Afgeknapt
op corrupt
Marokko
fiss
Ter kerke
Van Gogh moest schrijven
Verrassend volwassen debuut van zestienjarige
Fouad
Laroui
21
P.A.S.S.A.G.E.S
e beroemde Zuid-Afrikaanse schrijver
J.M. Coetzee omschreef Nederland nog niet zo
lang geleden als een tergend saai laagland waar
een kunstenaar niets te zoeken heeft. Een even rusteloze,
I kritische geest als FouadLaroui(Oujda, 1958), van wie nu de
roman De tanden van de topograaf is vertaald, noemde
Nederland juist een bijzonder inspirerend land.
vrijdag 19 juli 2002
Waarom? ,,In Nederland
mag je kritische vragen
stellen. Hier zijn stijl en steen
verweven in één stad, om je be
ter in staat te stellen van je leven
een kunstwerk te maken",
schrijft de Amsterdamse schrij
ver van Marokkaanse komaf in
'Vreemdeling: aangenaam'. Dat
boekje schreef Laroui recht
streeks in het Nederlands speci
aal voor de Boekenweek 2001,
waarin allochtone schrijvers
centraal stonden. De vraag is of
Coetzee en Laroui er in het hui
dige grimmige politieke kli
maat in Nederland nog hetzelf
de over denken.
Feit is dat ons land als toe
vluchtsoord voor vervolgde
schrijvers een zekere naam
heeft op te houden. Laroui wijst
daar in zijn essay nog eens fijn
tjes op. Kon Voltaire, een van de
meesters van de Verlichting,
hier immers niet zijn meest con
troversiële boeken laten druk
ken om aldus de kracht van de
satire te bewijzen? Met Voltaire
voelt Laroui zich als satiricus
verwant. Evenals de 18e-eeuw-
se meester neemt hij in zijn werk
de samenleving op de korrel en
kaart hij op speelse en genade
loze wijze fundamentele zaken
aan als religieuze (onverdraag
zaamheid en het verschijnsel
vooroordelen. Maar Laroui is
geen nestbevuiler, hij bestrijdt
niet zozeer de islam en de cul
tuur waaruit hij voortkomt,
maar wél de uitwassen ervan.
Hij voert in zijn romans figuren
van Marokkaanse komaf op die
in het westen hun weg proberen
te vinden en erachter komen dat
ze bij terugkeer 'vreemdeling in
eigen land' zijn geworden. Ze
kunnen er niet meer aarden.
Fouad Laroui is in Marokko ge
boren maar deels in Frankrijk
getogen, waar hij wis- en na
tuurkunde en civiele techniek
studeerde. Hij woonde kort in
Engeland, week in 1989 uit naar
Amsterdam, en bezit sinds 1995
de Nederlandse nationaliteit.
Momenteel is hij onderwijsdi-
recteur van het instituut voor
Milieuvraagstukken van de
Vrije Universiteit in Amster
dam. Hij schreef drie romans,
alle in het Frans. Zijn recente
dichtbundel 'Verbannen woor
den' schreef hij wél direct in het
Nederlands. Dit boek werd ge
nomineerd voor de C. Bud-
dingh'-prijs, die uiteindelijk
ging naar de Vlaming Erwin
Mortier met diens 'Vergeten
licht'. In zijn poëziedebuut be
toont Laroui zich een geënga
geerd dichter zonder dat die
maatschappelijke betrokken
heid de poëzie al te zeer in de
weg zit.
Zijn derde roman verscheen
twee jaar geleden allereerst in
Nederlandse vertaling: het
schitterende 'Kijk uit voor de
parachutisten' ('Méfiez-vous
des parachutistes' uit 1999),
over een jonge ingenieur wiens
leven een onverwachte wending
neemt als een zonderlinge para
chutist bijkans in zijn armen
landt. Daarna verscheen zijn
tweede boek, het tragikomische
liefdesverhaal 'Judith en
Jamal', een moderne variant op
Shakespeares Romeo en Julia.
