Herderin genoot van vrijbuiterij
Op topdagen worden scholieren ingeschakeld
Taal verandert,
Zeêuws veraermt
Op fózCa
to
dinsdag 30 april 2002
d»/
Neeltje Barendse met hond en kudde in het Zwin.
foto's uit collectie Neeltje Barendse
Schapen horen al bij Zee
land zolang als wij we
ten. 'Rond 900', vertellen de
middeleeuwse geschied
schrijvers, 'leefden de
schaarse Zeeuwen op gro
tendeels overstroomd land.'
Ze hoedden hun schapen op
de schorren en brachten ze
bij vloed en nacht naar de
stelles, de hoogst gelegen
plaatsen die niet onderlie
pen.
Sinds we als Zeeuwen achter
de dijken in de polders le
ven, is het aantal schapen nogal
teruggelopen. Behalve dan de
Zeeuwse melkschapen, maar
da's een ander verhaal. Toch is
het schaap nooit verdwenen.
Veel hoeves, vooral die een aan
tal binnen- of buitendijken in
bezit hadden (meestal in pacht),
lieten die beweiden door scha
pen. Ook slechte stukken grond,
omspoeld door brakwater, wa
ren van een zodanig slechte
kwaliteit dat het gras en de
kruiden die er groeiden uitslui
tend door schapen gebruikt
konden worden. Want schapen
zijn niet kieskeurig. Of eigenlijk
wel: een schaap is dol op een
beetje zoutige gras- en kruiden
soorten. Dit in tegenstelling tot
veel andere herkauwers. Dat
was geluk hebben voor de
Zeeuwse boeren. Zo kun je on
rendabele weides en dijken toch
goed gebruiken. Sterker nog:
lams- en schapenvlees, afkom
stig van dieren die van zouthou
dende gewassen gegeten heb
ben, is overal in West-Europa -
met Frankrijk voorop - zeer ge
wild. Er bestaat zelfs een aparte
naam voor dat vlees: 'pré salé'.
Schapen grazen van 's morgens
vroeg tot de avond valt. Daarna
werden ze (en worden ze soms
nog) door de schaapherder naar
de schaapskooi gebracht om de
nacht door te brengen. Op veel
boerderijen in Zeeland - enige
honderden - was vroeger zo'n
schaapskooi. Meestal gebouwd
in de stijl van de Zeeuwse boer
derij: een zwart geteerde
schuur, met witte randen. Altijd
herkenbaar als schaapskooi;
een tamelijk brede en lange
schuur, zeer luchtig gebouwd en
meestal met een pannendak.
Een schaapskooi kiert aan alle
kanten - met opzet - want de
wollige viervoeters moeten veel
frisse lucht hebben en houden
beslist niet van warmte. In de
winter, gedurende de lammer-
periode, hielden de Zeeuwse
boeren hun schapen in de kooi.
Meestal was er een ruime uit
loop bij die kooi, of op de mest
vaalt. Tengevolge van overaan
bod van wol en schapenvlees
(denk bijvoorbeeld aan Austra
lië en Nieuw-Zeeland), is op de
Zeeuwse boerderijen het com
mercieel houden van schapen
(los van de schapenmelkhoude-
rij) bijna tot nul gereduceerd.
Jammer genoeg overigens, want
een Zeeuwse dijk vaart zeer wel
bij de begrazing door schapen.
Daardoor blijft er én een goede
evenwichtige vegetatie én een
vast dijktalud, dankzij de vele
schapenhoefjes.
Eeuwenlang zijn schaapskooi
en en kuddes dus een vast on
derdeel geweest van vele boe
renerven in Zeeland. En de
schaapherder - meestal, maar
niet altijd - in loondienst bij de
boer, die met zijn schapen langs
velden, wegen en dijken trok,
was ook onderdeel van het land
schap. Op de boerderij van Bar
endse bij Retranchement, hele
maal aan de duinrand, was
omstreeks 1920 zo'n schaaps
kudde. Deze kudde die van april
tot oktober 's avonds en 's nachts
op de boerderij bivakkeerde,
was niet van Barendse zelf,
maar van Jan Boergraafeen
herder uit Oostburg die van het
voorjaar tot diep in het najaar
met z'n dieren onderdak vond
op de hoeve aan de duinrand.
