Net op tijd in beeld
Kinderkopjes en bovenaan het voormalige gemeentehuis
Spiegel van het boerenleven
Nieuwe Raadkaart
woensdag 13 februari 2002
illustratie Adri Karman
Met zachte stem sprak
hij, Jules van Beylen.
In 1993 had hij eindelijk
geldschieters gevonden voor
een complete uitgave van
zijn standaardwerk De
hoogaars en de visserij van
Arnemuiden. Van Beylen,
oud-conservator van het Na
tionaal Scheepvaartmuse
um in Antwerpen, was zicht
baar trots op het resultaat.
Zonder enige concessie te
doen was hij erin geslaagd
zijn hele manuscript, van
bijna vierhonderd pagina's,
gepubliceerd te krijgen.
Hoe anders had het kunnen
lopen. Hoewel hij in die tijd
al volop naam had gemaakt als
kenner van oude houten vissers
schepen, had hij flink moeten
soebatten. Tekenend vond hij de
opstelling van de provincie Zee
land en het Koninklijk
Zeeuwsch Genootschap der We
tenschappen. Hij had iets moois
te bieden, een historisch verhaal
over de Arnemuidse hoogaars
en visserij én een gedetailleerde
technische beschrijving van een
Arnemuidse hoogaars. Maar
van enthousiasme in Zeeland
merkte hij weinig.
,,Ja, er werd veel gebabbeld",
uitte hij in één zinnetje dodelij
ke kritiek.
Het Zeeuwsch Genootschap
kreeg op den duur blijkbaar
wroeging. Het wilde het histo
risch deel wel uitgeven. Van
Beylen zeija' „Uit nood. Ver
volgens hebben ze niets meer la
ten horen."
Allerlei niet-Zeeuwse instellin
gen schoten hem tenslotte te
hulp, op initiatief van een uitge
verij uit Leeuwarden. En Zee
land kreeg, als bewijs van dank,
de officiële presentatie. Als be
wijs van dank, want waar zou
Van Beylen geweest zijn zonder
de hulp van heel veel Zeeuwse
vissers en scheepsbouwers? Zij
vertelden hem de verhalen ach
ter hun oude, bijna afgedankte
hoogaarzen, hengsten, schou
wen en boeiei-aken.
„De plaatselijke vissers en
scheepsbouwers vonden mijn
belangstelling een beetje
vreemd", schrijft Van Beylen in
een persoonlijke inleiding tot
De hoogaars en de visserij van
Arnemuiden, „maar ze ontvin
gen mij overigens vrij vriende
lijk, al vertelden ze mij niet alles
wat ze wisten."
Het was kort na de Tweede We
reldoorlog. Van Beylen, geboren
in 1918, had in de oorlog kennis
gemaakt met dé kenner van ou
de Zeeuwse zeilschepen van die
tijd, de Antwerpse kunstschil
der Maurice Seghers. Hij leerde
Van Beylen de liefde voor het
maken van modellen van die
schepen. Alleen, het was niet
perfect genoeg wat Seghers
deed. Van Beylen wilde tech
nisch perfecte modellen maken
en daarvoor ging hij na 1945 de
grens over, naar Zeeland. Op
zijn eerste motorfiets. Van Bey
len trok er bij voorkeur 's zon
dags op uit, zijn vrije dag. „In
het stadje Tholen hoorde je dan
alleen psalmgezang." Vissers en
scheepsbouwers lieten hem be
gaan. „Ik kon schepen opmeten,
foto's maken en luisterde met
aandacht naar hun aanwijzin
gen."
VanBeylen moet het gevoel heb
ben gehad dat hij met een missie
bezig was. Want hij besefte wat
de directe toeschouwers niet
wisten: Dat er - buiten hun
kring - vrijwel niets over hun
schepen bekend was en dat ze
binnen tien jaar zo goed als ver
dwenen zouden zijn, praktisch
zonder een spoor na te laten.
Wrakken
Hij zag dat wél aankomen, heel
sluipenderwijs. In het boek over
de Arnemuidse hoogaars ver
haalt hij beeldend wat er in Zee
land gebeurde, en wat hij deed.
„Ik trof in Zeeland - eind jaren
veertig, begin jaren vijftig - al
talrijke wrakken aan, die ergens
tegen de wal of in een schor la
gen te rotten. Niet zelden waad
de ik bij laagwater enkel diep
door de modder in de droogge
vallen haventjes en schorren om
foto's te nemen (met een geleend
toestel), te meten en te tekenen.
Mijn toekomstige vrouw hielp
mij daar al volop bij."
Dat kwam mooi uit, dat zijn ge
drevenheid werd gedeeld door
zijn latere echtgenote. Zijn en
thousiasme moet aanstekelijk
hebben gewerkt. Van Beylen
wist waarmee hij bezig was. Hij
was bezig een bijna vergaan cul
tureel erfgoed van eeuwen vast
te leggen. Want van oude
Zeeuwse vissersschepen wer
den vroeger geen technische te
keningen gemaakt.
