Bath is altijd een eind lopen Mooie taal voor alle verdwaalde zielen Bert Bevers Edele kunst van retorica De wereld achter een Zeeuws gedicht. Dat is het thema van de serie ge sprekken, die elke twee zoeken in de bijlage Kunst Cultuur wordt gepubli ceerd. Lou Vleugelhof kiest samen met de dich ter een gedicht. Een ge dicht dat zijn wortels in Zeeland heeft en zonder Zeeland ongeschreven was gebleven. Vandaag: Lou Vleugelhof in gesprek met Bert Be vers. proza Tonny van der Horst: Verliefd op vroeger. Jeugdherinneringen van Tonny van der Horst gebun deld. De stukken verschenen eerder in NRC Handelsblad. Uitgeverij Atlas, 134 blz., 13,50. Jacq VogelaarTaats onder mannen. Taats is een man die verder gaat waar andere man nen ophouden. Het kan altijd nog erger, denkt hij. En inder daad, wat hem overkomt is niet mis. Kleine voorvallen brengen vaak een lawine van gevolgen met zich mee. Maar calamitei ten kunnen ook met een sisser aflopen. Ze spelen zich af in uit eenlopende huizen, onderduik adressen, hotelkamers en ope ratiezalen, in de stad, op een eiland, in de bergen. Uitgeverij De Bezige Bij, 286 blz., €18,11. Kader AbdolahKélilé en Dem- né. Kélilé en Demné speelt zich af aan het hof van India, waar de brahmaan Bidja prachtige ver halen aan de sjah vertelt. Elk verhaal leidt onmiddellijk tot een nieuw verhaal en de perso nages maken zelf ook gebruik van verhalen, over vriendschap, vijandschap, verraad en leefde. De verhalen ontstonden duizen den jaren geleden. Door de eeu wen heen zijn er van Kélilé en Demné verschillende versies ge maakt, elke versie was naar haar maker vernoemd. De zo juist verschenen bewerking van Abdolah is gebaseerd op een versie uit de Middeleeuwen. Ka der Abdolah (1954) vluchtte twaalf jaar geleden uit zijn moe derland Iran. Via Turkije kwam hij in Nederland. Uitgeverij Bert Bakker. 219 blz., geb., 17,95. poëzie Liefdes werk. Bloemlezing uit de mooiste liefdesgedichten van meer dan drienhonderd dich ters uit de hele wereld, samen gebracht door Koen Stassijns en Ivo van Strijtem. Bij de samen stelling streefden Stassijns en Van Strijtem een zo groot moge lijke verscheidenheid na. Daar om werd gekozen voor één ge dicht per dichter. Naast grote gedichten van 'onbekende' dichters uit de hele wereld bevat Liefdes werk een aantal oor spronkelijk Nederlandstalige gedichten, vooral van heden daagse dichters en dichteressen. Uitgeverij Lannoo/Atlas, geb., €22,50. Antjie Krog: Kleur komt nooit alleen. Tweetalige uitgave van de laatste gedichtenbundel van de Zuidafrikaanse auteur Antjie Krog (1952). Krog geldt in haar thuisland als een van de priminente schrijvers van deze tijd. De klankrijke gedichten gaan over liefde en menselijke verhoudingen, maar weerspie gelen ook Krogs sterke maat schappelijke betrokkenheid bij het Zuid-Afrikaanse volk en landschap. Uitgeverij Podium 189 blz., 17,50. Het lichte gedicht. De honderd grappigste en gekste gedichten van Nederland en Vlaanderen! samengesteld door Toef Jaeger Kees Fens schreef een inleiding. Uitgeverij Podium, 141 blz. 12,95.. Paul Eluard: En kus slechts hun kussen. De Franse schrijver Paul Éluard (1895-1951), eerst dadaïst, toen surrealist en ten slotte communist, was een ge compliceerde man die er een ge compliceerd liefdesleven op na hield. Over zijn vaak met andere beroemde mannen gedeelde ge- liefdes Gala, en later Nush is veel geschreven..Het verrassen de is dat daar in Éluards liefdes poëzie vrijwel niets over valt te rug te vinden. En kus slechts hun kussen bevat vierentwintig liefdesgedichten, gekozen en vertaald door Guus Luijters. Uitgeverij Bert Bakker, 70 blz. €7,50. vertaald Manju Kapur: Dwarse dochters. Virmati, een jonge Indiase vrouw die opgroeit in een streng en trots gezin, wordt verliefd op haar buurman, de Professor, een man die al getrouwd is. Ze beginnen een