Hoe dichter bij de duinen, hoe
liever de herder het had, want
via de duinrand trok hij met z'n
tweehonderd ooien, een paar
rammen en vele lammeren naar
het Zwin. Dat prachtige na
tuurgebied, waar de zee iedere
vloed z'n zoute water weer in
snel tempo door de geulen perst,
is een even gevaarlijk als aan
trekkelijk gebied. Het zilte gras
groeit er uitstekend, vermengd
met vele kruiden. De schapen
waren er dol op en werden er
lekker vet van. Geen beter lams
vlees dan van schorrelamme-
tjes. Maar je moet de getijden,
de geulen en de nukken van de
zee met z'n abrupte, grillige
springvloeden wel heel goed
kennen, om niet af en toe een
deel van je schapen te verliezen
door het snel opkomende water.
Neeltje Barendse was een kak
kernisje, een achterankommer-
tje, uit het grote gezin met tien
kinderen. Met zes zussen was er
voor haar geen werk in het grote
boerenhuis. Dat vond ze niet
erg, want ze was een natuurkind
dat van buiten hield en van
beesten. Ze mende de paarden
als de beste boerenknecht, ze
hield konijnen, en kende de na
tuur op het erf, in de duinen, en
in het Zwin op haar duimpje.
Vaak vergezelde ze de herder
met z'n kudden en z'n hond op
de tochten door het Zwin. Toen
de herder eens een dag weg
moest, vroeg hij haar met de
kudde op stap te gaan. Neeltje
leidde toen als zeventienjarige
voor het eerst de grote kudde
over het ZwinEn toen bleek dat
het jonge meisje de kudde in de
hand had, de hond naar haar
luisterde en dat ze de getijden
kende, ging ze meer en meer als
herderin op stap. Al snel was ze
een volwaardige herderin,
's Morgens als het licht werd,
vertrok ze. Een uur of zes later,
zo rond 12 uur 's middags, leidde
ze de kudde tot dicht bij de boer
derij liet ze een poosje achter in
de hoede van de getrainde hond,
en at snel in.de keuken een war
me maaltijd. Heel vaak in het
voorjaar en 's zomers waren dat
lamsoren en zeekraal; die plukte
Neeltje tijdens het schapenhoe-
den en verzamelde ze in een zak.
Lamsoor
Merkwaardig genoeg vreten de
schapen bijna alles op de schor
ren, maar voor menselijke lek
kernijen als lamsoor en zeekraal
trekken ze hun neus op. Na het
eten trokken herderin, hond en
schapen weer het Zwin in, tot de
avond toe. De paar rammen
droegen bijna het hele jaar
schortjes, zodat ze niet konden
dekken. Durex avant la lettre.
Drie jaar lang trok Neeltje op
regelmatige tijden met haar
kudde naar het Zwin. Ze beleef
de veel, kende alle zoutwater-
planten, veel vogels, de meeste
schelpdieren inclusief de zèèker
(soort zee-anemoon), en leerde
alle grillen van de woelige
Noordzee kennen. Nadat ze op
jonge leeftijd trouwde, werd ze
leraarsvrouw en moeder van
een stel kinderen. Maar nu,
meer dan zeventig jaar later als
hoogbejaarde dame, gaan haar
ogen nog stralen als ze vertelt
over haar vrij buiterstij d als j on-
ge en ongebonden herderin op
het Zwin.
