De Reij zette zijn stempel
Wij waren de laatste bewoners
Laatste rustplaats
Veldwachter
in Koudekerke
Nieuwe Raadkaart
w/
dinsdag 18 juni 2002
Johannes de Reij temidden van zijn familie.
Steeds meer mensen zijn
nieuwsgierig naar hun
wortels. Waar komt mijn fa
milie vandaan? Wat deden ze
en hoe leefden ze? Door
stamboomonderzoek kan op
veel van die vragen, met eni
ge vlijt en volharding, dik
wijls een antwoord worden
gevonden. Genealogie is in.
T Teel speurders willen hun
V stamboom zo ver mogelijk
terug in de tijd navlooien. Maar
het gebeurt ook dat iemand er
een bepaalde periode uitlicht en
probeert van de familieleden die
toen leefden een zo compleet
mogelijk beeld te krijgen. Trude
de Reij uit Middelburg deed dat.
Ze verdiepte zich in het leven
van haar overgrootouders Jo
hannes de Reij en zijn vrouw
Susanna Verdouw.
Wie eenmaal met het stam
boom-virus besmet is geraakt,
weet niet meer van ophouden.
Steeds zijn er losse eindjes die
om invulling vragen. Het over
kwam Trude de Reij bij haar on
derzoek naar overgrootouders
Johannes en Susanna de Reij-
Verdouw. Johannes was van
1868 tot 1906 veldwachter in
Koudekerke. Het leven van haar
voorouders heeft Trude de Reij
aardig in kaart weten te bren
gen. Maar de rol van een veld
wachter in een Zeeuws dorp an
derhalve eeuw geleden heeft ze
nog niet zo uitgezocht. Dat gaat
wel gebeuren. ,,Er moeten toch
nog wel processen-verbaal zijn
waar de handtekening van mijn
voorvader op staat."
Tijdens haar onderzoek heeft
De Reij ontdekt dat mensen best
gauw warm lopen voor het leven
van mensen in vroeger tijd. „Ik
heb heel wat mensen achter hun
vodden gezeten om me te helpen
en ik heb gemerkt dat het enorm
aanstekelijk is. De mensen wor
den enthousiast voor een stukje
geschiedenis dat dicht bij hun
eigen huis blijkt te liggen." Ze
wijst erop dat in de (dorpsver
halen vaak de burgemeester, de
dominee, de dokter en de onder
wijzer aan het woord komen.
„Maar ook de veldwachter ver
vulde in de kleine gemeen
schappen een publieke rol."
Terug in de tijd. Naar het
Zeeuws-Vlaamse Sint Kruis,
waar in 1837 Johannes de Reij
en Susanna Magdaleena Ver
douw het levenslicht zien. De
19e eeuw, la belle époque. De
eeuw ook van de ploeterende
kleine luyden en van de verbor
gen zuinigheid van de opko
mende nieuwe burgerijIn het
ingeslapen Waterlandkerkje
treden Johannes en Susanna in
november 1864 in het huwelijk.
Getuige daarbij is Daniel de
Ridder, veldwachter in Groede
en vriend van Johannes. Die is
zelf sinds mei 1864 rijksveld
wachter der derde klasse in
Vlissingen, met een jaarwedde
van 375 gulden.
Het jonge paar vestigt zich in
Vlissingen en in september 1865
wordt de eerste van hun negen
kinderen geboren. Er is sprake
van dat Johannes de Reij al snel
moet verhuizen naar Zierikzee.
Dit als onderdeel van een over
plaatsingsronde, waarvoor de
broer van zijn echtgenote
Susanna, P. Verdouw, aanlei
ding is. Die schijnt in zijn stand
plaats Oosterland een akkefie
tje te hebben gehad, waardoor
hij daar niet meer gehandhaafd
kan worden en ook zijn nieuwe
standplaats Wissenkerke wordt
bij nader inzien minder geschikt
bevonden.
Het gaat te elfder ure niet door
en Johannes blijft tot mei 1867
in Vlissingen; is daarna ruim
één jaar in Middelburg gesta-
tionneerd en belandt in juli 18 68
in Koudekerke. Daar staat hij
bijna veertig jaar. Het gezin
komt uiteindelijk aan het
Dorpsplein te wonen. Een
waardige locatie voor een
dorpsveldwachter. Er zijn twee
lange brieven bewaard geble
ven uit 1898 en 1900 van het
echtpaar, gericht aan hun doch
ter Beth (geboren 1868) en haar
man Willem van der Pijl. Er
worden vooral gezondheidspe
rikelen aangesneden. Nog altijd
klinkt er een Zeeuws-Vlaams
accent in door.
