Boer: let op de spelregels!
Natuur voordat
er mensen waren
Het barst van de bestellingen voor fruitmanden
Zeeuwse commissie
wildschade verdwijnt
V
w
in d'n böögerd
woensdag 20 februari 2002
Het aantal te bej agen wildsoorten is in de nieuwe wet teruggebracht tot zes: haas, konijn, fazant, wilde eend, duif en patrijs. In geval van wildschade door andere dieren wordt
bepaald of via afschot mag worden ingegrepen. foto's Dirk-Jan Gjeltema
Na veel vertraging treedt
op 1 april aanstaande
de nieuwe Flora- en Fauna
wet in werking. In de wet
staat de bescherming van
dieren en planten voorop. De
bijna vijftig jaarpude Jacht
wet vervalt. De regels voor
jagen zijn onderdeel van de
nieuwe wet. Het aantal te be
jagen wildsoorten is terug
gebracht tot zes: haas, ko
nijn, fazant, wilde eend, duif
en patrijs.
De provincie bepaalt in het
vervolg of via afschot mag
worden ingegrepen om wild
schade te voorkomen. De komst
van de nieuwe wet betekent ook
dat de provinciale wildschade-
commissies verdwijnen. Voor
schadeproblemen wordt een
schadeconsulent ingezet. Het
Jachtfonds maakt plaats voor
een Faunafonds.
Wim den Boer. sinds 1986 voor
zitter van de wildschadecom-
missie Zeeland, ligt niet wakker
van de naderende opheffing van
de commissie. Hij vindt het wel
jammer, omdat de commissie
een nuttige rol vervult bij het
vaststellen van wildschade en,
mede door de samenstelling,
ook het vertrouwen geniet van
de agrariërs. ,,Het wordt nu in
het vervolg ambtelijk afgedaan.
We hebben als commissie wel
gezegd: misschien moet er toch
iets blijven, bijvoorbeeld een
subcommissie van de Provinci
ale Commissie voor de Groene
Ruimte. Dat hebben we aange
kaart bij de provincie, maar we
hebben er niks meer over ge
hoord."
Aarzelingen
De Zeeuwse wildschadecom-
missie is een praktisch werken
de club, geen omvangrijk bu
reaucratisch orgaan, blijkt uit
de toelichting van Den Boer. De
oud-burgemeester van Midden-
schouwen is de onafhankelijke
voorzitter. Daarnaast zijn er een
landbouwlid (P. de Feijter uit
Vogelwaarde) en'een jagerslid
(H. Punt uit Scharendijke). Sa
men met ambtelijke ondersteu
ning vanuit het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij en een provinciaal advi
seur (R. Steijn) zorgt het drietal
ervoor dat de problemen met de
wildschade in goede banen wor
den geleid.
Toen Den Boer ruim vijftien j aar
geleden gevraagd werd voor het
voorzitterschap, had hij enige
aarzelingen. „Het bleek moei-
veel slootje springen."
Hij signaleert dat er in het werk
van de commissie veel is veran
derd. „In het begin werden alle
schademeldingen te velde be
zocht door de voltallige com
missie. We moesten het zelf
gezien hebben - dat was gebrui
kelijk. We wilden ook zelf na
gaan wat de grondgebruiker en
de jachthouder ondernomen
lijk te zijn iemand te vinden en
dus heb ik gezegd: dan doe ik het
maar. Ik heb er nooit spijt van
gehad. Het is leuk werk. Ik heb
zelf geen affiniteit met de jacht,
ook niet zelf gejaagd. Ik herin
ner me dat er voor de waters
noodramp drijfjachten waren
en we mochten als jongens mee
drijven over het land. Dat was
hadden om de schade te voorko
men of te beperken. Dat was en
is nog altijd een belangrijk ge
geven bij het bepalen van
schade." Nu onderzoekt com
missielid De Feijter de schade-
meldingen in Zeeuws-Vlaande-
ren en een deel van Midden-
Zeeland en neemt jager Punt
overig Zeeland voor zijn reke
ning. Als er een taxatie nodig is,
kan daarvoor een speciaal bu
reau (J. Kodde in Arnemuiden)
ingeschakeld worden.