Gerard Smallegange
Zoals elke levende taal zit ook
het Zeeuws vol met eigen
aardigheden. Als je bezig bent
met dialect kom je die dan ook af
en toe tegen. Onlangs belde een
mevrouw met een vraag van
haar familie uit Australië. Die
had een boekje gekregen met
daarin een onbegrijpelijk
woord. Ze sprak het uit als 'gé-
per-beerd'. De oplossing was
snel gevonden en jammer ge
noeg leverde het weinig nieuws
op. In het Nederlands zou er ge-
staan hebben 'geprobeerd'. In
sommige dialecten verspringt
de r en wordt de o als een 'e' uit
gesproken, als de u in put. Je
moet het maar weten.
Taal leeft en verandert dus.
Woorden verdwijnen en er ko
men nieuwe woorden bij. He
laas is dat niet voordelig voor
het Zeeuws, omdat nieuwe
woorden zelden Zeeuwse woor
den zijn. Nieuwe zijn in de regel
Nederlandse of Engelse woor
den. 'Schessens rieë op wieltjes
eêt skeeleren' en niet 'schrolle'
of 'schrieë'. Ook in het Neder
lands hebben we er geen nieuw
woord voor kunnen bedenken.
Het Zeeuws vernederlandst en
verarmt dus. Een paar voor
beelden die ik recent tegen
kwam. In een voor carnaval
versierde tuin stond een onder
schrift bij een paar papieren
bloemen. Het luidde 'we stae ier
in de kouwe'. 'We' is Neder
lands. In het Bevelands had er
moeten staan: 'me stae' of 'oans
stae'. Een ander, al eerder ge
bruikt voorbeeld, is het woord
'dulve' dat in het dagelijks
spraakgebruik vervangen
wordt door 'sloat'. De klank is
nog Zeeuws, maar het woord is
Nederlands.
Naar mijn gevoel hoor je steeds
minder het woord 'daoken' voor
'straks'. In het Nederlands is het
dadelijk. De uitdrukking 'zö
bos' met dezelfde betekenis
komt van 'bots', ook die hoor je
maar zelden meer. Hetzelfde
geldt voor het mooie synoniem
'(zó) medeêmen', dat afstamt
van 'zo meteen' en correspon
deert met het Franse immédia-
tement.
Sjoeg
Toen ik er in een groep naar
vroeg, bleek het woord 'sjoeg'
(kil, ievallig, katievig) wel alge
meen bekend, maar nauwelijks
meer gebruikt. Het is ook een ei
genaardig woord en het heeft zo
te zien geen direct verband met
een bekend ander woord. Ty
pisch Zeeuws? Zelden dat we
dat kunnen zeggen. Volgens de
dikke Van Dale komt 'sjoeg' van
'mesjogge' en betekent het 'gek'
of 'zot'. De betekenis 'kil' of
'koud' wordt niet genoemd.
In het onlangs besproken boekje
van Job Padmos in het Oudurps
dialect, staat het woord 'hortie'
voor 'eventjes' of 'een poosje'.
Het Engelse 'hurt' klinkt erin
door. Zou het nog vaak gebruikt
worden? Voor hetzelfde begrip
zeggen ze in Reimerswaal een
'tochtje'. 'Mag ik een tochtje bie
je zitte?' En even verderop heet
een tochtje een 'stuitje'. Van
Dale geeft een heleboel uiteen
lopende betekenissen voor
'stuit', waaronder die in 'onze'
betekenis van 'een poos', maar
dan wel met de aantekening dat
het alleen gewestelijk wordt ge
bruikt. Een andere betekenis
van 'stuit' is onze 'stute', een bo
terham. De volgende anekdote
kreeg ik van de heer Pieters uit
Heinkenszand te horen en geef
hem graag door. Als zelfs oma's
en opa's tegen hun kleinkinde
ren Nederlands gaan spreken in
plaats van Zeeuws: van wie
moeten ze het dan nog leren?
Niet dus. Zelfs grootouders die
zelf het Nederlands niet be
hoorlijk beheersen, doen aan
die mode mee. Zo kon het ge
beuren dat een hulpvaardige
opa aan zijn kleinzoon vroeg:
'Zal ik je stuitje eens smeren?'