verhouding die ja ren zal duren. Vertaling: Pleuke Boyce. Uitgeverij Ad. Donker 320 blz.. €19,90. Bohumil Hrabal: De toverfluit. De in 1997 overleden Tsjechi sche schrijver Bohumil Hrabal liet een indrukwekkende hoe veelheid verhalen en teksten na: zijn Verzameld werk telt negen tien delen. Vertaler Kees Mercks maakte uit deze omvangrijke li teraire erfenis een selectie, waarbij hij vooral koos voor verhalen die in Tsjechië inmid dels klassiek zijn geworden. Veel van deze verhalen zijn nu voor het eerst beschikbaar in een Nederlandse vertaling, zo als Jarmilka en Schizofreen evangelie uit de jaren vijftig en De dood van meneer Baltisber- ger. In de jaren voor zijn dood schreef Hrabal De toverfluit en De novemberorkaan. Uitg. Bert Bakker, 232 blz., geb., €20,50. Espido FreireIrlanda en Nata lia. Sinds de dood van haar zusje is voor Natalia alles veranderd. Haar ouders, die bang zijn dat ze aan haar verdriet ten onder zal gaan, sturen haar voordezo mermaanden naar het platte land. Daar is ze voor het eerstin haar leven op zichzelf aangewe zen. Het verhaal van een jong meisje dat in korte tijd leert hoe het is om volwassen te zijn. Espido Freire (1974) schreef al op zeer jonge leeftijd verhalen. Irlanda en Natalia is haar eerste roman. Haar werk werd onderscheiden met de premio planeta 1999,een van cle belangrijkste literaire prijzen van Spanje. Vertaling: Eugenie Schoolderman. Uitge verij Prometheus, 148 blz., 14,50. donderdag 17 januari 2002 Bert Bevers: „Ik vind poëzie een van de weinige manieren om de tijd stil te zetten." foto Lex de Meester en Bathse reize is een uidrukking die in mijn jeugd op Zuid-Beveland gangbaar was in de betekenis van een lange, moeilijke reis. De reis van Bert Bevers en mij naar zijn gedicht over Bath, liep niet steeds langs dezelfde wegen, maar wij kwamen heelhuids aan bij ons gemeenschappelijk einddoel: onze opvatting over Bath. Bert Bevers (1954) geboren in Bergen op Zoom, woonde enkele jaren in Bath. Hij woont nu in Antwerpen. De meeste van zijn gedichten (1972 - 1997) verzamelde hij in de bundel Afglans (uitgeverij WEL). Hij werkt mee aan diverse tijdschrif ten, richtte een eigen poëzietijdschrift op 'De Houten Gong', dat ondertussen aan het twaalfde nummer toe is en in troduceert hier de Nieuw-Zeelandse dichteres Elizabeth Smither, met wie hij per e-mail rechtstreeks contact heeft over zijn vertalingen. Dan gaan we beginnen met het gedicht Bath. „Jij spreekt uit 'Bat', maar de 'inboor ling' zegt 'Bats'. Op oude kaarten staat het nog gespeld als Batz. Het was oor spronkelijk een fort. De Walstraat en Arsenaalstraat herinneren daar nog aan. Batz was een fort tegenover het fort Lillo bij Antwerpen aan de Schel de. Ik heb overigens ook een gedicht over de Engelse plaats Bath geschre ven." Wat is jouw relatie met het dorp Bath op Zuid-Beveland „Mijn Geertje en ik hebben er lang een huis gehad, we hebben er een jaar of vijf gewoond. Het is een aparte ervaring om als stadse mensen deel uit te maken van een zeer kleine gemeenschap die uit 69 mensen bestaat, althans toen wij er woonden." „Vervolgens verhuurden we het huisje, later hebben we er voor ons zelf een soort cottage in the country van ge maakt met een fraaie tuin, waar ik nog heimwee naar hebIk wijdde er nog een kleine cyclus aan, Hortus conclusus, die verscheen bij Uitgeverij Kleinood Grootzeer." Wat is de aanleiding tot het gedicht ge weest? „Dat is heel simpel eigenlijk: een mo mentopname daar zo goed mogelijk vast te leggen." Je schrijft: 'Dit dorp doet ziet of het 't enige is'. Voel je het ook zo? „Ja, maar het heeft niets te maken met het feit dat Bath altijd samen met Ril land wordt genoemd. Het is geen on scheidbare tweeling. Voor die indruk zijn de Nederlandse Spoorwegen ver antwoordelijk. Als fietser en openbaar vervoerder weet ik uit eigen ervaring dat