Den Boer wijst erop dat de com
missie niet zelf beslissingen
neemt over omvang en toeken
ning van een vergoeding. Er
worden adviezen gegeven aan
het Jachtfonds. De praktijk is
echter wel dat deze adviezen
meestal ongewijzigd worden
overgenomen. Mensen die het
met een besluit niet eens zijn,
kunnen bij het Jachtfonds in be
roep gaan. Voorzitter Den Boer
merkt op dat het ér in de loop
van de jaren niet eenvoudiger op
is geworden, mede door de be
perking van het aantal vrij be-
jaagbare soorten wild. Ook het
beleid van de provincie voor het
verlenen van afschotvergun
ningen is strakker geworden.
De omvang van de wildschade
kan van jaar tot jaar erg wisse
lend zijn, vertelt Den Boer. „Er
zijn veel dingen op van invloed.
De weersomstandigheden (re
gen, temperatuur) en wildstand
hebben een duidelijke relatie
lygfcj
met elkaar. De aantallen over
winterende ganzen en eenden
zijn daar een goed voorbeeld
van. In milde winters zijn er
minder dieren dan in strenge.
Ook de groeiomstandigheden
zijn van invloed. Den Boer heeft
wel de indruk dat de ganzen
steeds vroeger naar Zeeland ko
men en ook steeds langer blijven
hangen. Probleem apart vormen
de overzomerende ganzen.
De door de commissie getaxeer
de jaarbedragen geven een goe
de indruk van de wisselende
schade. In 1995 ging het omzo'n
750.000 gulden, in 1996 was dat
bijna verdubbeld tot 1,3 mil
joen, maar in 1999 ging het om
nog geen 600.000 gulden, terwijl
de taxatie over 2000 opliep tot
1,2 miljoen gulden (534 schade
gevallen en 102 niet-ontvanke-
lijke meldingen). Den Boer wil
niet zonder meer vaststellen dat
er sprake is van een stijging van
de wildschade. Wel doen zich re
gelmatig verrassingen voor en
als voorbeeld noemt de commis
sie-voorzitter kraai-achtigen
en zangvogels die afgelopen
jaar nogal wat schade aan fruit
toebrachten. Opvallend was
ook de schade die fazanten toe
brachten aan winterwortelen:
doordat de wind het loof opzij
duwde, konden de beesten de
wortelkoppen aanpikken.
Boosheid
Het is Den Boer wel opgevallen
dat nogal wat boeren slecht op
de hoogte zijn van de spelregels
die voor wildschade gelden (en
waarvan de uitgangspunten
door invoering van de Flora- en
Fauna wet niet wezenlijk veran
deren). Dat zorgt regelmatig
voor boosheid en onbegrip en
voor een verkeerde benadering
van de wildschade. Hij raadt de
boeren aan zich eens wat beter
te oriënteren op de regels, zeker
nu er nieuwe wetgeving van
kracht wordt. Den Boer voegt
eraan toe dat ook de beheerders
van natuurterreinen zich wel
wat meer mogen bekommeren
om wildschade, of liever: het
voorkomen van die schade.
„Degenen die een gebied behe
ren moeten er ook voor zorgen
dat de beesten er kunnen vre
ten."
Rinus Antonisse
"VTegentien jaar geleden keer-
1N de het oerrund terug in Ne
derland. Op de Slikken van
Flakkee werden 26 Heckrunde-
ren, afkomstig uit Oostenrijk en
Duitsland, losgelaten. Ruige,
stoere beesten die zonder hulp
van de mens kunnen overleven
in de vrije natuur. De Duitse ge
broeders Heinz en Lutz Heek
begonnen in 1920 met een krui
singsexperiment van verschil
lende runderrassen, met het
oogmerk een dier te fokken dat
het in 1627 uitgestorven oer
rund zo dicht mogelijk benader
de. Dat lukte aardig en leverde
de Heckrunderen op.
