PZC
Nieuw vogeleiland bij Neeltje Jans
Exotische zeewieren voelen zich thuis in Zeeland
21
23
23
25
25
C*f"t
weerwoord
Platteland
verdient
alle aandacht
Langs de
rand van
Nederland
Het weer
gaat altijd
over de tong
Dialect in de
verdrukking
bijzonder blauw
dinsdag 11 juni 2002
s Jg
H
V-Bsses- ------ 1- -
- 'vvy/. - -
Het bestaande vogeleiland gezien vanuit de vogelhut op Neeltje Jans.
De Zeeuwse kustbroed-
vogels krijgen de be
schikking over een nieuw
leefgebied. Rijkswaterstaat
Zeeland gaat bij het voorma
lig werkeiland Neeltje Jans,
aan de Oosterscheldekant
van de stormvloedkering,
een groot vogeleiland aan
leggen. Daar moeten de
kustvogels, die door diverse
oorzaken danig in de knel
zijn geraakt, een geschikte
broedplek vinden. Om te
voorkomen dat de broedsels
belaagd worden door land-
roofdieren, zoals ratten,
wordt tussen de wal en het
eiland een brede rattenbar-
rière aangelegd.
Zo'n acht jaar geleden is er in
de Oosterschelde ter hoogte
van Neeltje Jans al een klein vo-
geleiland aangelegd. De eerste
jaren bleek dat een succes te
zijn. Pioniersoorten als sterns
en plevieren kwamen er tot
broeden. Totdat de ratten via
het droogvallende slik het ei
land wisten te overmeesteren.
Bovendien kalfde het eiland
door de golven af. „Een leerza
me mislukking", noemt Anton
van Berchum van Rijkswater
staat het. Bij het maken van de
plannen voor het nieuwe vogel
eiland, dat een oppervlakte van
ongeveer twee hectare krijgt en
de vorm van een boemerang
heeft, is uiteraard met de erva
ringen van het 'oude' vogelei
land rekening gehouden. Van
daar ook dat ervoor gezorgd
wordt dat landroofdieren niet
gemakkelijk het leefgebied van
de kustvogels kunnen bereiken.
Een ongeveer 100 meter breed
gat, met in het midden een diepe
sleuf die altijd vol water staat,
moet een vrijwel onneembare
hindernis vormen.
De plannen voor de aanleg van
een nieuw vogeleiland passen
nog in de afwerking van Neeltje
Jans, vertelt Jan de Kam van de
dienstkring Deltakust. Het bu
reau West 8 heeft daar een aan
tal jaren geleden een land
schapsvisie voor ontwikkeld.
Daarin zit ook het vogeleiland
in de bouwdokken, waar des
tijds de enorme betonnen pijlers
voor de stormvloedkering ge
bouwd zijn. Nu staat in het wa
ter alleen nog de reserve pijler
en liggen er enkele dammen. De
Kam maakt duidelijk dat één
van die dammen wordt omge
vormd tot vogeleiland.
Voor het ontwerp is gekeken
naar het vogeleiland dat met
succes is aangelegd in de oude
werkhaven Schelphoek bij Se-
rooskerke. „Het krijgt dezelfde
hoogte en ook dezelfde over
stromingsfrequentie, een tot
GETIJDEPOELEN
NEELTJE-JANS
NIEUW
VOGELEILAND
BESTAAND
VOGELEILAND
twee keer per jaar en meestal in
de winter. In de broedtijd is de
kans op overspoelen een keer in
de acht jaar", zegt Van Ber
chum. „Die overspoeling is no
dig om de begroeiing van het
eiland tegen te gaan. De pio
niervogels hebben een kale bo
dem nodig en we proberen de
natuur het beheer te laten voe
ren."
De Kam legt uit dat een laag van
ongeveer drie meter van de
bouwdokdam wordt afgegra
ven. Het vrijkomende materiaal
gebruikt de dienstkring voor
aanpassing van de binnenhaven
van Neeltje Jans. Daar wordt
een strandje aangelegd (dat
overigens alleen toegankelijk is
voor de betalende bezoekers
van pretpark Waterland) en ook
worden de binnenhavendam-
men aangepast. Na het afgraven
krijgt de dam - het toekomstige
eiland - een hoogte tussen 2.20
en 2.50 meter boven Normaal
Amsterdams Peil. Vlakbij de
wal wordt de bouwdokdam he
lemaal weggegraven, zodat de
rattenbarrière ontstaat.
