Gaat er soms een kleuterklas uit? W1 Broertjes Moison zijn vermoedelijk uniek Oudste mannelijke drieling PZC zaterdag 15 juni 2002 Noch het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), noch de Nederlandse Vereniging van Ouders van Meerlingen, kan duidelijkheid ver schaffen over het unieke van de status van de broers Moison. Op verzoek vergeleek de Sociale Verzekeringsbank (SVB) persoonsgegevens van bij de uitkeringsinstelling geregistreerde Neder landers met elkaar. Woordvoerder Adriaan van Maarel vermoedt dat Jan, Co en Rinus zich de oudste mannelijke drieling van Nederland kun nen noemen. ..Voor zover wij na kunnen gaan." De Haarlemse broers worden 'overtroffen' door een vrouwelijke drieling die op 19 september 1921 De drieling Moison in 1930. Van links naar rechts: Rinus, Co, Jan. foto GPD is geboren en dit jaar dus 81 wordt. Twee van hen wonen in de regio Deventer, een van hen in de omgeving Zaanstad. „Honderd procent zeker we ten doen we het niet, maar van hen kunnen wij met redelijke zekerheid zeggen dat het ook om een drieling gaat, gezien dezelfde naam, geboorte datum en -plaats", aldus Van der Maarel. Willy van der Meij (45), dochter van Co, bracht de bijzondere verjaardag onder de aandacht. Zelf ondernam ze al een poging om te achterhalen of haar vader en ooms een unicum in Nederland vor men. Haar speurtocht leverde echter geen resul taat op. In Nederland worden er de laatste vijf jaar jaar lijks rond de tachtig drie of meerlingen geboren Ter vergelijking: jaarlijks komen er rond de 3600 tweelingen bij in Nederland, zo blijkt uit gege vens van het CBS. Vijf kinderen baren in ruim twee j aar tijd lijkt een onmogelijke opgave, maar Jaantje Moison-Stockx uit Ovezande presteerde het begin vorige eeuw. Eerst beviel ze van de tweeling Jos en Jannie, daarna kreeg ze de drie ling Jan, Co en Rinus. Terwijl Jaantje al vijf kinderen had, onder wie nog een meisjestweeling, en er later nog vier ba by's zouden volgen. Veertien kinderen in totaal. Zondag vierde de drieling, voor zover bekend de oudste mannelijke drieling van Nederland, de tachtigste verjaar- Wat schuchter zitten Jan, Co en Rinus Moison aan de eettafel in de Haarlem sewoning van Co. Van links naar rechts, in dezelfde volgorde als waarin ze tachtig jaar geleden werden geboren. Grijze, ernstige hoofden die in eerste instantie uitstralen: 'Ach, zo bijzonder is het niet om drieling te zijn'. Maar hoe meer herinneringen over vroeger opborrelen, hoe meer de ogen schit teren. Alsof het een rijtje Duitse voorzetsels be treft, dreunt Jan Moison de rij kinderen moeiteloos op. Als eerste was daar Corrie oftewel Kee (1915), daarna kwamen Rie en Fie(1916). Piet (1917), Louis (1918), Jos en Jannie (1920), hijzelf, Co en Rinus (1922), Frans (1925), Lou (1926), Cor (1927) en Ger- rit(1928) als hekkensluiter. Vijf meisjes, ne genjongens. Het is duidelijk: Jaantje en haar man Cees waren goed katholiek. Jan: „Moeder wist niet dat ze een drieling kreeg. Ze is thuis van ons bevallen. Nadat ik was geboren, zei de dokter: 'Er komt er nog een'. En nadat Co was geboren weer: 'Er komt er nog een'. Toen heeft vader gezegd: 'Gaat er soms een kleuterklas uit'?" Rinus: „Ik zat in de verdrukking. Ik woog maar drieeneenhalve pond, de anderen vijf tot zes pond. Corrie heeft mij nog wel eens verteld dat ik de eerste drie weken in het zie kenhuis heb gelegen." Co: „Neenee. nu niet het buitenbeentje spe len Rinus. Ik herinner me dat we gezond wa ren en gewoon groot zijn gebracht." Zeeland b de tijd dat J anCor en Tinus werden gebo ren, woonde de familie in een arbeiderswo ning in Lijnden. Vader en moeder Moison kwamen uit Zeeland. Vader Moison was in s-Heer Arendskerke geboren en moeder Moison in Ovezande. Nadat ze elkaar het ja woord hadden gegeven, gingen ze in Arendskerke wonen. Vader Cees was sei zoenarbeider. Dat betekende: in de winter, als de aardappel- en fruitoogsten gedaan waren, werkloos. In 1915 vertrokken ze vanuit Zeeland naar de Haarlemmermeer waar vader Cees in dienst kon komen bij een hollenfirma. Zelfs destijds, toen grote gezinnen eerder regel dan uitzondering waren, viel de fami lie Moison op met twee tweelingen en een drieling. Het tijdschrift de Katholieke Illu stratie pakte uit met een foto. En een af ge- vaardige van koningin Wilhelmina kwam langs met een gift. Een rijksdaalder of vijf entwintig gulden, daarover verschillen de meningen tachtig jaar later. Go: „Moeder zei altijd: 'Ik had liever dat ze met een mand luiers was gekomenAchter af denk ik dat het voor haar erg is geweest: steeds wéér in verwachting. Mijn oudste zus was zeven toen wij werden geboren. Zij voor de schone luiers. Als je haar later over hoorde vertellen Zij had toen zorgen, verantwoordelijkheden." „Na