In de oudste brief doet Johannes
verslag van een vijfdaags be
zoek aan dochter Leen (Magda-
lena, 1867) in Leiden. Die kampt
kennelijk met een kwakkelende
echtgenoot Jan. „Ik heb hem
eens goed de waarheid gezegd",
meldt Johannes. Hij vertelt ook
een grappig voorval. „Toen ik
bij Leen ben weg gegaan had ik
nog wat tijd om Leiden eens in te
gaanIk ging een dubbelt j e siga
ren halen in een winkel waar
men voor dat dubbeltje een loot
je trekt, en ik had het geluk een
regulateurklok te loten. Die heb
ik meegenomen naar huis. Voor
dit oogenblik hangt hij aan de
wand, en het gaat goed ook."
In de tweede brief (november
1900) klaagt Susanna over de
hoge kolenprijs (1,30 voor een
mud) en is ze opgetogen over de
verkoop van groenten uit eigen
tuin. Ze vergaart daarmee een
potje van 43 gulden. „Nu staat
al de wintergroente. Morgen
moeten wij 18 roote kool bezor
gen en wij hebben al 40 kool ver
kocht voor 5 en 6 cent stuk. Van
de week gaan we zuurkool ma
ken. Wij hebben ook al spruitjes
verkocht voor 6 cent de kop."
Ook maakt ze er melding van
dat de verkering van dochter
Suzanna (1873) met een kaste
lein uit is geraakt. Daar is ze niet
rouwig om. Met enige trots
schrijft Susanna dat de vrouw
van burgemeester Aarnoutse,
Christina Mauer, regelmatig
groenten bij haar koopt en daar
altijd meer voor betaalt dan ge
vraagd wordt.
Rijmpje
De brieven geven een aardige
indruk van het wel en wee van
de familie. Over tweede zoon
Pieter wordt echter niet gerept.
Die moet op 13-jarige leeftijd al
naar de pupillenschool voor mi
litairen in Loosdrecht, wellicht
omdat vader en zoon niet met el
kaar overweg kunnen. Pieter
dient als koloniaal in Indië en
keert pas in 1910 terug in Kou
dekerke, waar hij als beroep
kantoorbediende opgeeft. Veld
wachter De Reij heeft in het
dorp wel sporen nagelaten. Be
kend is het rijmpje 'De Reij, De
Reij kom naderbij; op 't Groen
tje is een vechtpartij'. Hij wordt
in 1906 opgevolgd door ene Ja
cob Plantsoen.
Trude de Reij zegt met veel ple
zier de speurtocht naar het le
ven van haar voorouders te heb
ben ondernomen. Ze heeft ook
enkele oude foto's weten te ach
terhalen. Het is maar een 'kleine
geschiedenis', stelt ze wat ver
ontschuldigend. „Het was leuk
kennis te maken met Johannes
en Susanna en ze een beetje te
leren kennen."
Rinus Antonisse
Als Nederlanders begraaf
plaatsen bezichtigen, doen
ze dat vooral in het buitenland.
Zo begint Wim Cappers zijn
boekje Doodse Dingen. Hij
heeft gelijk. In eigen land wor
den begraafplaatsen meestal al
leen bezocht als het niet anders
kan; dus bij een ter aardebestel-
ling of een bezoek aan het graf
van een dierbare. Van een 'fune
raire cultuur' is nauwelijks
sprake. Misschien vormt het be
zoek aan de hunebedden in
Drenthe een uitzondering, al
gaat het daarbij om overblijfse
len uit de oertijd, waarbij de
dood vér weg is.
Iemand bezoekt wel de befaam
de Parijse begraafplaats Père
Lachaise of praalgraven in de
Westminster Abbey, maar wie
heeft tijdens een verblijf in Am
sterdam wel eens de moeite
genomen de graven van vele be
kende Nederlanders op Zorg-
vlied te bezichtigen? Het heeft
natuurlijk te maken met het ta
boe dat om de dood heerst en dat
op een begraafplaats in het bui
tenland minder aanwezig is dan
dichtbij huis. Maar ook het feit
dat begraafplaatsen in de tijd
gezien vrij nieuw zijn, speelt ze
ker een rol.
Prijsvraag
Tot in de 19e eeuw werd in en om
de kerk begraven. Dat veroor
zaakte onhygiënische toestan
den en er ontstond een stroming
om daar een eind aan te maken.
Het Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen schreef in 1785
een prijsvraag uit voor een op
lossing om de doden een verant
woorde laatste rustplaats te be-
vorgen. J.D. van Leeuwen uit
Tiel was de winnaar; hij had er
varing met de aanleg van bui
tenbegraafplaatsen.