Staatsbosbeheer zorgde ervoor
dat een flink deel van de wereld
voorraad van deze indrukwek
kende dieren naar de Grevelin-
gen kwam, in het kader van een
project om voor beheer en on
derhoud van grootschalige na
tuurgebieden grote grazers in te
zetten. Grote man achter dit
project en verantwoordelijk
voor de komst van de Heckrun
deren naar het Deltagebied was
Frans Vera. De proef bleek een
succes en later konden Heck
runderen van de Slikken van
Flakkee ook ingezet worden in
de Oostvaardersplassen, waar
ze meer ruimte hebben dan in de
Grevelingen. Bioloog Vera was
en is de man die zich inzet voor
wilde natuurgebieden en het in
schakelen van grote plantene-
tende zoogdieren bij het beheer
ervan. Zijn 'paradijs' is een plek
waar de natuur is zoals zij was,
voordat mensen zich ermee gin
gen bemoeien. Niet de natuur
van weilanden en aangeplante
bossen, maar landschappen die
lijken op het Nederland van
vóór de Batavieren. Dat nastre
ven in een overvol land, waar
voor iedere hectare verschillen
de bestemmingen zijn, heeft een
hoge moeilijkheidsgraad. Maar
Vera is een doorzetter en hij
heeft met niet aflatende ij ver-en
bevlogenheid geprobeerd zijn
ideeën in bredere kringen in
gang te doen vinden.
In zijn proefschrift Metaforen
voor de wildernis, eik, hazelaar,
rund, paard is de weerslag van
Vera's bevindingen terug te vin
den. Het vormt de basis voor het
boek Wildernis in Nederland.
Het verhaal van bosseri en bees
ten. Daarin ruim baan voor Ver
a's opvatting dat het Neder
landse landschap in vroeger
tijden niet bestond uit dichte,
aaneengesloten wouden, maal
eerder uit bos met vele open
plekken waar grote dieren
graasden. Eigenzinnig als hij is,
gaat Vera daarmee in tegen de
algemene opvattingen die hier
over bestaan. Natuurbeheer
ders die in natuurontwikke
lingsprojecten iets van het
prehistorische landschap willen
terughalen, moeten er volgens
Vera van uitgaan dat dit be
stond uit verspreid staande
boomgroepen en plekken die
werden opengehouden door
grote runderen en wilde paar
den. In het klein is daarvan een
prima voorbeeld te zien op de
Slikken van de Heen, beheerd
door stichting Het Zeeuwse
Landschap, met hulp van
Schotse hooglanders. In het
boek worden verschillende an
dere gebieden in Nederland (en
enkele daarbuiten) genoemd,
waar grote hoefdieren een be
langrijke rol spelen bij de vorm
geving van natuur en land
schap. Natuur die totaal anders
is dan de brave wandelbossen.
Het is natuur met veel oer
gevoel.
Ze komen in Zeeland zelf niet
voor: ooibossen. Dat zijn bossen
op de buitendijkse gronden
langs de grote rivieren, die af en
toe door rivierwater worden
overstroomd. Met name te vin
den in de uiterwaarden, maar
ook in het zoetwater-getijden-
gebied in het benedenstroomse
gedeelte van de grote rivieren.
In de Biesbos bijvoorbeeld en op
de Hogezandse gorzen. Hier
overstromen de bossen onder
invloed van het getij en ze wor
den daarom getijbossen ge
noemd. De oppervlakte aan ooi
bossen stelt niet veel voor; het
meeste ooibos is te vinden in de
Biesbos (1.000 hectare).
