Ik heb me nooit laten commanderen
De angst voor een openbare strafzitting
Margriet le Due,
socialiste
zaterdag 23 februari 2002
Haar wereld is klein geworden.
Sinds drie jaar heeft ze geen
stap buiten de deur van haar Mid
delburgse aanleunwoning gezet.
Het lijf wil gewoon niet meer mee,
zo is het nu eenmaal. Maar Mar
griet le Due laat zich daardoor
niet terneerslaan. Ze krijgt alle
hulp die ze nodig heeft van de
thuiszorg en haar kinderen. En via
de media volgt ze nauwgezet het
nieuws. Ook de beursberichten.
„Nee, niet om me te verrijken,
maar om te weten hoe de wereld in
elkaar zit en wie er de baas zijn.
Dat zijn er maar een paar hoor.
Het is ongelijk verdeeld hé. Daar
heb ik altijd tegen proberen te
strijden."
Wat ongelijkheid en onrecht is, dat
is Margriet le Duc-Simpelaar
(1917) hardhandig bijgebracht in de
jaren dertig. Haar man Arie raakte in
1936 zonder werk en dat zou twee jaar
zo blijven. Ze hadden een dak boven
het hoofd, dat wel. Maar verder was
het armoede. „Je kreeg niets, ook niet
van de kerk. Mijn man had op een be
paald moment de kans om zes weken
achter elkaar te werken en dan had je
daarna recht op een uitkering. Je
moest om een gulden en om bonnen
voor zes lange broden in de week; de
zevende dag hoefde j e blijkbaar niet te
eten. Als je een uitkering had, deed de
bakker normaal geen papiertje om het
brood. Omdat we kennissen waren,
deed hij dat er bij mij wel om. Ik heb
daardoor nog een tijdje een bijnaam
gehad: 'lang brood', noemden ze me.
Een ellende was het. Mijn man kreeg
een bon voor een kostuum en dat
moest dan bruin zijn terwijl ik een
gruwelijke hekel aan bruin heb. Het
kromp trouwens bij één keer in de re
gen. In die tijd ben ik echt kwaad ge
worden. Het is de periode geweest
waarin ik ook socialiste werd en dat
ben ik altijd gebleven."
Ze heeft dat niet van huis uit. Margri-
ta Simpelaar groeide op in een mid
denstandsgezin. Haarvader, die aan
vankelijk timmermansknecht was in
Koudekerke, zocht het later in de aan-
nemerij en verder werd de kost
verdiend met een café en een kruide
nierswinkel. „Ik ben in Koudekerke
geboren. Mijn vroegste herinnering
heeft te maken met de bewaarschool.
Dat was leuk. Je deed spelletjes, boog-
jes maken en een rondedansje. Als je
zes jaar was leerde je breien. Dat was
niet verplicht, er moest iets voor be
taald worden. Mijn ouders vonden het
waarschijnlijk belangrijk. De jongens
deden niks. Meisjes moesten altijd iets
om handen hebben. Als je als kind een
stukje ging wandelen, moest je wel die
rotkous aan een paar priemen onder je
arm hebben."
Vreemde eend
Toen Grie - zo heette ze op het dorp -
zeven was, verhuisde het gezin naar
Biggekerke. Haar vader begon samen
met een oom van Margriet een aanne
mersbedrijf en haar moeder en een
tante runden een kruidenierswinkel
en een café. „Het ging ons goed. Je
kreeg natuurlijk niet alles, maar ar
moe hebben we niet geleden. In het
café had je een zaal voor bruiloften;
begrafenissen en verenigingen. Toe
risten had je natuurlijk nog niet in die
tijd. Er legden in het café mensen aan
die onderweg waren van bijvoorbeeld
Middelburg naar Westkapelle. En
kooplieden die de boerderijen afgin
gen. In Biggekerke was ik een beetje
een vreemde eend in de bijt. Ik was het
enige meisje dat niet in klederdracht
liep. Mijn vader zag daar niks in. Hij
had zich wel genoeg aan de spelden
geprikt, zei hij. En hij had een beetje
andere ideeën met z'n kinders. Hij was
vooruitstrevend. Toen in Biggekerke
Margriet le Due: „D e onrechtvaardigheid los je nooit opfoto Lex de Meester
de openbare lagere school opging in
de christelijke, werd ik eraf gehaald.
Ik ging naar Middelburg, naar de
rijksleerschool. Een wereldreis was
het. Ik denk dat het de bedoeling was
dat ik verder zou leren. Middelburg,
dat was heel anders dan het dorp. Ik
heb er als kind voor het eerst in het
echt een neger gezien. Op een hout
boot bij de Loskade. Dat was iets om
aan mijn vriendinnen te vertellen.
"Het verder leren ging niet dooi-. Toen
Greta - zo werd ze destijds in Middel
burg genoemd - dertien was, werd ze
door haar vader van school gehaald.
