie en vrije tijd. Vragen, opmerkingen en suggesties zijn welkom bij de redactie van de PZC, postbus 18, 4380 AA, Vlissingen, fax 0118-470102, e-mail redactie@pzc.nl Wandelaars in de Krabbenkreek. Omdat de oppervlakte schorren en slikken zo sterk ingekrompen is, worden de resterende schorren en slikken extra beschermd. foto Chiel Jacobusse De Krabbenkreek tussen Sint-Philipsland en Tholen heeft als één van de weinige de len van de Oosterschelde nog een uitgestrekt oppervlakte in- tergetijdegebied. Met laagwa- ter liggen er kilometers onbe groeid slik, terwijl luttele uren later het vloedwater al het land overspoelt. De hoogste delen zijn begroeid met zoutplanten als de zeekraal en het schorren- kruid en dat zijn dus (jonge) schorren. Maar ook die gaan met vloed kopje onder. Het le ven verloopt hier volgens het ritme van de getijden. Als het laagwater is, zijn er duizenden steltlopers die zich tegoed doen aan het rijke bodemleven. Wor men in allerlei soorten en ma ten, kleine slakjes, krabben en garnalen hebben zich ingegra ven in het weke slib en ze vor men naast schelpdieren als kok kels en nonnetjes een bijna onuitputtelijke voedselbron. Deskundigen hebben uitgere kend dat de eiwitproductie op onbegroeid intergetijdeslik gro ter is dan op de meest productie ve akkers. Niet alleen als het eb is wordt de voedselvoorraad in het slik intensief benut; dat ge beurt ook als het vloed is. Dan is het de beurt aan tientallen soor ten vissen om zich tegoed te doen aan de darmwieren, zee- pieren, zeeduizendpoten, wadslakjes en wat dies meer zij. Intergetijdegebieden, maar ook de wat hoger gelegen schorren, behoren tot de meest natuurlij ke landschappen die Nederland rijk is. De alles overheersende werking van water, wind en stroming bepaalt hoe dit land schap er uit ziet en wat er gebeurt. Ook sporen van mense- lijke activiteiten, zoals kokkel visserij of pierenspitten, wor den zo te zien binnen de kortste keren weggewist. Als er één landschap is waar de natuur nog het absolute primaat heeft dan is het wel hier. Natuurbeheer lijkt hier een ongerijmdheid, want de natuur kan uitstekend haar eigen zaakjes regelen. Zo lijkt het althans, maar dat valt bij nader inzien erg tegen. Want een paar duizend hectare lijkt van achter de dijk van het dicht bevolkte Nederland een hele oppervlakte, maar in feite is het peanuts als het gaat over echt natuurlijke landschappen. Om te beginnen ontbreken de grote diersoorten. Die zijn door beja ging en verstoring in dit land schap verdwenen. En dan gaat het niet alleen om zeezoogdie ren als zeehonden en bruinvis sen, maar ook om dieren die ooit vanaf het land periodiek de schorren op trokken om er te grazen, zoals hertachtigen en wilde rundersoorten. Of er wel of geen grote grazers zijn op een schor, maakt een we reld van verschil. Waar de vege tatie kort gehouden wordt komen in het zomerhalfjaar weidevogels als de scholekster en de kievit nestelen. In de win ter verschijnen er grote aantal len eenden en ganzen, die zich in onbegraasd gebied nooit zullen vertonen. Dat komt niet alleen omdat de jonge groeipuntjes van planten op begraasd schor een veel aantrekkelijker en ei witrijker voedselbron vormen; het komt ook omdat de betref fende eenden en ganzen zich tussen een hoge vegetatie niet veilig voelen voor allerlei pre- datoren als bunzingen en vos sen. Begrazing met rundvee of schapen is dus een vereiste om de oorspronkelijke variatie in de flora en fauna van het bui tendijkse gebied te kunnen handhaven. Maar ook weer niet altijd. In de hele Oosterschelde heerst als gevolg van de aanleg van de stormvloedkering zand- honger. Schorren, slikken en platen dreigen op termijn te ver dwijnen in de verondiepende geulen. Een opgaand gesloten plantendek kan de erosie afrem men en daarom is het op schor ren in de Oosterschelde vaak toch maar beter om niet te be- grazen. Een andere heikele kwestie is de betreding. Al vele generaties langzijn schorren en slikken een soort niemandsland, waar ie dereen zich kan vermaken zoals hem of haar goeddunkt. Pootje baden, vissen, pierensteken of zeegroente snijden zijn diepge wortelde gebruiken die voor ve len als gewoonterecht gelden. In veel natuurgebieden worden deze activiteiten aan banden gelegd. Het is begrijpelijk dat dat veel protest uitlokt. Wat is er nou aantrekkelijker dan een beetje vrijbuiteren langs het water? Maar er is ook een andere kant. De oppen-lakte slikken en schorren in het Deltagebied is in de afgelopen eeuw bijna gedeci meerd. Veel vogels zitten echt op het randje van hun bestaansmo gelijkheden. En de redenatie dat vogels bij verstoring elders nog plek genoeg hehben, blijkt niet op te gaan. Vogels hebben hun eigen favoriete stekje als het om voedselzoeken gaat en als ze verjaagd worden naar elders, is hun foerageeractiviteit veel minder succesvol. Zonering en regulering van de betreding is dus voor de natuurbeheerder onontkoombaar. Ook in de meest natuurlijke landschaps typen is in ons kleine landje menselijke bemoeienis onont beerlijk. Niets doen lijkt een aantrekkelijke optie, maar in de Nederlandse situatie is het een illusie. Jammer maar waar. Chiel Jacobusse De PZC heeft een stuk Oosterscheldenatuur geadopteerd. Het gaat om de Rumoirtschorren en de Slikken in de Krabben kreek, achterin de Oosterschelde. Ook het schorretje voor de Oesterput, langs de noordkust van Noord-Beveland behoort bij het geadopteerde gebied. De krant betaalt mee aan het be houd van dit bijzondere stukje Zeeland, door een sponsorbij drage aan Het Zeeuwse Landschap. In 'Bijzonder blauw' wordt het wel en wee van het reservaat belicht en bovendien komen er regelmatig vertegenwoordigers van de unieke flora en fauna ter sprake.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2002 | | pagina 19