Lentebodes weer volop in bloei
Op zoek naar schatten
langs de Zeeuwse vloedlijn
24
24
25
25
Stinsenplanten komen
even uit hun schulp
weerwoord
Zeeland
verloor strijd
om haring
Fascinatie
voor de
vogeltrek
Zorg om het
milieu op
grensgebied
De mens
in dialect
bijzonder blauw
woensdag 27 februari 2002
Wat februari niet
wil, dat neemt de
maand april
Nieuwe weerwoorden zijn welkom
bij de redactie PZC, postbus 18,
4380 AA, Vlissingen, fax 0118-
470102, e-mail redactie@pzc.nl.
Buitengebied is een wekelijkse
bijlage over natuur en
landschap, land- en tuinbouw,
streektaal en streekcultuur,
visserij, recreatie en vrije tijd.
Vragen, opmerkingen en
suggesties zijn welkom bij de
redactie van de PZC, postbus
18, 4380 AA, Vlissingen,
fax 0118-470102,
e-mail redactie@pzc.nl
Het zijn perfecte voorbo
des van de lente. Ieder
een kent ze ook, zij het
meestal niet onder de officië
le aanduiding 'stinsenplan
ten'. Ze worden in veredelde
vorm in veel siertuinen aan
getroffen: narcissen,
sneeuwklokjes, hyacinten,
krokussen en sleutelbloe
men, in goed dialect beter
bekend als bakkruudjes. De
sleutelbloemen kunnen al
voor nieuwjaar bloeien, de
andere soorten volgen wat
later. Het hoogtepunt van de
bloei valt in maart/april.
Daarna kruipen de planten
weer voor een jaartje in hun
schulp. Het zijn geen Neder
landse planten, ze zijn eeu
wen geleden ingevoerd uit
met name Zuid-Duitsland
enNoord-Italië om de tuinen
van de toen volop aanwezige
buitenplaatsen van een
apart en kleurig tintje te
voorzien.
De minder bekende stinsen
planten, die doorgaans in
de siertuin ontbreken, dragen
opvallende namen als Haarlems
klokkenspel, donkere ooie-
vaarsbek, knikkende vogelmelk
en winterakoniet. Ook daslook,
aronskelk en bostulp horen er
bijHet zijn van origine uit
heemse bosplanten, die speciaal
voor verwildering uitgeplant of
uitgezaaid werden op de land
goederen. Dat liep gelijk op met
het in zwang komen van de En
gelse landschapsstijl in de acht
tiende eeuw. Het zijn typische
planten van zogenaamde beek-
dalbossen, die het beste floreren
in een kruimelige bodemstruc
tuur. Die is in de beekdalbossen
in ruime mate aanwezig.
De naam stinsenplanten komt
uit Friesland. Een stins is een
versterkte, meestal uit baksteen
opgetrokken woonstede, op of
in de buurt van een terp. Daar
huisden vaak adellijke families
en die wilden zich ook op tuin-
gebied graag onderscheiden
van het gewone" volk. Die wens
leidde tot de introductie van de
uitheemse planten, die later de
verzamelnaam stinsenplanten
kregen. Wild-gardening voor de
upper ten. De bezitters van bui
tenplaatsen moesten wel hun
toevlucht nemen tot buiten
landse planten, omdat de mees
te inheemse soorten in bossen
Sneeuwklokjes, Oostkapelle
Narcissen in de tuin van buitenhuis Berkenbosch, Oostkapelle.
foto's Dirk-Jan Gjeltema
Knikkende vogelmelk
van de stinsenplanten." Hij
maakt duidelijk dat de planten
'een zekere mate van menselijke
bemoeienis' nodig hebben om te
kunnen overleven. Die was er
vroeger meer dan voldoende.
Jacobusse: „De klassieke bos
wachter zoals die op de land
goederen rondliep, is er niet
meer. Die had hart voorde stin
senplanten en gaf ze een duwtje
in de rug." Zo is bijvoorbeeld de
bostulp gebaat bij wat grond
verzet en is voor het Haarlems
klokkenspel, rond 1720 inge
voerd, later maaien gewenst zo
dat de planten hun knolletjes
kunnen ontwikkelen. De natuur
gaat er meestal niet zo op voor
uit als de mens zich ermee be
moeit. Elk voorjaar tonen de
stinsenplanten als kleurige
herauten van de lente dat ook
het omgekeerde wel eens het ge
val is.
Rinus Antonisse
niet goed gedijen. De stinsen
planten doen dat wel; ze vol
tooien hun bloeicyclus al vroeg
in het jaar, ruim voordat in de
loop van mei de bomen volop
bladeren hebben en het in het
bos te donker is geworden. Zon
der zonlicht zijn de planten niet
in staat voedsel op te nemen.