Tegen het verlaten van stad en
dorp bestond veel verzet. Veel
bestuurders hadden grafrech
ten in een kerk. En kerkbestuur
ders waren bang voor vermin
dering van inkomsten als het
begraven werd verplaatst. Van
Leeuwen was een echte voor
trekker als het ging om de om
slag van kerkhof naar begraaf
plaats.
Pas vanaf 1829 werden gemeen
ten met meer dan duizend inwo
ners verplicht een dodenakker
buiten de bebouwde kom aan te
leggen. De meeste begraaf
plaatsen dateren dan ook van na
die tijd. Een gemeente als Goes
behoorde in 1806 tot de eerste
die buiten de stad een algemene
begraafplaats stichtte.
Er zijn in Nederland wel dege
lijk liefhebbers van begraaf
plaatsen. Ze zijn verenigd in de
sinds 1986 bestaande vereni
ging voor funeraire cultuur De
Terebinth, die zich inzet voor
herstel van zorg rond dood en
rustplaats. Er wordt (hernieuw
de) aandacht gevraagd voor het
historische, kunstzinnige, land
schappelijke, ecologische,
symbolische, genealogische en
heraldische belang van be
graafplaatsen en gedenktekens,
en voor de betekenis ervan voor
de rouwverwerking. Het boekje
Doodse Dingen is mede op initi
atief van De Terebinth versche
nen.
Cappens geeft een helder histo
risch overzicht van de funeraire
monumenten in het Nederland
se cultuurlandschap. Hij begint
met de oudst bewaarde funerai
re objecten in Nederland: de 53
hunebeden, die op één na alle in
Drenthe liggen. Ze dateren uit
de periode omstreeks 3400-
3200 voor Christus. Daarna
kwamen in het tijdperk 2900-
500 grafheuvels, die buiten de
nederzettingen werden aange
legd. Cremeren kwam overigens
ook vaak voor. Gedachte daar
bij was dat verassing mogelijk
het dolen van de doden in de na
tuur - die vol geesten was - ver
hinderde.
Galgenveld
De komst van het christendom
veranderde de lijkbezorging in
grijpend. Crematie werd verbo
den, omdat dit de lichamelijke
opstanding tegenhield. Het be
graven werd verplaatst naar de
centra van steden en dorpen.
Hoge geestelijken en vrome le
ken kregen een laatste rust
plaats in kerken, de anderen
rondom de gebedshuizen. Voor
misdadigers restte een plek op
het galgenveld.
Van de 10e tot de 13e eeuw liet
een deel van de maatschappelij
ke bovenlaag zich in en om de
kerk begraven in een sarcofaag
(onder meer nog te zien in Veere
en Aardenburg). Voor de meest
vooraanstaanden was een
praalgraf weggelegd.
De aanleg van begraafplaatsen
buiten de bebouwde kom gaf
mede de aanzet tot een profes
sionelere uitvaartzorg. Voor
zien werd in de behoefte aan
moderne grafmonumenten, in
het begin veel gietijzeren ge
denktekens.
Ook het vervoer van overlede
nen werd aangepast. Crematie
kwam weer inbeeld; de in 1874
opgerichte vereniging voor Fa
cultatieve Crematie maakte
zich er sterk voor. Er moest zeer
veel weerstand worden over
wonnen. De paus verbood in
1886 katholieken zich te laten
verbranden.
De Nederlandse overheid wei
gerde de Begrafeniswet aan te
passen. Langere tijd werden
Nederlanders in het crematori
um in het Duitse Gotha gecre
meerd; de schrijver Multatuli
was in 1887 de eerste. Tegen de
stroom in besloot de vereniging
voor Facultatieve Crematie tot
bouw van een crematorium op
de begraafplaats Westerveld bij
Velsen. Daar werd in 1914 de
eerste dode verast. Voor het ver
voer van lijken was een contract
met de spoorwegmaatschappij
gesloten. Het station Driehuis-
Westerveld kreeg daardoor na
tionale bekendheid.
Begrafeniswet
Pas in de laatste helft van de 20e
eeuw nam het aantal crematoria
in Nederland toe. In 1955 werd
de Begrafeniswet eindelijk ver
vangen door de Wet op de Lijk
bezorging (in 1991 aangepast)
en kreeg het tot dan gedogen
van crematie een wettelijke ba
sis.