onze geboorte kwam grootmoeder De tachtigjarige drieling Moison. Ook hier van links naar rechts: Rinus, Co, Jan. foto Poppe de Boer/GPD over uit Zeeland, om moe bij te staan Co: „Na drie weken kreeg ze een brief van opa, die erop wees dat hij al die tijd alleen zat. Na grootmoeders vertrek heeft Kee de honneurs weer waargenomen. En moeder? Die had geen tien dagen tijd om in bed te blijven. Na vijf of zes dagen stond ze weer buiten kleden te kloppen, hoorden we la ter." Jan: „Ze was een gruwelijk sterke vrouw." Co: „De dokter raadde moe aan om ons een bepaalde hoeveelheid melk en water te ge ven, maar wij lagen de hele dag te huilen van de honger. Toen deed ze in ieder flesje kin dermeel en dan waren we weer stil. Of we een eigen wiegje hadden? Nou, ik denk dat we met zijn drieën in een kruiwa gen lagen, haha." Rinus:,Pa heeft later wel een bank gemaakt waar wij met zijn drieën op konden. Dan hadden ze ons bij elkaar aan tafel." CoEr werd niet bepaald benadrukt dat we een drieling waren en dat dat iets bijzonders was. Het kwam voornamelijk aan de orde als er foto's gemaakt werden." Rinus: „Dan kregen we hetzelfde matrozen pakje aan." Co „Het was niet zo dat wij met zijn drieën naar elkaar trokken. Beslist niet." Rinus: „Ieder had zijn eigen vriendjes." Jan: „We zaten niet bij elkaar in de klas. In de eerste bleven Co en Rinus zitten, en Rinus moest ook de tweede overdoen. Hij is altijd de kleinste gebleven en de minste leerling. Maar wel een met gouden handen." Co: „Er is altijd een verschil in uiterlijk ge weest. Je zou nooit hebben gezegd dat we een drieling waren. Later is nog een keer uitgezocht of we eeneiig waren of niet. Dat gebeurde in de jaren vijftig, toen een instan tie in Leiden bezig was met een meerlingen congres. Wij bleken een drie-eiige drieling." Jan: „Toen ik volwassen werd kwam pas het besef dat een drieling iets bijzonders is. Ik kwam voor de PTT eens aan de deur bij men sen die net een drieling gekregen hadden. Ik vertelde over mijzelf. Toen mocht ik ze even zien. Dat was ontzettend leuk." Co: „Ik had het ook, dat ik pas op latere leef tijd besefte dat het niet zo gewoon is, een drieling." Babbelaars Pa was een goed man, een harde werker. Toch overheerst, terugblikkend op hun jeugd, bij Jan, Co en Rinus vooral de diepe bewondering voor moe. Die ondanks het zwoegen nog tijd wist te vinden om sap te persen uit de bramen die de jongens in de duinen vonden. Of om babbelaars te maken. En om met de kinderen in de bolderkar een dagje naar het strand te gaan. Een zorgeloze tijd, zo voelen Jan, Co en Rinus achteraf. De familie was intussen verhuisd naar Het Woud, een gehucht tussen Bergen en Eg- mond aan Zee. Vader kon daar zetbaas wor den. Het gezin trok in een boerderij met vijf tig kippen, vier paarden, koeien en geiten. Rinus: „We groeiden op in de bossen en dui nen. Daar speelden we elke dag." Co: „Wij hebben een ongekend mooie jeugd gehad. De zorgen van onze ouders gingen aan ons voorbijdaar waren we te klein voor. De opzet van onze ouders was echt om ons een zorgeloze jeugd te geven." Jan: „Vader was overdag naar het land voor de bollen. Moeder deed de boerderijDe meisjes moesten altijd helpen met afwas sen Wijd e j ongenswaren voor het grovere werk. Helpen in de tuin, hout sprokkelen, dat soort dingen. Tussen de middag moesten wij de slinger van de houten wasmachine vijftig keer op en neer bewegen." Co: „Het waren toch hoofdzakelijk de vrou wen die hielpen. Wij liepen al gauw in de weg en dan werd er gezegd: 'Ga maar spe len'." Jan: „Voor we naar school gingen, moesten de meiden altijd een enorme emmer aardap pels schillen. Moeder had dan al de koeien gemolken en brood gebakken. Een stuk of vier mikken per dag gingen er doorheen." Rinus: „Later brachten we tien pond meel per dag naar de bakker, en moesten we het brood ophalen." Jan: „Vader kocht iedere week vijf ons spek. Dat werd op zondag uitgebakken. Eerst werd het spek opgegeten, daarna kwam de pan vet op tafel en mochten we het brood er in dopen." Toen de jongens elf waren, vertrok de fami lie naar Haarlem. Na de lagere school was het snel over met de zorgeloze jeugd en gin gen Jan, Co en Rinus aan het werk. Eerst bij Stork, een slager en een metaalbedrijf. La ter werd dat de PTT, de Rijksgeologische Dienst en een onderhoudsbedrijf. De drie lingbroers hebben ieder een schare kinde ren en kleinkinderen. Alleen bij broer Frans werd het meerlingschap voortgezet: zijn na geslacht telt twee tweelingen. Vader Cees overleed in 1976 op 90-jarige leeftijd, moeder Jaantje in 1980 op haar 89ste. Kee, Fie, Piet, Louis en Jannie leven niet meer, Rie woonf in Australië. Ilse Thoonsen

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2002 | | pagina 33