Daarin komt langzaam veran
dering. In het kader van natuur
ontwikkeling worden in de ui
terwaarden landbouwgronden
uit productie genomen, kaden
doorgestoken en nevengeulen
gegraven. In die situatie kunnen
nieuwe ooibossen ontstaan. In
het getijdengebied moet door
herinrichting de invloed van eb
en vloed weer nadrukkelij kei-
terugkeren. De invloed van het
water maakt de ooibossen zo
bijzonder. In het boek Ooibos
sendeel twee van een serie over
bosecosystemen van Neder
land, wordt uitvoerig aandacht
besteed aan de ooibossen (met
inbegrip van de buitendijkse
griendcultuur). Plantengroei,
bosontwikkeling en nieuwe
kansen passeren de revu.
Plantenportretten
Het boek Plantenpafade van fo
tograaf Ruth van Crevel laat
zien hoe fotogeniek planten
kunnen zijn. Van alg tot orchi
dee zijn fraaie afbeeldingen op
genomen. Het is vooral een eer
betoon aan Van Crevel, die niet
alleen als plantenfotograaf,
maar ook als tekenaar bij het
Rijksherbarium te Leiden haar
sporen verdiende. In Planten-
parade zijn haar mooiste plan
tenportretten gebundeld en
voorzien van een begeleidende
tekst door Marion de Boo.
Bijzonder zijn de opnamen van
wieren, die vooral in het delta
gebied groeien. Ze hechten zich
aan de ruwe stenen van dijken,
strekdammen en havenhoof
den. Een opvallende groen wier
is zeesla, die vooral bekend is
door de sterke geur wanneer het
wier langs de hoogwaterlijn ligt
te rotten. Aandacht is er ook
voor (korst)mossen, de zeldza
me wolfsklauwgewassen, paar
denstaarten als schaafstro en
heermoes, varens, naaldbomen
en vooral bloemplanten. Het is
vooral een kijkboek dat ver
wondering wekt over de
schoonheid van de natuur.
Rinus Antonisse
Wildernis in Nederland. Het
verhaal van bossen en beesten.
Frans Vera (concept) en Frans
Buissink (teksten). Fotografie
en bijschriften Jaap Weidema.
Uitgave Tirion Baarn. Prijs
22,50 euro.
Ooibossen, deel 2 in de serie
bosecosystemen van Neder
land. Door Robbert Wolf, Anton
Stortelder e.a.. Uitgave KNNV,
Utrecht. Prijs 36 euro
Plantenparade. Door Ruth van
Crevel. Teksten Marion de Boo.
Uitgave Uniepers, Abcoude.
Prijs 18,11 euro.
Heckrunderen op de Slikken van Flakkee. foto Pieter Honhoff
Riek (55) en Adri (59)
Hoogstrate telen op tien
hectare bij Kloetinge, in
een maatschap met doch
ter Arianne (30), appels,
peren en pruimen. In het
dorp verkopen ze de eigen
producten plus groenten
vanuit de schuur van hun
boerderij aan de Zomer-
weg. Elke week klappen ze
uit de boomgaard.
Zolang Adri en Riek in Zwitserland
vertoeven, geniet Arianne van de
ruimte in het ouderlijk huis. „Van de
week waren we nog even in Kipzicht en
dan is het wel klein. Maar we hebben
ook even op de waranda van het nieuwe
huis gezeten, om te oefenen. Nou, dat
was fantastisch. Ik kan moeilijk wach
ten. Vandaag zijn ze begonnen met het
dak op de schuur te leggen. Het schiet
wel op, hoor."
Uit Zwitserland kwamen goede be
richten: „Mijn vader meldde over de te
lefoon veertig centimeter sneeuw en
mijn moeder, die grieperig wegging, is
nagenoeg helemaal opgeknapt. Geluk
kig had ik ook geen calamiteiten te
melden, behalve dat we behoorlijk jam
moeten koken, want het barst van de
bestellingen voor fruitmanden."