Judith is van joodse afkomst,
Jamal van Arabische. Onlangs
verscheen zijn debuut uit 1996
in Nederlandse vertaling, De
tanden van de topograaf, dat in
Frankrijk werd bekroond met
de Prix Albert Camus. Het is een
buitengewoon rijk boek, als de
buut verrassend en verfrissend,
maar van zijn drie romans toch
de minste. Niet omdat Laroui's
vermoedelijk meest autobio
grafische boek teleur stelt, maar
omdat die twee andere boeken
zo goed zijn.
Hoofdfiguur van De tanden van
de topograaf is een jongeman
die naar het Franse lyceum in
Casablanca gaat. Hij laaft zich
aan de Franse Verlichtings
schrijvers Diderot en Voltaire -
voor Laroui geldt wat voor de
Franse meesters gold: vrijheid is
de kern van het schrijven. Zijn
vader verdwijnt spoorloos en
met zijn moeder heeft hij geen
contact meer. In een eindeloze
reeks anekdotes krijgen we een
beeld van de Marokkaanse sa
menleving, die door en door cor
rupt is, waar de leugen regeert
en niets en niemand oprecht
lijkt. De verteller knapt af, niets
bindt hem nog. Hij wil als indi
vidu niet langer opgaan in de
onoprechte, kleurrijke grijsheid
van het collectief. Op het einde
gebeurt er iets verschrikkelijks
waardoor de navelstreng met
zijn vaderland definitief wordt
doorgesneden.
Zo bezien lij kt De tanden van de
topograaf een zwaar, tragisch
boek. Maar dat is bezijden de
waarheid, want Laroui vertelt
zijn verhaal licht en speels. Een
voorbeeld. Als de verteller een
spion heeft afgepoeierd, min of
meer diens rol heeft overgeno
men, schrijft Laroui: „Ik werd
een volleerde spion. Ik volgde
mezelf overal waar ik ging. Ik
kon zelfs mijn eigen gedachten
lezen. Maar omdat ik niet zoveel
gedachten had leverde dat wei
nig op." Laroui beschrijft de
wederwaardigheden van zijn
antiheld in een wervelende
vaart van monologen, associa
ties en dialogen, brutaal, hila
risch, erudiet, weerbarstig, aan
genaam chaotisch zonder dat de
schrijver het overzicht verliest.
Het is vaak onweerstaanbaar
geestig, maar met een bittere
ondertoon. Alleen aan het slot,
waarin Laroui zich wat al te na
drukkelijk een geëngageerd
schrijver toont, is het hem dode
lijke ernst. Hoe het zij, met De
tanden van de topograaf bewijst
Fouad Laroui wederom dat hij
een bijzonder schrijver is op wie
we zuinig moeten zijn.
Nico de Boer
Fouad Laroui: De tanden van de to
pograaf - vertaald door Frans van
Woerden; uitgeverij G.A.van Oor
schot, 168 blz., €16,-.
Twee gedachten strijden na
lezing van Adem om de
voorrang. Wat is nu eigenlijk
verbijsterender? De kwaliteit
van de roman of de leeftijd van
de schrijfster? Anne-Sophie
Brasme was zestien toen ze het
boek schreef en zeventien toen
het vorig j aar uitkwam en al me
teen werd genomineerd voor de
prestigieuze Franse literaire
prijs Prix Femina; ze moest haar
eindexamen voor het lyceum
nog afleggen.
De verleiding om van een 'nieu
we Frangoise Sagan' te spreken
is groot. Sagan was bijna even
jong als Brasme, toen haar de
buutroman 'Bonjour tristesse'
in 1958 meteen een hit werd.
Met een knipoog naar een van
Sagans latere boeken ('Aimez-
vous Brahms?') zette Le Nouvel
Observateur dan ook alAimez-
vous Brasme?' boven een recen
sie van Adem. Maar eigenlijk
hebben andere Franse bladen
gelijk, die stelden dat zo'n ver
gelijking met Sagan tekort doet
aan het onmiskenbare eigen ta
lent van Brasme.