Hij was niet alleen vooruitstrevend,
maar ook behoorlijk op zichzelf be
trokken. Toen hij 34 jaar was, vond hij
dat hij genoeg met zijn handen had ge
werkt. Hij handelde daarna nog in
huizen, nam meterstanden op voor het
elektriciteitsbedrijf en speculeerde
wat. Margriet moest maar naar huis
komen om daar een handje toe te ste
ken. „Dat heb ik altijd jammer gevon
den. Ik had willen doorleren; ik had
een prima econoom kunnen worden.
Het werd twee middagen in de week
modevakschool in Vlissingen en voor
de rest thuis aan de slag. We waren
thuis met drie kinderen. Mijn zus
werd geboren toen ik zes en een half
was en toen ik zestien jaar was, kwam
mijn broer. Ik hoor het mijn vader nog
zeggen. 'Daar moet ik vijfentwintig
jaar voor zorgen'. Zo is het ook ge
gaan. Hij heeft gestudeerd en de ou
welui hebben wel betaald. Een meid,
daar namen ze het half zo nauw niet
mee. Je zocht een vent en klaar. Nee, ik
heb het daar met mijn ouders nooit
over gehad. Daar praatte je niet over."
De 'vent' van Margriet diende zich
vroeg aan. Arie le Due kwam in Bigge
kerke werken. Hij bouwde voor een
Vlissings constructiebedrijf afraste
ringen. „Wij hadden een lapje grond
en we zochten Arie, die daar bezig was
met nog twee knullen, op om wat te
kletsen. Zo heb ik mijn man leren ken
nen. Hij was zes en een half jaar ouder
dan ik. Op mijn zeventiende zijn we
verloofd en op mijn achttiende raakte
ik in verwachting. Thuis met elkaar
naar bed gaan was er niet bijmaar de
duinen waren zo groot. Je wist wel
wat, maar echt voorlichting kreeg je
niet en er waren ook geen strenge ver
boden. Mijn moeder was ook in ver
wachting toen ze trouwde en mijn
oma ook. Veel drukte werd er niet over
gemaakt."
Ze trouwde dus met Arie en ze kreeg
een dochter die nu 65 jaar is en een
jaar later een zoon die nu 64 is. Na een
pauze van 21 jaar werd een tweede
zoon geboren. Die is nu 43. „Daar re
kenden we niet meer op. Ik moest 42
worden toen de jongste geboren werd.
Gezinsplanning? Ik ging destij ds naar
de NieuwMalthusiaanse Bond; daar
kreeg je zo'n ding om mee te spoelen
en een soort pessarium geloof ik. De
spontaniteit ging er op die manier wel
een beetje af. Maar ik heb een heel
goed huwelijk gehad. Mijn man is kort
voor de oorlog bij De Schelde gaan
werken in de vliegtuigbouw. Een pri
ma vakman in de lichtmetaal met een
goed loon. Hij was zeer zorgzaam en
niet gauw kwaad. Niet een man die
hele dagen knuffelde, maar wel een
heel goede man. In 1984 is hij overle
den; ik was 66 toen ik weduwe werd en
ik was mijn steun en toeverlaat kwijt.
Hij was door invaliditeit al heel lang
thuis en hij kookte altijd; dat kon hij
heel goed. Toen hij er niet meer was,
moest ik steeds denken aan wat hij al-
tij d zei: 'Als ik er niet meer benkom je
om van de honger'. En dan dacht ik:
'Ik ga zelf koken. Als hij me ziet, weet
hij dat ik het toch kan'. Kijk, zijn kof-
fiemok staat daar nog. En zijn thee
kopje. Daar drinkt niemand ooit uit.
Die zijn van hem."
Knoerhard
Arie en Margriet kenden, behalve de
crisistijd, een tweede periode met
zwarte sneeuw. Ze maakten de bom
bardementen mee en bivakkeerden
aan het eind van de oorlog in kelders
of, opeengepakt met de schoonfami
lie, op een klein kamertje. „Heel erg
bang ben ik nooit geweest. En zeker
niet als Arie bij me was. De Le Dues
zijn altijd knoerhard geweest. Toen
hij een tijdje in Dordrecht zat voor
zijn werk, had ik het niet makkelijk.
Ons huis is kapotgegooid aan het eind
van de oorlog en we zijn van de ene
plek naar de andere gezworven. In
1946 kregen we een noodwoning vlak
bij waar nu de Konmar is. En in 1951
gingen we in een nieuw huis aan de
Veerseweg wonen. Met een douche en
een geiser; stikrijk voelde je je."
Rond de vijftig was Margriet le Due
toen ze maatschappelijk actief werd.