De hoogte van het eiland ver
schilt bewust. Dat wordt ge
daan, omdat sommige vogels
een voorkeur hebben voor een
lager gelegen plek en andere
juist voor een hogere. Door de
wijze van aanleg is het de be
doeling dat meeuwen de plek
links laten liggen. Van Ber
chum: „We mikken op vier soor
ten sterns, strandplevieren en
bontbekplevieren. Dat zijn pio
niersoorten die behoorlijk ach
teruit zijn gegaan en waarvoor
veel broedgebieden zijn ver
dwenen door waterstaatkundi
ge ingrepen en recreatieve ont
wikkelingen."
Tegelijk met de aanleg van het
vogeleiland worden aan de wal
kant van de rattenbarrière vier
zogenaamde 'getijpoelen' ge
maakt. Vier bassins (twee van
36 bij 36 meter en twee van 36
bij 18 meter), waar eb en vloed
ongehinderd toegang hebben.
Bedoeling is dat daar de bijzon
dere flora en fauna van de Oos
terschelde bekeken kan wor
den.
Van Berchum wijst op de zoge
heten 'rotskusten' langs de zee
arm: door een hoog zoutgehalte
en 's zomers hoge watertempe
raturen zijn op en langs de dij
ken leefgemeenschappen ont
staan die eigenlijk alleen op
rotsachtige kusten als in Frank
rijk en Engeland voorkomen.
Verwacht wordt dat in de getij-
poelen dezelfde planten en die
ren zullen gedijen, zoals anemo
nen, wieren, zeeëgels, krabben
poliepen, vissen. Midden tussen
de poelen komt een ontvangst
ruimte, die ook dienst kan doen
als startpunt voor excursies.
Vier drijvende steigers maken
het bezichtigen van de getij poe-
Regent het met
Sint-Barnabas,
dan zwemt de oogst
in een waterplas
(Sint-Barnabas is 11 juni)
Nieuwe weerwoorden zijn welkom
bij de redactie PZC, postbus 18,
4380 AA Vlissingen,
fax 0118-470102.
e-mail redactie@pzc.nl
len mogelijk. „Bezoekers kun
nen zo kennis maken met de on
derwaterwereld. Dat is anders
alleen voor duikers weggelegd.
We zien het ook als een ecologi
sche impuls; er wordt een stukje
nieuwe natuur gerealiseerd",
zegt Van Berchum.
De getijpoelen hebben ook een
functie op het gebied van natuu-
reducatie. De natuurbeheerders
van Neeltje Jans, stichting Het
Zeeuwse Landschap en Vereni
ging Natuurmonumenten, zijn
daar nauw bij betrokken, even
als het Nationaal Park Ooster
schelde. Zij zullen opvang en
voorlichting voor hun rekening
nemen.
De plannen voor vogeleiland en
getijpoelen zullen pas in 2005
helemaal uitgevoerd zijn. Ko
mend najaar wordt het werk
aanbesteed. Er moeten nog
enkele vergunningen worden
verkregen. Ook houdt de dienst
kring rekening met het toeris
tenseizoen en de broedtijd. In
die perioden is het niet gewenst
om op grote schaal graafwerk
zaamheden en grondverzet uit
te voeren. Daarom kan er maar
een beperkte tijd in het jaar
worden gewerkt.
Rinus Antonisse
Buitengebied, is een wekelijkse
bijlage over natuur en
landschap, land- en tuinbouw,
streektaal en streekcultuur,
visserij, recreatie en vrije tijd.
Vragen, opmerkingen en
suggesties zijn welkom bij de
redactie van de PZC, postbus
18, 4380 AA, Vlissingen,
fax 0118-470102,
e-mail redactie@pzc.nl
Sommige zeewieren horen
hier meer thuis dan andere.
Hoewel een groot deel van de
Nederlandse mariene flora zich
pas kon ontwikkelen nadat ste
nen en houten structuren als dij
ken en havendammen waren
aangelegd, behoorden de soor
ten die zich in eerste instantie
vestigden wel tot de inheemse
gematigde West-Europese flo
ra. In de laatste eeuw, en in ver
sterkte mate in de laatste paar
decennia, is daar echter een ca
tegorie algen bijgekomen die
bekend staat als 'exoten' of
'aliens'. Deze soorten zijn niet
De PZC heeft een stuk Oosterscheldenatuur geadopteerd. Het
gaat om de Rumoirtschorren en de Slikken in de Krabben-
kreek, achterin de Oosterschelde. Ook het schorretje voor de
Oesterput, langs de noordkust van Noord-Beveland behoort
bij het geadopteerde gebied. De krant betaalt mee aan het be
houd van dit bijzondere stukje Zeeland, door een sponsorbij
drage aan Het Zeeuwse Landschap. In 'Bijzonder blauw'
wordt het wel en wee van het reservaat belicht en bovendien
komen er regelmatig vertegenwoordigers van de unieke flora
en fauna ter sprake.