Al op pagina dertien van Adem
wordt de lezer met de harde fei
ten geconfronteerd: 'Mijn naam
is Charlène Boher en ik ben ne
gentien jaar. Al bijna twee jaar
zit ik hier te verkommeren, en
wacht tot er weer een dag voor
bijgaat en eindigt die precies zo
was als de vorige. Ik was nog
maar net kind af en ik had al iets
onherstelbaars gedaan. Twee
jaar geleden, in de nacht van 7
op 8 september, heb ik iemand
gedood... De mensen om me
heen mogen me dan verachten,
me blikken vol haat toewerpen,
ik heb geen spijt, hoort u me, ik
heb nergens spijt van, van geen
van de gebeurtenissen die mijn
leven hebben verwoest. Wegzin
ken in waanzin is niet alleen een
noodlot, misschien is het ook
wel een keuze.'
Charlène Boher zit in de gevan
genis en probeert, al schrijvend,
te overzien hoe het zover heeft
kunnen komen dat ze iemand
heeft vermoord, dat ze ging lij
den aan 'een ongeneeslijke ob
sessie'. Wat volgt is het leven,
eerst van een wat lastig, onstui
mig kind, dat de liefde van haar
ouders en broer niet herkent en
zich vaak in eenzaamheid te
rugtrekt, dan van een adoles
cente die op onheilspellende
wijze in de ban raakt van Sarah,
die zich steevast als Charlènes
'beste vriendin' afficheert.
Met een ijzingwekkend precieze
woordkeuze legt Brasme vast
hoe het tienermeisje Charlène
zich door Sarah laat overdonde
ren: 'Het was geen liefde die
weldadig was, integendeel. Een
teveel aan liefde, een liefde die
omslaat in haat, betekent dat je
je eergevoel opoffert, je eigen
vrijheid prijsgeeft, betekent dat
je jezelf pijn doet, onherroepe
lijk. Mijn liefde voor Sarah was
een perverse, smartelijke, kop
pige hartstocht.' Even lijkt het
erop of het tij nog kan worden
gekeerd als de zachtaardige
Maxime in het leven van Char
lène opduikt, maar dan, in een
duizelingwekkende versnel
ling, raast het boek naar het 'on
herstelbare' einde.
Aly Knol
Anne-Sophie Brasme: Adem. Verta
ling Marianne Kaas - Uitgeverij
Meulenhoff, 157pag., 15,-.
Naar Russeland varen! De
roep van Sint-Petersburg,
stad aan de Newa, paleizen en
boulevards, tsaren, tsarina's,
grootvorsten, vergulde krullen
en kristal, orkesten, de lichte
cavalerie, het versierde leven,
het ruischende licht der kathe
dralen, de schittering van de
Witte Nachten. Petersburg, stad
van de ijzige stormen, de golf
slag in de straten, oord van kille
kerkers, sombere dichters, de
snelle opkomst, de tand des
tijds. De ochtenden bieden hun
keuze: de koude dag brengt zil
ver op water, keien en gevels,
een zonnige dag wappert met
goud en de grauwe ochtend
stond die - op dagen zonder mu
ziek - aanwaait vanuit de Golf,
verzekert een grijze greep, uit
zichtloos. Is dit een stad van
mensen of een beeldenpark, vol
hoog brons en neêrdrukkend
marmer? Petersburg komt van
de tekentafel. Het is aangelegd
en niet ontstaan, op bloed ge
bouwd, in zweet en tranen, met
zakelijke zorg gecomponeerd,
geheel volgens het meesterplan.
Voorbeelden te over. Amster
dam wordt genoemd en Venetië
aan de lagune. Ten rechte? Pe
tersburg, breed en ruim en open,
komt tekort bij zijn voorbeel
den. Het mist de groei en het
hart, de lange lijn, een doorleef
de traditie. En toch, de lokroep
is er: de stad noodt tot verga
pen.