Plantenkenner Chiel Jacobusse
'zegt dat de vroegbloeiende
soorten tijdig in het ene jaar een
voorraad voedingsstoffen in de
wortels aanleggen, zodat ze het
daarop volgende jaar zonder-
veel zon en warmte toch snel
kunnen bloeien. Veel van deze
soorten zijn dan ook bol- of
knolgewassen. De stinsenplan
ten werden niet alleen vanwege
hun sierwaarde en vroege bloei
aangeplant, maar ook voor me
dicinaal gebruik. Bijvoorbeeld
gevlekt longkruid (met blaasjes
op de bladeren) dat zou helpen
tegen longaandoeningen en het
bakkruudje (primula) dat in een
volop stinsenplanten te bewon
deren. De Manteling van Wal
cheren staat er bekend om: de
fine fleur van de Manteling wor
den ze genoemd. Maar ook op de
landgoederen meer landin
waarts groeien de planten, zoals
hoestdrank verwerkt werd.
Die stengelloze sleutelbloem,
ofwel bakkruudje, had in Zee
land trouwens nog een andere
bestemming die ook meteen de
naam verklaart. De bloemen,
die alle kleuren van de regen
boog hebben, werden in het be
slag voor pannenkoeken ge
daan, om het eindproduct een
extra feestelijk aanzien te ge
ven, vertelt Jacobusse. Hij heeft
het zelf nooit uitgeprobeerd en
betwijfelt ook of het lekker is.
„Die bloemetjes lijken me nogal
bitter van smaak." Maar het
leukte de pannenkoeken in elk
geval wel op. Jacobusse is er ook
achter gekomen dat donkere
ooievaarsbek, met een bijna
zwarte gloed, gebruikt werd in
rouwboeketten. „Ik denk dat er
meer van dergelijke gebruiken
zijn geweest, die we nu niet meer
kennen."
Veel buitenplaatsen verrezen in
de binnenduinrand op Schou
wen en Walcheren (ze kwamen
niet voor in West-Zeeuws-
Vlaanderen). Daar zijn dan ook
op TerHoogebij Middelburg,
Landlust in Heinkenszand, Hof
te Zande in Kloosterzande en de
Elderschansbij Aardenburg. En
wie nu door de bosachtige om
geving van Schuddebeurs wan
delt, ziet overal in het forensen
dorp de voorjaarsboden volop
in bloei staan. Chiel Jacobusse
attendeert erop dat de oor
spronkelijke (verwilderde) stin
senplanten ook wel in oude
klooster- en pastorietuinen te
vinden zijn. Zoals met zoveel
flora het geval is, zijn de stin
senplanten afgelopen tijd ach
teruit gegaan. Dat heeft volgens
Jacobusse te maken met het ver-
dwijnen van landgoederen en
met een ander beheer van de
overgebleven buitenplaatsen.
„Er woi-dt een minder intensief
beheer gevoerd.
De open bodemstructuui- neemt
daardoor af. Daardoor krijg je
meer brandnetels en dauwbi-a-
men. Door de zure regen is er een
grote input van voedingsstoffen
en er zijn een paar gladjanussen
die hiervan profiteren, ten koste
Langs het Scheveningse
strand zien ze er anders uit.
Nee, niet de badgasten, maar de
huisjes van de zeebewoners, die
daar al eeuwenlang aanspoelen.
De schelpen zijn daar voor een
groot deel blauwgrijs. Als je
langs het Noordzeestrand van
Domburg, Noord-Beveland of
langs de bij eb droogvallende
strandjes van de Oosterschelde
loopt, zie je juist grote kleurver
schillen. Hier vind je bijvoor
beeld kokkels, die van zachtbei-
getot diep-donkerbx-uin
gekleurd zijn. De kokkels langs
de Oosterschelde zijn weer
overwegend wit.
De oorzaak van de kleurver
schillen kan de bodemgesteld
heid zijn, of hun voedselopna-
me. Al die verschillende kleuren
zijn fascinerend. Als je een
veenbonk opraapt van het
strand en die openbreekt, kun je
daar ook een schelp in vinden:
de boormossel of, als je geluk
hebt, de witte boormossel. Deze
is echter zeldzaam. Meestal zul
je de Amerikaanse boormossel
aantreffen, een witte tot vuil
witte tweekleppige mossel. De
ze boormossel werd pas is 1933
voor het eerst in de Oosterschel
de aangetroffen.