De verhouding tussen begraven
en cremeren is thans 50 50. De
samenleving nam afgelopen
halve eeuw meer afstand van de
dood. Niet meer thuis opbaren,
maar in een mortuarium. Er is
een kentering. De maatschappij
krijgt weer meer oog voor de
dood en daarmee ook voor de fu
neraire cultuur in brede zin
Voorbeeld: de gedenkmonu-
mentjes die dodelijke verkeers
ongelukken markeren.
Rinus Antonisse
Wim Cappers: Doodse Dingen.
Funeraire cultuur in land
schappelijk verband - Uitgeve
rij Aspekt, in samenwerking
met vereniging De Terebinth,
Rotterdam. Prijs €11,98.
De oplossing van de raad
kaart van vorige week is
Noordwelle. Een aantal inzen
ders verwijst voor meer infor
matie naar pagina 72 van het
boekje Schouwen zoals 't was
van W. P. de Vrieze. De raad
kaart staat daarin afgebeeld.
Waarschijnlijk hebben ver
schillende inzenders het boekje
geraadpleegd.
Zo meldt een aantal van hen dat
de foto genomen is in 1902, van
uit de Zuidwelleweg, toen Dap-
perweg geheten. Op de voor
grond staat een boerenwagen
met daarop de letters G. E. B.
(Gebroeders Elenbaas) en het
jaartal 1902. Op de kar zit, zo
melden sommige inzenders,
N. Smalheer uit Burgh. Het huis
met opschrift 'Jurgens Solo
margarine' was van kuiper Bar
tel Geleijnse. Hij staat voor zijn
huis met daarnaast zijn dochter
Tannetje en waarschijnlijk ook
zijn vrouw. C. G. A. de Oude uit
Brouwershaven meldt: „Kuiper
Bartel Geleijnse was op de foto
62 jaar en gehuwd met Neeltje
Kwaak (58 jaar). Hij was de
zoon van de schaapherder Cor
nells Geleijnse. Bartel was eerst
gehuwd met Lena van Westen-
brugge, die jong gestorven is."
Verdere genoemde bijzonderhe
den: De man in het zwart is
M. Viergever. Naast Geleijnse
woonde 'Pietje Bure', daarnaast
weer gemeenteveldwachter
Zanddijk. In het laatste huisje
woonde G. de Vos. „Leuk om in
eens zo'n bekende kaart te
zien", schijft Annemarie Prie-
mis uit Middelburg. „De schuur
op de voorgrond hoorde bij de
boerderij die Gerrit van den
Hoek (dat was mijn opa) in 1922
had gekocht. Hij had ook een
Dit is de nieuwe opgave uit de collectie van
Hans Lindenbergh. De vraag is zoals altijd:
In welke plaats is de foto gemaakt. Ook nadere in
formatie over plaats en personen is weer welkom
bij de redactie van Buitengebied.
Oplossingen kunnen uiterlijk tot en met zaterdag
22 juni worden gestuurd naar:
Redactie PZC Buitengebied,
Postbus 18,4380 AA Vlissingen, fax 0118-470102,
e-mail redactie@pzc.nl.
Onder de inzenders van goede oplossingen wor
den drie waardebonnen verloot.
soortgelijke boerenkar als op de
kaart te zien is."
De huisjes naast de schuur wa
ren, samen met de haaks daarop
staande huisjes aan de Dorps-
ring, in de vorm van een drie
hoek gebouwd en werden dan
ook De Driekhoek genoemd,
schrijft onder anderen me
vrouw Jonker-Hart uit Renesse,
in 1930 geboren in Noordwelle.
„Op de hoek waar het bord Jur
gens op de muur zit, woonde in
mijn jeugd de schoenmaker,
Jac. de Blonde, die tevens bij de
PTT werkte. Verderop een stuk
je ring met twee huisjes, destijds
bewoond door familie De Vos en
fietsenmaker De Jonge."
Na de watersnood van 1953 is
De Driehoek afgebroken.
Joh. van de Vaate uit Burgh-
Haamstede meldt dat hij van
1944 tot 1 februari 1953 met zijn
ouders en zuster in het huis met
opschrift 'Jurgens' woonde. „De
Driehoek is in 1958 gesloopt; wij
waren de laatste bewoners. Het
was wel verbouwd, want op de
plaats van de S was een raamko
zijn. Eigenaar was vermoedelijk
landbouwer L. P. Hanse, waar
mijn vader Bart van de Vaate als
paardenknecht werkte."
De winnaars van de waarde
bonnen zijn deze week: N. Piek
uit Hulst, H. Hanswijk uit Oos
terland en C. L. Hanse-Bosloo-
per uit Kerkwerve.
Carla van de Merbel