In het jaar 1867 verlaten de heer
Charles Lutwidge Dodgson en
diens reisgenoot Henry Parry
Liddon op zaterdag 13 juli te
Dover het perfide Albion op weg
naar het Continent, op weg naar
Petersburg waar Rusland op af
stand wordt bestierd. Dodgson,
35 jaren vroegoud, noemt zich
zelf ook wel Lewis Carroll, de
schrijver die Alice haar Won
derland heeft bezorgd.
Boten en treinen voeren het
mensenkluwen aan dat twee
volle maanden, in wisselende
samenstelling, het ongenode ge
zelschap der reislustige Angli
canen zal vormen. Dodgson
moet er even aan wennen, maar
niet gedraald, de wereld ligt
open en hij kan zowaar zijn
veeleisende studieën als mathe
maticus voor een wijle terzijde
schuiven. Er is wat werk achter
de rug: hetzelfde jaar 1867 had
al de uitgave van zijn Guide to
the mathematical student; ele
mentary treatise on determi
nants te zien gegeven. Nu kan
hij zich overgeven aan het mate
loos beloeren van het vasteland
en zijn inboorlingen, strijden
om koteletten en wondere wij
nen, werven om de blikken van
zeer jeugdige dames en de dor
stende ziele laven aan het geluk
dat het Woord des Heeren hem -
met tussenpozen, doch in niet
geringe mate - vermag te schen
ken.
Journaal
Dodgson hield een deel van zijn
belevenissen warm in een dag
boek dat nu als Journaal van een
reis naar Rusland in 1867 einde
lijk in een Nederlandse verta
ling is verschenen. Hoewel het
journaal onweêrsprekelijk door
de man Dodgson is genoteerd
zonder enig oogmerk van ver
spreiding, luidt de auteursnaam
Lewis Carroll. De faam van het
alter ego waarborgt immers een
wat ruimere distributie, ook al
is het overige journaaiwerk van
Carroll dor, droog en weinig uit
nodigend voor nadere leesoefe
ningen. Hoe volstrekt anders is
het met dit dagboek! Het is een
aaneenschakeling van spranke
lende observaties, verbazing-
Ch. L. Dodgson/Lewis Carroll
wekkende scènes van stad en
lande, beschrijvingen van mu
sea, hotels, de razende trein in
het landschap, de zaken des ge-
meenen levens, copieuze maal
tijden, schutterende obers en -
vergeten we niet - de zeer jeug
dige dames.
Dodgson doet tijdens zijn pas
sage bijzondere waarnemingen.
Op dinsdag 23 juli meent hij bij
Dantzig kraanvogels in hun
nesten bovenop hoge daken te
zien. Het zullen het moeras ont
vloden laatbroeders zijn ge
weest. In Brussel ontwaart hij -
ik volg de vertaling - tijdens een
processie in de Sint-Goedele
'een grote lijkvaas op vier stok
ken, waaronder de priesters lie
pen die de hostie droegen'. Een
lijkvaas op stokken? Wie mag
daar wel in gehuisd hebben?
Was er toevallig een aflijvige
koning van Siam op staatsbe
zoek? Het lijdt weinig twijfel
dat het de Sacrementsprocessie
betrof en dat de vier gekende
stokkenisten volgens beproefd
gebruik het Baldakijn strak en
hoog hielden, waaronder de
hostie in de monstrans het vro
me volkske werd getoond. Te
Petersburg wordt Dodgson het
slachtoffer van pure 'verlakke
rij'. Hij prijst het prachtige mar
mer van de vestingskerk. De at
tente beschouwer heeft niet veel
seconden nodig om te zien dat
Petrus Paulus het met kunstig
gelakt hout moeten stellen...
Er wordt - samen op weg - danig
en met toewijding gekerkt.
Twee maanden duurt de reis.