Schelpen zijn de beschermende
mantel van weekdieren, die dan
ook schelpdieren genoemd wor
den. Ze maken hun eigen schelp
door kalk af te scheiden. Week
dieren kunnen verdeeld worden
in verschillende groepen: slak
ken, zoals alikruik en wulk;
tweekleppigen, zoals mossel,
kokkel en oester en daarnaast
zijn er nog de inktvissen, zoals
de zeekat. De schelpdieren zijn
dus de tweekleppigen en de
slakken met huisjes. Als je een
huisje van de zeeslak en ook de
De PZC heeft een stuk Oosterscheldenatuur geadopteerd. Het
gaat om de Rumoirtschori-en en de Slikken in de Krabben-
kreek, achterin de Oosterschelde. Ook het schoiretje voor de
Oesterput, langs de noordkust van Nooi'd-Beveland behooi-t
bij het geadopteerde gebied. De krant betaalt mee aan het be
houd van dit bijzondere stukje Zeeland, door een sponsorbij
drage aan Het Zeeuwse Landschap. In 'Bijzonder blauw'
wordt het wel en wee van het reservaat belicht en bovendien
komen er regelmatig vertegenwoordigers van de unieke flora
en fauna ter sprake.
schelpen van de tweekleppigen
bekijkt, zie je windingen en
groeiringen. Uitzonderingen
zijn de schaalhoren en de oli
fantstand. Dat zijn weekdieren
in een enkele, niet gedraaide
schelp.
Langs de vloedlijn kun je einde
loos zoeken naar bijzondere
schatten. Want niet alleen
schelpen vind je daar, ook wie
ren, krabbetjes en zeesterren.
Een weelde aan kleuren en soor
ten. In de Oosterschelde leeft
een heel bijzondere levensge
meenschap. In de jungle die we
aantreffen op de stenen langs de
dijken, leeft een enorm aantal
verschillende diertjes, teveel om
op te noemen. De moeite waard
om er eens wat langer naar te
kijken en met behulp van een
veldgids de kennis te verrijken.
In de boeken van zo'n vijftig
jaar geleden komen we veel de
zelfde soorten tegen als in deze
tijd. Eén van de soorten die nu
vaker voorkomt, is de schaalho
ren. Vroeger werd deze bij hoge
uitzondering gevonden, en dan
na een hevige storm, waarin de
diertjes losgeslagen waren van
de rotsen van de Engelse en de
Franse kust. Tussen bosjes wio»-
dreven ze dan deze kant uit. Nu
kun je op onze Zeeuwse 'rots-
kus en' deze schelp regelmatig
zien. Meestal zie je de gewone
soorten op de stenen van de dijk.
De Portugese oester is zeer op
vallend aanwezig. Deze werd
voor het eerst gesignaleerd in de
monding van de Taag. Tegen het
eind van de negentiende eeuw
werd deze soort voor de oester
teelt geïntroduceerd in Frank
rijk. Sindsdien heeft hij zich
verspreid. Sommige deskundi
foto Ruben Oreel
gen denken dat deze soort in de
zeventiende eeuw op de romp
van Portugese schepen die in Ja
pan waren geweest, is meegeno
men. Dit lijkt logisch, want de
oester uit de Grote Oceaan lijkt
op de Portugese oester. Boven
dien kunnen de twee elkaar be
vruchten en dus tot dezelfde
soort behoren. Deze oester, die
ook ceuses genoemd, wordt, is nu
een van de meest algemene soor
ten. Ze worden door mens en
dier gegeten. Vooral meeuwen
hebben het erop voorzien. Zit
tend op een rotsblok in de Oos
terschelde kun je hen bezig zien.
Zo'n schelp lospulken van de
steen is zwaar werk, maar het
lukt vooral de zilvermeeuwen.
In hun scherpe snavel nemen ze
hem dan mee, en laten hem van
niet al te hoog vallen. Dit moet
wel een keer of vier, vijf gebeu
ren, want de schelp is keihard.
Maar dan is het smullen gebla
zen. En op sommige plaatsen
langs de Oosterschelde tref je
dan drukbezochte driesterren
restaurants aan. Oesters zijn
zeer actieve filtreerders, net als
mosselen trouwens. Zo'n 25 tot
150 liter zeewater per dag filte
ren ze. Als je ze wil verzamelen,
moet je er rekening mee houden
dat er 's zomers dikwijls giftige
algjes in het weefsel groeien.
Onze oorspronkelijke soort, de
platte Zeeuwse oester, is helaas
een zeldzaamheid geworden.
Deze vinden we langs de vloed
lijn meestal als fossiel. Wat ook
een interessante vondst is na
tuurlijk.
Petra Sloof