Het was Van Beylen's heilig
voornemen wél compleet vast te
leggen hoe een hoogaars,ge
bouwd bij de Arnemuidse werf
van Meerman, in elkaar zat. Tot
in de kleinste details. Zoals hij
dat ook heeft gedaan met een
schouw uit 1830, waarvan hij
kort voor 1953 de restanten
vond bij Bergen op Zoom.
Van Beylen is 12 maart 2000
overleden, 81 jaar oud. Zijn na
latenschap ligt vast in meer dan
honderd publicaties en in 'zijn'
Nationaal Scheepvaartmuseum
dat in Antwerpen in Het Steen is
gevestigd. Op late leeftijd kreeg
hij ook in Zeeland erkenning,
niet alleen door de complete uit
gave van De hoogaars en de
visserij van Arnemuiden in
1993. Maar vooral door de revi
val van het oude Zeeuwse vis
sersschip in de jaren negentig,
dankzij particuliere initiatie
ven, zoals de Stichting Behoud
Hoogaars.
Harmen van der Werf
Bijna veertig inzenders wer
den door de raadkaart van
vorige week op het verkeerde
been gezet. Zij gaven als oplos
sing de Voorstraat in Colijns-
plaat. Niet zo verwonderlijk,
want de afbeelding lijkt daar in
derdaad erg op. Het gaat echter
om een ander Voorstraatdorp in
Zeeland, waar eveneens een
markant gebouw aan het eind
van de straat, aan de rand van
het waterstaat, namelijk Stave-
nisse op Tholen. Ruim vijftig le
zers hadden het bij het juiste
einde. Stavenisse met Voor
straat, een dorp dat in de elfde
eeuw al bestond, verschillende
malen onder water kwam te
staan en vanaf 1599 definitief
op de kaart staat.
„Met een beetje fantasie kan het
huidige straatbeeld in de histo
rische foto g xplaatst worden",
schrijft W. Andriesse uit Scher-
penisse. „Er is eigenlijk niet zo
heel veel gewijzigd in Stavenis
se. Statige huizen aan beide zij
den van de Voorstraat, bestraat
met de echte kinderkopjes en
bovenaan het voormalige ge
meentehuis. Pal daarnaast staat
het populaire dorpshuis de Sto
ve. De jongen met de fiets kijkt
richting Nederlands hervormde
kerk. Achter hem is de Voor
straat een beetje hellend en
rechts van het gemeentehuis
gaat de straat over in de Stoof-
dijk, met aan de linkerzijde de
jachthaven, niet zichbaar op de
foto. Stavenisse is zo'n typisch
Zeeuws toeristendorp: tijdens
de donkere dagen in de winter
slaap, maar vanaf Pasen de
jaarlijkse forse opleving met de
opening van het Thoolse cam-
pingseizoei."
Het dorp is tijdens de waters
noodramp van 1953 zwaar
getroffen. N. Quist uit Oost-
Souburg haalt daar herinnerin
gen aan op. „Tijdens de ramp
was ik samen met een groot aan
tal andere inwoners van Stave
nisse op de bovenverdieping
van het gemeentehuis in veilig
heid gebracht. Ik was toen zes
jaar. Van daaruit zijn we met een
boot vertrokken naar Rotter
dam. Na de ramp is het gemeen
tehuis nog tijdelijk gebruikt als
lagere school." Mevr. Quist wijst
erop dat links op de foto de sme
derij te zien is, met ervoor de
travalje voor het beslaan van
paarden. „In de tijd dat ik op
Stavenisse woonde, 1946 tot
1964, woonde smid Dourlijn
daar en ik heb het beslaan van
paarden regelmatig zien gebeu
ren."
O. Brand uit Kloetinge begon
één jaar na de ramp als verte
genwoordiger van rekenmachi
nes in Zeeland. Hij vertelt dat de
Zweedse regering dergelijke
machines beschikbaar stelde
voor de door de watersnood ge
troffen gebieden. „Zo kreeg ik
het verzoek in de gemeente Sta
venisse namens de Zweedse re
gering een facit-rekenmachine
af te leveren. Volgens mij was
de gemeentesecretarie geves
tigd op de Voorstraat en komt
het toenmalige beeld, wat ik
nog steeds voor ogen heb, pre
cies overeen met de geplaatste
foto."
P. de Rijke uit Stavenisse atten
deert ook op de oude smederij,
volgens hem van smid C. J.
Kesteloo en met het jaartal 1731
in de muur. „De smidse is in
1928 afgebroken en vervangen
door een nieuwe." Hij geeft aan
dat rechts de dorpspomp staat,
waarvan timmerman Danker
Roozemond de sleutel bewaar
de. „Als er geschuurd moest
worden, haalde men daar water.