Die ommeganck levert 59 noti
ties op van bezoeken aan kathe
dralen, basilieken, kerken,
kloosters, kapellen, een enkele
synagoge en een moskee. Voor
waar een hoog daggemiddelde,
dat ten minste recht geeft op een
volle aflaat en eeuwige troost in
het hemelrijk waar het Paasch-
brood op gouden schalen wordt
geserveerd. Het lijkt op een mis
sie met passie. Het streven is
kennelijk om zoveel mogelijk
contacten te leggen met verte
genwoordigers van de geestelij
ke stand. De gezochte personen
bevinden zich in de hoogste ran
gen: px*elaten, wijbisschoppen,
metropolieten en archiman
drieten. Het kerkbezoek is niet
louter gericht op het schouwen
van architectuur en stoffering;
de diensten worden - ademloos
en onbegrepen - gevolgd, de ser
moenen beluisterd, muziek en
zang gesavoureerd. Het ver
moeden groeit dat kunstmin,
kwezelarij en hysterie hier een
verbond hebben gesloten. De
reisgenoot Liddon, die ook al
journaal hield, getuigt: 'Ik trof
hem leunend tegen het Koor
hek, snikkend als een kind. Toen
de koster ons de kapellen achter
het Koor wilde laten zien,
maakte hij zich uit de voeten: hij
zei dat hij 's mans grove stem in
tegenwoordigheid van zoveel
schoonheid niet kon verdragen.
Dat gebeurde op de heem-eis, in
de Dom van Keulen. Dodgson
was toen nog niet doorgedron
gen tot de porfieren pracht, de
mengeling van graniet, lazul en
malachiet van Petersburgs Isa-
acskathedraal - in 1867 zo goed
als nieuw!
Maagden
Bieden zoveel ingetogenheid en
vergeestelijking nog ruimte
voor aardse geneugten? Ja.
Dodgson lijkt gegrepen door de
vreugden van de fotografie. Hij
legt zich toe op het portret en
kiest zijn modellen met zorg. Zo
ontstaat een, achteraf spraak
makende, verzameling met een
hoog Lolita-gehalte. Victoria's
Heyday staat bekend als dé tijd
van pudeur en preutsheid, maar
Dodgson overleeft zonder
blaam de roeitochtjes, verhaal-
kransjes en fotosessies met
zijn nymphen. De stamelaar
Ch.L. Dodgson, in de wereld der
grote mensen slecht in het vel,
groeit verhalen vertellend voor
zijn jong gehoor uit tot Lewis
Carroll. De kleine meisjes pose
ren. Hij zet ze in dagponnetjes
en nachthemden, in deftige
stoelen, op de keukentrap, bar
revoets en met rijglaarsjes,
schikt een dorre plant in de mol
lige knuisten, een griffel en lei,
een boek, een polostick, een
kapspiegel en vlijt de dunste
van het stel tussen de oosterse
lappen. Ze kijken vanaf het fo
topapier de wereld in: decent,
licht pruilend soms, een beetje
zoetemelks, gestreng en uiter
mate professorabel, immer zon
der glimlach als voorbodes van
de eindverschrikking. In onze
post-Victoriaanse hysteriestaat
zouden alleen al het bezit en de
aard van een dergelijke verza
meling tot de duiding 'virtuele
pornografie' en publieke steni
ging in het Korthalsplantsoen
leiden.
Ook op de Russische reis houdt
Dodgson, in de trein en op
straat, het oog gericht op jong
talent. In Petersburg tracht hij
tegen betaling een grote foto
van een jeugdige schone te ver
krijgen. De vorstelijke vader
van het kind heeft daar - aan
vankelijk - gi'ote bezwaren te
gen, maar de noeste, verzame
laar wint. In Breslau wordt de
reiziger getroffen door de aan
blik van de speelplaats ener
meisjesschool. Hij vindt dat 'een
heel verleidelijk terrein voor
een fotocamera: na de Russische
kinderen, die gewoonlijk een le
lijk type gezocht hebben, en bij
hoge uitzondering een gewoon,
is het een hele opluchting om te-
rug te zijn onder de Germanen
met huxx grote ogen en fijne trek
ken.'