Eerst bij de Bescherming Bevolking,
als liefhebberij. Later in de wijkver-
eniging en in de ledenraad van de wo
ningbouwvereniging, in het kruis
werk, in de vakorganisatie en in de
Partij van de Arbeid. „Mijn man was
lid van cle PvdA, maar als vrouw werd
je daar destijds niet voor gevraagd.
Tot ik in contact kwam met de Rooie
Vrouwen. Ik vond al die dingen leuk
en ik was leergierig. Bij de Zeeuwse
Landbouw Maatschappij kon je poli
tieke scholing krijgen. Ik heb daar nog
les gehad van Kaland en Eversdijk;
maatschappijleer. En ik ben op de
vakbondschool geweest. Zo kom je
ook in allerlei besturen terecht: van
Omroep Zeeland, in de Provinciale
Ouderenraad. En in 1986 werd ik voor
de PvdA lid van de Middelburgse ge
meenteraad. Ik was toen 68 en ik werd
meteen nestor. Het was interessant.
Toen wel. Je had nog een zekere trots
dat je gekozen was. Zo zou het nog
moeten zijn. Ik heb me nooit in een
hoek willen laten douwen en me nooit
laten commanderen en toen mocht ik
meebeslissen over wat er in Middel
burg gebeurde. 'Dat heb je dan toch
voor elkaar', dacht ik."
Ze ziet wel dat veel is afgevlakt, dat
het strijdbare van vroeger er niet meer
zo is en dat spijt haar. Want er is.
meent ze, nog altijd reden genoeg om
te vechten voor een rechtvaardiger
maatschappij„De mens is van nature
niet zo lief en de wereld is rot en ziek.
De socialistische gedachte is dat je
eerlijk moet delen. Maar ja, wat is eer
lijk delen? Dat gaat ook niet meer op,
dat vliegertje. De onrechtvaardigheid
los je nooit op. Het is moeilijk. Elk in
dividu wil meer en meer. Zodra de
hebzucht gaat werken, probeert ie
dereen die de kracht heeft het vooral
voor zichzelf beter te krijgen. Het is
niet zo makkelijk precies vast te stel
len wat vandaag nog armoede is. Een
computer, dat lijkt misschien luxe,
maar als kinderen er een nodig heb
ben voor school, dan is het armoede
om er geen te hebben. Dan moet de re
gering zorgen dat iedereen een com-
puter heeft. Daar moet de Partij van
de Arbeid bij voorop lopen. Ja natuur
lijk, ik ben nog altijd overtuigd lid.
Want bij alle luxe die we kennen, zie je
in de samenleving een groeiende on
derklasse."
Ik heb het zelf goed nu. De thuiszorg,
daar ben ik dankbaar voor. Fantasti
sche hulpen heb ik. ook aan mijn kin
deren. Door alle hulp kan ik zelfstan
dig wonen. Mij krijg je niet in een
knienenkot. Ik loop moeilijk en ik kan
steeds minder. Daar heb ik vrede mee.
Maarniet iedereen deelt op een eerlij
ke manier mee in de welvaart. Er is
nog veel om voor te vechten."
A.J. Snel
Twee dingen leken hem het meest te beangstigen
toen hij onlangs voor de meervoudige kamer van
de Middelburgse rechtbank verscheen. De vijfenze
ventig- jarige Walcherse man vreesde de gevangenis,
maar hij was zeker zo bang voor de openbaarheid. Hij
werd dan ook verdacht van een misdaad, waarop de
samenleving met minachting en walging reageert. In
een periode van ruim acht jaar had hij volgens de dag
vaarding zijn nichtje seksueel misbruikt. De jonge
vrouw, die een verstandelijke beperking heeft en
functioneert op een kinderlijk niveau, was achttien
jaar toen het misbruik begon. Het duurde voort tot
haar vijfentwintigste.
De dader had een aantal dagen in voorarrest gezeten
en dat had hem een nachtmerrie opgeleverd. „Nog
eens in de gevangenis, dat houd ik niet vol", bezwoer
hij. En waar hij wellicht in gelijke mate tegenop zag,
dat was de schande als zijn omgeving kennis zou ne
men van zijn zaak.
Zijn i-aadsman, de Middelburgse advocaat E.G.M.
Smit kwam om die reden met een verzoek tot sluiting
der deuren. Smit betoogde dat een openbare behan
deling ernstige schade zou toebrengen aan de echtge
note en de kinderen van de dader. Ook de moeder van
het misbruikte meisje zou het heel erg vinden als de
zaak in de openbaarheid zou komen. De raadsman
wees eropdat de omgeving van de man part noch deel
had aan diens gedragingen en dat publiciteit zou be
tekenen dat.ook derden gestraft zouden worden. Het
zou anders liggen, zo redeneerde Smit, als de man in
en grote stad had gewoond. Daar is een zekere anoni
miteit gewaarborgd, maar op een Walchers dorp is de
sociale controle heel sterk. Zijn cliënt was geboren en
getogen in een kleine gemeenschap en dat leverde on
evenredige verschillen op ten opzichte van een ver
dachte die in de massa kan opgaan.