Theoretisch niet fout dus, maar
ik zag toch in gedachten het
kind 'mie beuter an z'n gat van
taefel komme'.
Nu we toch over kinderen heb
ben. Een lezer merkte op dat het
woord 'guus' verdwijnt ten gun
ste van kinders. Jammer, het is
een van de woorden dat nu eens
met in de Van Dale te vinden is.
Het heeft vermoedelijk over
eenkomst met het Engelse 'guys'
(kerels), maar veel meer is er
niet van bekend of het moet het
verhaal zijn dat het woord af
stamt van de naam van een Ro
meinse godin.
Errebezems
Veel woorden uit de landbouw
en visserij zijn verdwenen om
dat de gebruiken, gebruiks
voorwerpen en uitdrukkingen
die er mee samenhangen, er niet
meer zijn. Dat geldt ook voor
andere terreinen. De Neder
landse taal verliest die woorden
net zo goed. 'Het pluumbède mie
de tieke d'r nog an lag mie de
schoanmaek op d'n teêltuun.'
Waar is dat nog van toepassing?
Maar als "t 'of d'n tuun' wordt
dan zijn we aan het verneder
landsen. 'D'n tuun is 't ekken en
nie 't land.De gemeente Borsele
nam een boerderij in gebruik,
'gin 'oeve'. Het zou passender
zijn geweest. Wie heeft het nog
over een lekker 'zootje boönen
en een lekker krootje volk?' Wat
krijg je aangereikt als je om de
'kruuneute' (nootmuskaat)
vraagt? En zullen de 'errrebe-
zems' het overleven?
Het gaat zoals het gaat. Daar is
nauwelijks invloed op uit te oe
fenen en het is natuurlijk altijd
zo geweest. In het boek Dialect
op Zuid-Beveland schreef War
ren er al over.
'Ik bin a vuufendertig jaer van
Bossele wig, en 'n misje da 'k di
vroeher ekend ister nog langer
wig, die trouwden mêe 'n Ien-
gelsman. Anme mekaore nog es
zieë, dan praote me Bossels mêe
mekoare, da gi nog stik hoed.
Dan me 't over jeigen laete
uuttrokke, over 'k m'n putok-
ken bie de slachter laete ligge,
over 'n Batse reize. De tuun en
de têêltuun, en me roepehoster-
nokke en weet jie nog ajje hrot-
tevoder aoltied z'n prume op de
fooie lei'n. Mè amme in Bossele
komme, dan kieke de mense 'n
bitjeaorignioans. 'Julder
bin ouwerwes, je binne nie mee
je tied meehehaen!Zö za 't wè
weze. En dan kieke Pietje en Je-
wannes mekaore an, ellellel-
lelelel, 't is toch vrêêd ee, da Bos
sels van vroeher bestae nie mi,
en wasse d'r noe praote behun
verhemes vee op plat-'ollans te
lieke!'
Als u voorbeelden kent van
woorden die op punt staan te
verdwijnen of reeds een Neder
landse vertaling hebben meege
kregen, hoor ik dat graag. Ook
woorden waar u geen snars van
begrijpt, kunt u sturen naar: re
dactie PZC Buitengebied, post
bus 18,4380 AA Vlissingen, fax
0118-470102, e-mail redac-
tie@pzc.nl.
Engel Reinhoudt
Agenda
Zondag 5 mei, 14.30 uur: Mee-
zingmiddag in 't Kerkje van El-
lewoutsdijk, o.l.v. Agnes van
den Dries-Menheere en Kees
van der Kleij. Entree: 3,40 euro.