De opluchting groeit als Dodg
son aan het eind van zijn reis de
lichten van Dover ziet en meent
dat 'het oude land zijn armen
opende om zijn kinderen - op
weg naar huis - te ontvangen'.
Thuis, bij de Curiosa Mathema
tica en de maagden. Thuis op
vrijdag 13 september 1867: van
de Witte Kliffen naar de Witte
Nachten, vice versa. Dodgson
en Carroll zouden thuis blijven
tot hun beider sterfdag in 1898.
Het zou tot 1928 duren vooral
eer het journaal onder de naam
Dodgson werd gepubliceerd. De
volgende uitgaven staan alle op
naam van Lewis Carroll, inclu
sief de eei-ste Nederlandse edi
tie, vertaald en helder in- en uit
geleid door Nicolaas Matsier.
Andreas Oosthoek
Lewis Carroll: Journaal van een reis
naar Rusland in 1867 - Uitgave
Hoogland Van Klaveren, Kappel-
man-Reeks,€ 10,25.
Toen Vincent van Gogh op 27 juli 1890
zijn fatale zelfmoordpoging deed, had
hij naar schatting enkele duizenden bx-ieven
geschreven. Ruim negenhonderd zijn be
waard gebleven, het grootste deel gericht
aan zijn broer Tlxeo. De tentoonstelling die
het Van Gogh Museum aan het onderzoek
naar deze correspondentie wijdt, heet niet
voor niets De noodzaak tot schrijven. Voor
Vincent was schrijven een onmisbare emo
tionele uitlaatklep. Zijn brieven bevatten
zóveel gemoedsuitstortingen dat het zelfs
verleidelijk is te vermoeden dat hij zonder
de gave van het geschreven woord al eerder
een eind aan zijn leven zou hebben gemaakt.
Neerlandici Leo Jansen en Hans Luijten
werken sinds 1994 in opdracht van het mu
seum en het Constantijn Huygens Instituut
aan een nieuwe wetenschappelijke uitgave,
een monnikenai'beid die ze pas in 2008 zul
len hebben afgerond. Ze begonnen met on
derzoek van de originele manuscripten om
door inktvraat aangetaste fragmenten en in
eerdere edities niet opgenomen of aange
paste woorden, zinsdelen en zelfs hele stuk
hen tekst in kaart te brengen. Zo werden in
Lettres de Vincent van Gogh a Emile Ber
nard' (Parijs, 1911) brieven gekuist waarin
Vincent in niet mis te verstane klare taal
Bernards tekeningen 'Een prostituee die
Dankzij Theo van Gogh zijn enkele honderden brieven overgeleverd van zijn broer Vincent.
zich wast' en 'Twee prostituees aan tafel'
van commentaar voorzag.
Theo's weduwe Jo van Gogh-Bonger bracht
in de driedelige editie van 1914 de naam van
Vincents nicht Kee Vos terug tot haar initia
len omdat ze op het moment van publicatie
nog in leven was. In een brief aan Theo, om
streeks 21 december 1881 geschreven uit
Etten, probeerde Vincent te verwerken dat
Kee zijn liefde rigoureus had afgewezen met
de woorden 'nee, nooit, nimmer'. Alleen al
de gebrekkige interpunctie onthult zijn hef
tige emoties: 'En Och heer, ik heb Kee Vos
lief om duizend redenen maar juist omdat ik
in het leven en in iets wei'kelijks geloof word
ik niet abstract meer als vroeger toen ik ook
ten opzigte van God en godsdienst gedach
ten had, zoo plus minus als Kee Vos nu
schijnt te hebben. Ik geef haar niet op maar
die crisis van zielstrijd waarin zij mogelijk
is moet zijn tijd hebben en daar kan ik ge
duld mee hebben en niets van wat zij nu zegt
of doet maakt mij boos.'