je op het station Rilland-Bath nog drie kilometer van het dorp Rilland af zit, en pas nóg drie kilometer verder ligt in de oksel van de zeedijk het dorp Bath. Daar komt de uitdrukking 'het is een Bathse reis' letterlijk vandaan: het is vanaf het station nog zes kilometer lopen naar Bath, figuurlijk: het is een hele verre reis. Er ligt overigens duide lijk een taalgrens tussen Rilland en Bath. In Rilland zeggen ze tegen een dijk diek en in Bath zeggen ze daik. De drie kilometer polder die de twee plaat sen scheidt is blijkbaar voldoende voor een taalverschil." Ik heb wel even het idee gehad datje bij het lezen van het gedicht Bath ziet lig gen als een plattegrond. „Dat is ook zo. Het is een combinatie van factoren die meespeelt. Ik heb in Bath gewoond, ik ken het dorp door en door, ik ken er de soort en de kleur van de klei. Het is voor mij veel doorleef der dan Rome voor toeristen die na een be zoek een gedicht over die stad maken." „Er speelt mee dat ik het geschreven heb toen ik er niet meer woonde. Ik heb er levendige herinneringen aan. Bij mijn bureau hangt een luchtfoto van het dorpdus die interpretatie van plat tegrond - platteland speelt wel degelijk mee. Vandaar ook dat beeld van de pas sers, ook een toespeling op de platte grond. Ik schreef het gedicht in Bergen op Zoom, nog geen 20 kilometer van Bath, dus op de kaart binnen de bewe ging van de passer." Dus close reading kan soms toch wel op zijn plaats zijn. Ik ga nog even door: Ik breng het woord 'tegenwinds' in ver band met de tegendraadse visie die jij op het dorp Bath zou hebben: *Dit dorp doet net of het 't enige is'. „Dat mag, dat vind ik ook het mooie van poëzie. Daarom heb ik een hekel aan éénduidige close reading. Het gaat bij poëzie juist om meerduidigheid. De lezer moet zich verschillende dingen kunnen voorstellen. Neem bijvoor beeld in strofe vier: 'schaduw knarst'." Ja, wat moet ik mij daarbij voorstellen? „Dat vind ik nu een wezenlijk kenmerk van poëzie. Ik schrijf: 'De zon drukt zwaar en schaduw knarst'. Ik kan na tuurlijk ook schrijven: 'Ik zit in de tuin en het is snikheet' maar dan kan ik net zo goed proza gaan schrijven. Het gaat er mij hier om de zwaarte van de druk kende snikhete dag poëtisch over te brengen." Je zegt in strofe drie: 'alles verwijst naar alles'. Dat staat heel centraal in het gedicht. „Niet zozeer centraal in het gedicht, maar in mijn levenshouding. Ik bedoel hiermee de wereld. Ik geloof bijvoor beeld niet dat er toeval bestaat, geloof in reïncarnatie en dan kom je gemakke lijk op dat soort gedachten uit: alles houdt verband met elkaar." Maak je die uitspraak ook waar in het kader van je tekst? ,Het is niet zo dat ik dit binnen het ge dicht zo bedoel, maar vooral daarbui ten. Het is een filosofische uitspraak." Die je op dat moment moet waarmaken binnen de context van het gedicht. „Dat is aan de lezer om te beoordelen. Je zult zien dat ik ook in mijn andere gedichten soms een filosofisch zaadje laat vallen. Ik heb bijvoorbeeld een ge dicht geschreven waarin ik toeschrijf naar de laatste regel "Is niets blijft het zelfde als alles gaat weg?' Dan moet je stoppen en het aan de lezer overlaten." Je schrijft: 'Ik herinner mij dierbare do den'. Hoe moet ik die regel nou plaatsen in het kader van dit gedicht? „Daar wil ik binnen het kader van dit interview wel antwoord op geven. In dit geval was het mijn vader die kort daarvoor overleden was. Maar als je dat gaat duiden, dan wordt het weer proza. Maar voor de lezer mogen het wat mij betreft, zoals jij dacht, slacht offers van de watersnoodramp zijn." Laatsteregel: 'En god lijkt vele goden'. Is dat ook zo'n filosofisch zaadje? „Dat mag je zo noemen. Maar er zit toch nog iets meer in. Ik ben katholiek. Nergens liggen katholicisme en protes tantisme zó dicht bij elkaar als tussen Bergen op Zoom, West-Brabant, en