Riek had, voordat ze wegging, wel een
heleboel vooruit gekookt, maar de ver
koop van fruitmanden gaat altijd in
een golfbeweging. „En je weet nooit
wanneer er zo'n golf komt. Vorige week
begon er eentje." Arianne zou niet we
ten waar het aan ligt. „Valentijnsdag,
misschien, en een heleboel zieken. Ou
dere mensen krijgen zo'n mand vaak
voor hun verjaardag. Dat hoor je dan
wel. Mensen die een bejaarde willen
verrassen willen geen mand die je kunt
bewaren, liever zo'n kartonnen schaal.
Ze kopen al een fruitmand omdat ou
deren meestal al genoeg spullen heb
ben."
Perenbladvlo
In de boomgaard mag de snoei dan stil
liggen, voor de rest gaat alles gewoon
door. De discussie over de gewasbe
schermingsmiddelen, de ontwikkeling
van de markt en de perenbladvlo, die zo
graag knoppen lust. „Omdat het in ok
tober zo warm is geweest, is die peren
bladvlo vroeg. Daar moeten we snel iets
aan gaan doen." Waar Arianne ook wel
wat aan wil doen, is het bericht dat ap
pels steeds meer suiker gaan bevatten
en derhalve slecht zijn voor het gebit.
„Geweldige onzin is dat. Ten eerste
geldt dat alleen voor buitenlandse ras
sen. Bij het importfruit zitten soorten
die zoeter zijn en dus meer suikers be
vatten. In het buitenland worden die
overigens gekweekt omdat de markt
ernaar vraagt. Maar belangrijker is nog
dat fruit, ook al is het zoeter, nog altijd
veel beter is dan de troep die mensen
verder tussendoor eten. Je zou er ver
baasd van staan hoeveel meer suiker er
in een doorsnee snelle snack zit, dan in
zo'n buitenlandse appel. Daar komt bij
dat de structuur van fruit, zeker hard-
fruit, heilzaam is voor je tanden. Zon
der fatsoenlijk te kauwen, krijg je het
niet binnen."
Arianne vindt het wel weer een reden
om bij voorkeur Nederlands fruit te ko
pen. „Een extra reden want er zijn ook
nog milieu-overwegingen en de zeker
heid dat er geen vergif op de vruchten
zit. In Nederland zijn maar heel weinig
middelen, te weinig, toegelaten."
In de duisternis van de verboden
middelen, tekent zich trouwens een
lichtpuntje af. „Kok himself heeft de
Tweede Kamer verweten te ver voor de
muziek te willen uitlopen. Dat is wat
wij al een hele poos roepen. Als Neder
landse telers bepaalde middelen niet
mogen gebruiken terwijl het in het bui
tenland nog tien jaar mag, breng je
fruittelers in de problemen en bied je de
consument een schijnveiligheid. Want
het fruit met de middelen erop, wordt
wel geïmporteerd." Arianne vindt de
problematiek van de middelen juist
iets wat in EU-verband zou moeten
worden geregeld. „Dat vindt Kok ook,
is nu gebleken."
Op de langere termijn ziet Arianne in
de middelenpolitiek ook problemen
opdoemen met de resistentie. „Bij in
secten zie je, als je gaat spuiten, altijd
een klein groepje overlevers. Dat is een
natuurlijke selectie. Die kunnen tegen
dat middel en die planten zich voort.
Dan heb je een soort die resistent is te
gen dat middel. Je zou voor ieder te be
strijden insect dus twee middelen moe
ten hebben."
In de toekomst ziet Arianne nog meer
inzet van natuurlijke vijanden. „We
hebben de roofwantsen al en de oor
wurmen. Er zijn nog wel meer goede
vrienden van de fruitteler in de natuur.
Die help je graag een handje. Maar te
gen schimmels is nog geen kruid ge
wassen. Daar zullen we toch chemische
middelen voor nodig hebben, zolang de
consument alleen maar puntgave ap
pels en peren lust."
Mieke van der Jagt