Een voorbeeld van een passage die Jo van
Gogh volgens Jansen en Luijten 'omwille
van de gevoeligheid' zelfs bijna geheel weg
liet, staat in de brief waarin Vincent op 5 of 6
december 1883 vanuit Nuenen aan Theo be
klag deed over de houding van hun vader.
Om zijn intense woede te uiten, voorzag hij
zijn tekst van veelbetekenende uitroepte
kens, hoofdletters en onderstx-epingen: 'Gij
moogt van mij denken wat gij goedvindt
Theo maar ik zeg U dat het geen verbeelding
van mij is, ik zeg U Pa wil niet. Ik zie nu wat
ik zag toen, ik sprak toen vierkant Tegen Pa,
ik spreek nu in elk geval hoe het ook loope
wederom TEGEN Pa als willende NIET, als
makende het ONMOGELIJK. Het is
lam broer.In de nieuwe editie worden de (in
dit fragment niet aangegeven) onderstre
pingen gecursiveerd en de twee of drie maal
onderstreepte woorden in kleine kapitalen
gezet.
Het meest tragische voorbeeld van een niet
vei-zonden exemplaar op deze expositie is
debrief die Vincent op 24 juli 1890 aan Theo
schreef: hij droeg deze versie in zijn binnen
zak toen hij zijn zelfmoordpoging deed.
Theo kreeg het exemplaar waaraan Vincent
briefschetsen van 'De tuin van Daubigny te
Auvers-sur-Oise' en 'Huizen met strodaken
en figuren' toevoegde. De nadrukkelijk on
leesbaar gemaakte regels achterop een brief
aan zijn collega Eugène Boch (Arles, 2 okto
ber 1888) bleken na de ontcijfering bestemd
te zijn geweest voor Paul Gauguin. Achter
de dikke zwarte strepen verschuilde zich
een advies: 'Mijn waarde vriend, schrijf
toch vooral aan mijn broer de prijs van uw
schilderijen hetzelfde te houden, in plaats
van ze voor minder aan te biedenHet i s niet
gemakkelijker ze te verkopen als ze goedko
per zijn, noch is het moeilijker ze voor meer
te verkopen, neem dat van mij aan, als ze al
verkocht worden.
In de familie Van Gogh was Theo 'de grote
bewaarder': dankzij hem zijn enkele hon
derden brieven overgeleverd die een on-
schatbare bi'on van kermis over Vincents
turbulente gevoelsleven en ontwikkeling
van zijn kunstenaai'schap vormen. Arme
Theo: op 25 juli 1890 vermoedt hij in een
brief aan zijn vrouw dat al zijn insparxnin-
gen om Vincent op te beuren zeer vermoede
lijk vergeefs zijn geweest. Zijn toon is bitter:
'Er is een brief van Vincent die ik weer zeer
onbegrijpelijk vind. We hebben toch niets
gehad, nog met hem, nog onder elkaar.' De
expositie over Vincents noodzaak tot schrij
ven is echter allesbehalve meelijwekkend:
Van Goghs wisselde zijn gemoedsuitstortin
gen op papier menigmaal af met. naar de on
derzoekers verzekeren, goed geschi'even
uiteenzettingen over zijn werk. Zo vexlelde
hij in een brief op 12 oktober 1881 vanuit
Etten enthousiast over zijn werk aan een
spitter en voegde er een kleine tekening bij
om alvast een indruk te geven. Boven de vi
trine met de brief hangt het eindresultaat in
houtskool, zwart en groen krijt en water
verf.
Frangoise Ledeboer
Expositie: De noodzaak tot schrijven. De brieven
van Vincent van Gogh - Van Gogh Museum Am
sterdam, t/m 6 oktober. Geopend dagelijks van
10-18 uur.
foto Bert Nienhuis
Fouad Laroui: vaak onweerstaanbaar geestig, maar met een bittere ondertoon.