het oosten van Zeeland, waar Bath toe be hoort. Naast het 'niets mag maar alles kan' van het katholicisme staan de hel en verdoemenis van de streng gerefor meerden. Dus 'God lijkt vele Goden'. God lijkt hier zowel die katholieke als die pro testante God. In psalm 82 staat nota be ne expliciet dat Jahweh gaat naar de vergadering van de Goden." Je woont in Antwerpen. Wat is jouw binding met Zeeland? „Mijn binding met Zeeland is dat mijn vader in Vlissingen geboren is en ik er zelf jaren heb gewoond. Voel jij dat Zeelandje bij het schrijven nog inspireert? „Indirect wel. Mijn vader is bijna tien jaar dood. Gaandeweg realiseer ik me dat ik onderbewust in mijn poëzie be zig ben met een soort Vatersuche. Het feit dat mijn vader in Vlissingen gebo ren is, is voor mij belangrijker dan dat ik zelf in Zeeland gewoond heb. Ik kom er dus indirect vandaan." Lou Vleugelhof Dit dorp doet net of het 't enige is, zo soepel legt het zich neer tussen polder en dijk. Niet valt het mee om verder te zien dan ogen reiken op deze plattegrond. Passers draaien slechts met handen er aan. Er dansen, tegenwinds, wat eenden in de lucht. Insecten gonzen als een cello water tegemoet. Alles verwijst naar alles. Graspiepers vliegen op. Hun vleugelslag verplaatst wat dode blaadjes. De zon drukt zwaar en schaduw knarst. Ik herinner me dierbare doden. Peinzende tuinen snakken naar regen en god lijkt vele goden Espido Freire In het Antwerpse café waar Mariken van Nieumeghen, waarschijnlijk met een pintje in de hand op tafel danste, zong ze voor de stamgasten een schoon lied: 'O reto rica, waarachtige en lieflijke kunst, ik moet klagen omdat men u haat en versmaadt. Foei, botte, lompe en simpele geesten die zich over kunst een oordeel aanmeten. Door haters van kunst gaat de kunst verloren'. Daar kunnen we het meedoen: het is niet be ter geworden. Je hoort zoiets nooit meer in koffiehuizen of eetgelegenheden. Zou het zelfhaat zijn? De edele kunst van retorica, die zich uitte in toneel, liederen, balladen, refreinen, esbat tementen, kluchten, werd vooral beoefend in gildenhuizen, in kamers van retorica, waar in kleine kring, onder elkaar zoge zegd, de subtiele welsprekendheid werd be oefend. Voor publiek traden de rederijkers op in de stad op bijzondere momenten: een bezoek van een heer, bij een kerkelijk feest, als de vrede herdacht werd. Ze maakten als gilde deel uit van de infrastructuur om de stad te presenteren in concurrentie met an dere plaatsen. Die positie hadden de rede rijkers niet zonder moeite verkregen. We weten dat ze het eerst in Noord-Frank rijk en daarna in de zuidelijke Nederlanden voorkomen. Daarna zie je kamers halver wege de vijftiende eeuw in de zuidelijke ge westen van de Noordelijke Nederlanden. Behalve het gewone werk schreven van die tijd af tot diep in de zeventiende eeuw de re derijkers vlammende pleidooien voor hun Scena of speeltanneel: de toneelstellage waarop de Antwerpse spelen werden opgevoerd. kunst, de edele kunst van retorica. Ze verde digen hun dichterschap met onaardse argu menten: retorica is een door God gegeven vaardigheid. Laat ons de bloem retorica/ van vroeg tot laat van ganser harte eren,/ hoewel de dwazen tot hun schade/ - naar ik verneem haar helemaal negeren. Ze is een kostbaar instrument,/ door God gestuurd om het mensdom te beroeren./ De mensen die, in zonden blind, vleselijk gezind tot los heid zijn geneigd,/ leert zij voorwaar Gods woorden klaar, opdat men dankzij haar/ ge nade krijgt. Voorwaar, zo werkte het: de re derijkers streden voor de waarde van hun kunst met een beroep op hun dienende taak: Gods zalige wet maakt zij bekend/ en prent zij vlijtig in het hart van mensen./ Met mooie taal op elk moment/ leert zij gezwind alle verdwaalde zielen, zodat men in dit aardse dal/ God loven zal/ en eren en bemin nen. Hun Verheven