Voordat de waterleiding er was,
werd er ook uit de kerkvate wa
ter gehaald. In een zeer droge
zomer, het was 1922, kwam men
op het idee om met behulp van
de pomp en via goten de vate
weer op peil te brengen. De hele
dag stond men aan de pomp te
zwoegen, zonder zichtbaar re
sultaat. Later op de avond
kwam er een onweersbui en bin
nen tien minuten stond de vate
vol watei-."
W. Kooman-van Prooi jen uit
Middelburg vestigt de aandacht
op het huis met erker, zichtbaar
achter de hoefstal.,Dat was de
winkel van Barend Gebraad.
Hij verkocht elektrische appa
ratuur en huishoudelijke beno
digdheden. In de erker was de
etalage ingericht. Verder was er
op de Voorstraat een enorm aan
gen. Palen met schrikdraad wa
ren nu veel functioneler. De ou
de 'troenkboom' midden in de
wei viel om en er kwam geen
nieuwe. Wilgengeriefhout was
niet meer nodig. Ook Jan Haak,
de haast mythische figuur die in
de regenbak woonde en daar
kleine kinderen bij de lurven
greep als ze te dicht bij de rand
kwamen, is na de ramp nooit
meer waargenomen, meldt
Smallegange.
Hij noemt het merkwaardig dat
er zo weinig geschreven is over
de boerenerven in Zeeland, ook
al omdat er op ervengebied
meer is veranderd dan in ove
rig Nederland. Smallegange
beschouwt oorlog en waters
noodramp trouwens niet als de
voornaamste oorzaken van de
veranderingen. Dat is volgens
hem de mechanisatie. Grote ak
kerbouwbedrijven die om
streeks 1950 inkomen boden
aan soms wel vijftien gezinnen
of meer, bedrijven waarop ge
werkt werd met man en paard
(soms wel zeven a acht span
paarden) worden vandaag de
dag gerund door een man of
vrouw.
Inpolderingen
Voor het ontstaan van het
Zeeuwse erf gaat Smallegange
terug naar de Gouden Eeuw. Het
traditionele erf kreeg zijn vorm
rond 1650, een periode van
grootscheepse inpolderingen.
Het koren was het nieuwe goud
en bepaalde tevens de grootte
van de schuren en de vorm er
van. Daarbij moet onderscheid
worden gemaakt tussen de gro
tere hoeven en kleinere spulle
tjes. Dat zorgt voor een bonte
afwisseling aan erven, van chic
en voornaam tot klein, eenvou
dig en knus.
Smallegange beschrijft staps
gewijs de kenmerken van een
Zeeuws boerenerf, met de ge
bouwen, de bijgebouwen, de
boerentuin en de ecologische
functie. Die mag niet onder
schat worden. Er is een sterk on
derlinge samenhang. Als er
paarden zijn op een erf, dan zal
er een paerewachtertje (witte
kwikstaart) leven. Het meule-
naertje (meikever) zit in de mei-
doorhagen. Op exven die lang
ongestoord en onverandex-d zijn
gebleven, zijn bijzondex-e plan
ten te vinden. Zo is op een boer
derij aan het Zwake recent een
'nieuwe' variëteit van de Japan
se anemoon gevonden.
Het zou wel eeuwig zonde zijn
om de Zeeuwse erven, die unie
ke voortbi'engselen van een ou
de en welvai'ende boex-encul-
tuur, zo maar verloi-en te laten
gaan, vindt Smallegange. Hij
acht het de hoogste tijd om de
unieke dragei-s van de platte
landscultuur voor een deel te
restaureren, in stand te houden,
of althans historische delen van
de erven in te bi'engen in nieuwe
erven. Het boek draagt genoeg
gegevens aan om dat pleidooi te
ondersteunen.
Rinus Antonisse
Het boerenerf als brandpunt
van natuur, landschap en cul
tuurhistorie. Samenstelling
Rob Leopold. Uitgave Neder
lands Centrum voor Volkscul
tuur te Utrecht. Prijs 16 euro.
tal winkels, als je dat vergelijkt
met de straat in 2002. Je had de
slagerij van P Gunst, met
slachthuis en winkel naast el
kaar. Verder was er de winkel
van C. denBraber, waar zoveel
verkocht werd dat je er voor al
les terecht kon. Aan de rechter
kant had je een pand waar links
de kapper en rechts een manu
facturenwinkel was. Beide be
drijven wei-den gei-und door het
echtpaar De Rijke." Ze noemt
ook nog een groentenboer, vis
handel, melkman, ki-uidenier en
een klokkenwinkel.