De Bierkreek tussen IJ-
zendijke en Schoondijke
is de eerste biologische ro
zenkwekerij van Neder
land. Wat begon als een
hobby van vier vrienden,
is drie jaar later een pro
fessionele kwekerij, waar
idealisme en dadendrang
gelijk op gaan met zake
lijk inzicht en behoefte
aan perfectie. Wat blijft is
het deeltijd-ondernemer
schap. Want Geertje van
der Krogt, Eric de Millia-
no, Marianne Lundahl en
Hans van Hage hebben er
allevier een baan bij.
De grond is droog. Een paar
dagen droog weer en de
trekker van Eric komt al bijna
de grond niet meer in. Hans
moet met zijn zware lijf achter
op de rooiploeg gaan staan, als
contragewicht. Behoedzaam
rijdt Eric langs de rij rozen.
Even lijken de bloemen massaal
te knappen onder het brute ge
weld van de machine. Die werkt
als een soort kaasschaaf. De
grond wordt opgetild, waarna
de rozen wonderwel onbescha
digd los komen.
Geertje loopt er achteraan.
Handschoenen aan, want de
krengen prikken gemeen,
schudt ze van elke roos de aarde
af. De wortels moeten goed grip
krijgen in de - biologische - pot
grond en dus zijn restjes aarde
ongewenst. Ook ontdoet ze de
planten van het onkruid dat er
rijkelijk omheen groeit. Rozen
met twee stammen werpt ze re
soluut weg. „Die voldoen niet
aan onze kwaliteitseisen. We ge
ven ze zelfs niet eens cadeau.
Dat willen we gewoon niet."
Voor het bundelen van de rozen
legt ze er eerst vier met de uitlo
pers achter elkaar. Daar boven
op komt nog een rijtje van vier
en dan nog een paar er bovenop.
De verslaggeefster die mee wil
helpen, gooit de rozen achteloos
op de stapel. Helemaal fout. De
kunst is j uist zoveel mogelij k ro
zen, in een zo klein mogelijke
bundel te krijgen.
Het rapen van de rozen gebeurt
tussen de bedrijven door. Nu een
rijtje, straks weer een rijtje. Als
Eric even tijd heeft en zijn acti
viteiten op het landbouwbedrijf
even kan laten liggen. Straks
moet hij nog even voor zijn
werkgever Kunst weg. Echt op
schieten doet het niet. „Vorige
week waren met een hele club.
Dan werk je achter elkaar
door", zegt Geertje. Op topda
gen schakelen ze middelbare
scholieren in via een uitzendbu
reau. Een stagiair van het Groen
College steekt ook een hand toe.
Oostenwind
Hans stapt van de trekker af en
neemt een paar bundels onder
zijn arm. Hij sjouwt ze naar bin
nen, de schuur in. Ze moeten zo
snel mogelijk uit de schrale oos
tenwind. Anders drogen de wor
tels te veel. In de schuur mogen
ze best even liggen, goed afge
dekt. Maar liefst kortwiekt hij
de rozen zo snel mogelijk. Drie
oogjes op een tak moeten zicht
baar blijven. De rest wordt er
zonder pardon afgeknipt. Met
Marianne en Geertje (r) snijden het loof van de rozenplanten.
foto Peter Nicolai
de snoeischaar knipt hij in een
rap tempo de rozen bijna kaal.
Naar het aantal oogjes hoeft hij
niet meer te kijken. Gevoel, ver
klaart hij.
Op het erf staat een echtpaar te
wachten om geholpen te wor
den. Ze kopen een roos, recht
streeks van het land. Hans roept
naar Geertje om een exemplaar
mee te nemen. Dat scheelt weer
in de prijs. Moeten de onderne
mers de bloem eerst in een pot
doen, dan komen er toch weer
een paar euro bij. Hij wijst op
een groepje dat een week eerder
in pot is gezet. „Moet je daar nu
al meer voor vragen? Dat vind ik
moeilijk. Als je die uit de aarde
haalt, zien ze er net zo uit als vo
rige week, toen ze net uit de
grond kwamen."
PascalleCappetti
Neeltje en collega-herder Jan Boergraaf bij de hoeve in Retranchement.