van origine op de Europese kust
aanwezig, maar vaak afkomstig
van vreemde oorden, waarbij
met name het verre Oosten (Ja
pan, Korea) de leverancier lijkt
te zijn. Eén van deze is Gra-
teloupia doryphora. Begrijpe
lijkerwijs is er geen Nederland
se naam, de geslachtsnaam is
een eerbetoon aan de Franse bo
tanicus Grateloup, terwijl de
soortsaanduiding zoveel bete
kent als speerdragend - moge
lijk een verwijzing naar de vorm
van jonge bladen of prolifera-
ties.
In augustus 1993 werd in de
oude niet meer functionele oes
terputten van de Yerseksche
Oesterbank een exemplaar ge
vonden van een groot bladvor-
mig roodwier. Nu zijn grote
bladvormige roodwieren in de
wereld niet zeldzaam, maar in
Nederland voldeden eigenlijk
alleen de purperwieren (ge
slacht Porphyra) aan die be
schrijving: dit zijn echter dun-
vliezige algen, die bij nadere
studie blijken te bestaan uit een
enkele cellaag. Het bij Yerseke
gevonden exemplaar was stevi
ger en op doorsnede had het ver
scheidene cellagen, met een dui
delijk onderscheid tussen de
middelste (medulla) en de bui
tenste (cortex) lagen. De vol
gende vondst van deze alg werd
pas drie jaar later gedaan op de
zelfde plek. Vanaf 1998 is de
soort regelmatig en met flinke
aantallen te vinden, maar niet
meer op de oorspronkelijke lo
catie, doch in het havenkanaal
van Stavenisse en ook wel in de
grote putten die net noordelijk
van de kanaalmonding liggen.
Ze groeien hier beneden het
laagwatemiveau, maar zijn in
het heldere water tamelijk goed
zichtbaar. Ook een andere
exoot, Dasya baillouviana, doet
het goed in dit kanaal.
De planten kunnen tot circa een
meter lang worden, en tot 30
centimeter breed, de bladen zijn
tot ongeveer een halve millime
ter dik, in jonge toestand
gaafrandig, maar later aan de
rand onregelmatige uitgroeisels
(proliferaties) vormend. De
kleur is baksteenrood. Voort
plantingsorganen zijn in de
zomer meestal aanwezig: de on
geslachtelijke tetrasporangia
zitten over het hele oppervlak
van de bladen en geven de plant
een ietwat vlekkerig uiterlijk,
de vrouwelijke carposporofyten
zijn ingezonken in het blad en
zijn te zien als duidelijk donker
der rode stippen, mannelijke or
ganen zijn nog niet gevonden,
maar ze zouden ook in het veld
niet makkelijk te zien zijn.
Bescheiden
Uit eigen waarnemingen mag
worden afgeleid dat de soort in
zijn verspreiding beperkt blijft,
waarschijnlijk vanwege speci
fieke eisen die aan het milieu ge
steld worden. In Engeland,
waar de soort bekend is vanaf
1969, is de verspreiding voorna
melijk beperkt tot enkele loca
ties aan de zuidkust, beschutte
plekken waar de watertempera
turen 's zomers hoog kunnen op
lopen. Grateloupia gedraagt
zich dus een stuk bescheidener
dan vele andere indringers: spe
ciaal het Japans Bessenwier
(Sargassum muticum) en de re
cent gevestigde Undaria pinna-
tifida maakten binnen enkele
jaren na hun aankomst een
spectaculaire expansie door en
domineren nu de algenflora
over een behoorlijk deel van de
Zuidwest-Nederlandse wate
ren.
En tot slot uiteraard de vraag:
waar komt deze soort vandaan?
Hier is niet een eenduidig ant
woord op te geven. De Neder
landse planten zijn mogelijk via
Engeland geïmporteerd. Hoe
wel Grateloupia doryphora oor
spronkelijk beschreven is van
de Stille Oceaankust van Zuid-
Amerika, zijn er wereldwijd
verscheidene soorten die er nog
al op lijken, ook al hebben ze an
dere namen gekregen. Sommige
onderzoekers denken dat alle
breed-bladvormige Gratelou
pia soorten in feite hetzelfde
zijn, maar tegenwoordig blijkt
uit DNA-analyse dat er toch op
zijn minst genetische verschil
len zijn tussen populaties uit
verschillende delen van de we
reld.
Herre Stegenga
foto Dirk Jan Gjeltema
Het nieuwe vogeleiland van Neeltje Jans.