Behalve Colijnsplaat werden
als onjuiste oplossingen ook
Wissenkex-ke en Middelhax-nis
genoemd. Uit de stapel goede
inzendingen zijn als winnaai's
getrokken: E. Vaders, Oud-Vos-
semeer, I. Laban, Stavenisse en
J. C. Verwijs, Goes. Zij ontvan
gen een waardebon.
Rinus Antonisse
Uit de collectie van Hans Lindenbei'gh op
nieuw aan afbeelding van een Zeeuws dox-p.
De vraag is: hoe heet het dorp? Natuurlijk mag er
ook de naam van de straat bij vermeld worden en
als gebruikelijk zijn nadere bijzonderheden over
de foto welkom nu de redactie van Buitengebied.
Oplossingen kunnen tot en met uiterlijk maandag
18 februari worden gezonden aan: redactie PZC
Buitengebied, postbus 18, 4380 AA Vlissingen,
fax 0118-470102, e-mail x-edactie@pzc.nl. Onder
de inzenders van goede oplossingen worden drie
waardebonnen verloot.
Het jaar 2003 is uitgeroepen
tot nationaal Jaar van de
Boerderij. Er zal op vele manie-
i~en aandacht worden gevraagd
voor dit cultureel ei-fgoed en de
hedendaagse verschijningsvox*-
men ex-van. Als opmaat voor dat
jaar vex-schijnen met regelmaat
publicaties. Eén ervan is een
boek met een ambitieuze titel:
Het boerenerf als brandpunt
van natuur, landschap en cul
tuurhistorie. Een uitgave van
het Nederlands Centrum voor
Volkscultuur en het is dan ook
logisch dat de volkskunde cen
traal staat. Het boerenerf geldt
als spiegel van het boerenleven.
In de afgelopen eeuw is het aan
tal boei-en enorm afgenomen.
Tot de Tweede Wei-eldooxlog
was Nederland vooral een agra
rische samenleving. De meeste
boex-enbedrij ven waren klein en
de bedi-ijfsvoering was vooral
een familie-aangelegenheid.
Ook toen al deden veel boeren er
wat bij: wever, zand- of kolen
boer, schoen- of kleermaker,
constateert Ineke Strouken. Of
dat beeld voor de Zeeuwse situ
atie opgaat, is de vraag. Net als
nu is het door de verscheiden
heid aan bedrijfsvoering niet
goed mogelijk één allesomvat
tend beeld te schetsen van de
boex-enstand vroeger.
Wat wel algemeen opgaat is de
stelling dat aan een boerenerf te
zien was hoe het boerengezin
werkte en leefde: wat deden ze
de hele dag, hoe was de erf-inde
ling precies, wat was de rol van
de boerin, welke gebruiken be
stonden er per streek, welke
planten voor nut, sier of folklo
ristisch gebmik groeiden er op?
De oude boerenerven zijn in snel
tempo verdwenen, net zoals
trouwens de historische boerde
rijen onder grote druk staan.
Mechanisatie, specialisatie, in
tensivering en schaalvex-groting
eisen hun tol. Veel historisch ge
groeide elementen zijn in de he
dendaagse bedx-ijfsvoex-ing
overbodig en lastig en vaak is
het dan het gemakkelijkst ze op
te ruimen. Vanuit de boer gere
deneerd wel begx'ijpelijk, maar
uit oogpunt van cultuurhistorie
betreurenswaardig.
Sociale eenheid
De basis van het boerenleven
ligt in het omx-ingende land
schap en in de levende natuur,
stelt Rob Leopold. „Een goede
boer - beter kunnen we zeggen:
een goed boei'engezin - was een
sociale eenheid die met de na
tuur wist te werken." In de in
richting van het erf is daarvan
de weex'slag te vinden. „Zo vond
alles op en i~ond het erf allengs
zijn meest functionele maat en
vorm, en dikwijls was er sprake
van méér functies tegelijk. Dooi
de jaren heen sloot alles op el
kaar aan, eenvoudig, simpel,
maar met groot effect", aldus
Leopold. Op ieder erf was water-
nodig, vuur, toe- en afvoer,
werkruimte, een groentetuin. In
tal van varianten, bepaald dooi
de praktijk van de omgeving,
door de gebruiken van de streek
en door de hand van wie het
maakte.
In de bijdi-age van Gerard Smal
legange, Glorie en verval van de
Zeeuwse boerenerven, wox-dt
duidelijk hoe dat voor Zeeland
uitpakt. Hier is niet alleen de
Tweede Wereldooxiog een
scheidslijn, maar meer nog de
watex'snoodramp van 1953, die
in grote del'en van de provincie
juist ook voor de invulling van
de boerenexven desastreuze ge
volgen had. Neem alleen de mei
doornheggen die door het zoute
water doodgingen. Ze wei'den
gerooid en nooit meer vervan
Boex-derij Landlust bij Nieuw- en St.-Joosland.
foto Dirk-Jan Gjeltema
'OCRSTRAAT