Controle
Smit, die veel ervaring heeft in strafzaken, deed er al
les aan om overtuigend te klinken, maar hij zal zelf
geweten hebben dat zijn poging weinig kans van sla
gen had. Wie op de regel van openbaarheid van de
rechtszitting een uitzondering gemaakt wil zien,
moet van goeden huize komen. Officier van justitie J.
de Graaf hoefde niet lang te zoeken naar tegenargu
menten. Er dient controle te zijn op de rechtspleging
en de justitiële organen en daarvoor is openbaarheid
een vereiste, betoogde zij. Zij zag wel een belang van
de persoonlijke levenssfeer, maar dat woog naar haar
inzicht niet op tegen het gewicht dat moet worden
toegekend aan het principe van de openbaarheid. De
overweging dat een verdachte, die in een kleine ge
meenschap woont, kwetsbaarder is dan iemand die in
de stad woont, vond ze niet valide. Om te beginnen is
ook een stad opgedeeld in straten en wijken waar men
elkaar kent. En bovendien zou, als de redenering van
de raadsman zou worden gevolgd, vrijwel heel Zee
land van het beginsel van openbaarheid worden uit-
Balans is een rubriek over rechtspleging
gezonderd omdat haast de hele provincie platteland
is.
De meervoudige kamer was het met haar eens. Voor
zitter W.P.M. ter Berg wees erop, dat de persoonlijke
levenssfeer van derden niet aan de orde zou komen en
dat van krenking van hun goede naam derhalve geen
sprake zou zijn. Hij begreep wel, dat het vooreen ver
dachte niet prettig kan zijn als een zaak in de open
baarheid wordt behandeld. „Maar dat is eigen aan de
rechtspraak", concludeerde hij. De deuren werden
derhalve niet gesloten.
Precedent
De beslissing hoefde geen verwondering te wekken.
Als in een zaak als deze de deuren waren gesloten, dan
zou daarmee een precedent zijn geschapen waarvan
een verstrekkende werking zou kunnen uitgaan. Er
zou vrijwel geen rechtszitting meer plaatsvinden
zonder een openingspleidooi van een advocaat om de
zaak beslotenheid af te handelen. Vrijwel iedere ver
dachte ervaart openbaarmaking van zijn daden als
een strafverzwaring. Dat het slachtoffer van een mis
daad aanzienlijk ernstiger beschadigd is, wordt door
daders als regel veronachtzaamd. Bovendien, men
ziet de publiciteit als een vorm van wraak en bedenkt
niet dat een element van genoegdoening tegenover
het slachtoffer en de samenleving per definitie heel
vaak in de rechtspleging besloten ligt.
Overigens werd in de zaak tegen de Walcherse man
duidelijk wat tijdens rechtszittingen vaak helder
wordt: er wordt een afweging gemaakt, die van een
totaal andere aard is dan de onbekookte oordelen die
bij de borreltafel horen. Daardoor kunnen verdach
ten, die op grond van de in de dagvaarding geformu
leerde feiten alleen maar weerzinwekkend lijken, ook
nog een ander gezicht tonen. Ter zitting worden veel
al nuanceringen aangebracht en wordt inzichtelijk
gemaakt waarom de rechter niet de botte bijl han
teert, waarnaar de maatschappij op grond van onge
zonde volksgevoelens nogal eens hunkert.
De man die verdacht werd van seksueel misbruik van
een jonge vrouw met een verstandelijke achterstand,
kwam met een onomwonden verklaring: „Ik ben
schuldig en heb alles op mijn geweten. Ik had mijn
verstand moeten gebruiken, maar nu is het te laat. Er
gaan geen vijf minuten voorbij zonder dat ik denk aan
wat ik heb gedaan. Ik heb heel vaak gedacht dat ik ei
genlijk beter van de stormvloedkering zou kunnen
springen."
Door die uitlatingen werd de misdaad niet minder
ernstig. Maar door de bekentenis van de man en door
dat strafpleiter Smit ter zitting een reeks omgevings
factoren nader belichtte, werd een wat minder grim
mig beeld gepresenteerd dan oprees uit de uiteraard
in juridische termen gestelde dagvaarding.
Ook om die reden is het wijs zo min mogelijk af te wij
ken van het principe van de openbaarheid van de
rechtspraak. Naarmate de buitenwacht meer kennis
draagt van achtergronden en omstandigheden, ont
staat meer begrip voor de manier waarop de rechter
de strafmaat bepaalt. Tevens wordt dan begrijpelij
ker waarom straffen nogal eens milder uitvallen dan
men zou verwachten.
A.J. Snel