dienst verbonden ze met de rol van de kerk. Er moest echter nog be hoorlijk wat strijd gestreden worden voordat de rederijkers met die heilige on derneming zich konden vestigen. In een ge detailleerde studie brengt Nelleke Moser die roeping tot het retorisch kunstenaar schap in dienst van geloof en kerk in kaart. Het is een mooi afgewogen boek, waarin thematisch aan de hand van teksten de rela tie tussen literatuur, religie en samenleving wordt besproken. Die thema's bieden ver rassende perspectieven. In eerste instantie bespreekt Moser op basis van een beroemd gedicht van de Brugse rederijker Anthonis de Roovere de plantenmetafoor in de retori- cale teksten. Een goed idee is de wortel van de retorica, gevoed door de Heilige Geest. Ze heeft bladeren. Retorica bloeit en draagt vruchten. Zo ongeveer is de redenering. Er bestaan ook andere teksten met zo'n meta foor: het zaad van retorica en de wortel van die kunst: bloeiende woorden. Later verbo den. Vervolgens wordt in het proefschrift van Nelleke Moser de metaforen 'water en vuur' besproken, waarin de heilige geest haar werkzaamheid toont. Maar er is meer: de relatie met de muziek bijvoorbeeld en de manier waarop rederijkers beelden en stomme figuren in hun opvoeringen ge bruikten. Prachtig laat de schrijfster zien hoe de rederijkers de essentie van de mis 'de consecratie van brood en wijn' toepassen in teksten. Dankzij retorica wordt Christus vlees en bloed in brood en wijn. Dat het woord vlees geworden is, was zonder twijfel bekend en dat hier een goudmijn voor dich ters lag, was eerder onthuld, maar dat de re derijkers zo frequent hun edele konste iden tificeerden met het begin van het Johannes- - verhaal is nieuw. Wie trouwens op een veel minder geleerde manier zich in de rederij kers wil verliezen, kan sinds kort een su bliem zakboekje in de Griffioenreeks voor een paar europese pieken krijgen. Onder de titel Kamers, kunst en competitie geven een aantal specialisten uit het gilde van Neder landse rederijkersgeleerden een zeer diver se teksten. Die worden niet in het origineel afgedrukt (zoals in het boek van Moser, die trouwens aan deze bloemlezing meewerkte) maar vertaald. Niet erg poëtisch, maar wel correct en helder. De teksten en documenten zijn in enkele rubrieken ondergebracht. Het eerste deel gaat over Lof en smaad van reto rica, waaruit (met wat verkorting) boven staande citaten werden genomen. Een doopsgezind vermaanlied bevat in dit verband de ingre diënten als kritiek: vaak spreekt u nogal lichtvaardig/ over Gods fijnzinnig woord, maar zijn Rijk is prijzenswaax-dig en bestaat uit meer dan taal. Maar alles zit erin: de boom, retorica's ijdeltuiterij, het werelds vertoon: elke boom waaraan niets groeide wordt geveld en opgebrand. Christus oog doorziet de schijn. Dit fraaie boekje geeft ook in vertaling de stichtingsakte van de re derijkerskamer van Brugge en reglementen van andere kamers. Dat zijn dingen die je niet zo vaak ziet. In het tweede deel worden teksten gegeven die het competitieleven van de rederijkers belichten: de landjuwelen, refreinfeesten en wedstrijden. Interessanter zijn de teksten die de rederijkers in verband brengen met de godsdienststrijd, de vervolging en de re formatie. Dat is de ironie van wat er gebeur de: begonnen als trouwe dienstknechten van de onfeilbare moederkerk van wie ze de woorden en dogma's, de rituelen en de nox~- men in dankbaai'heid ontvingen, gingen ve le dienaars van retorica meedoen in de dis cussie over geloof en samenleving. Daarmee; maakten ze zichzelf vei'dacht. Waar ge-- dacht wordt, vallen spaanders. Op grote rederijkersfeesten in Gent en Axxt-; werpen omstreeks het midden van de zes-, tiende eeuw, brengen de rederijkers stxxk- ken waarin op het scherp van de snede; geloofskwesties en de rol van de kerk wor den besproken. Het zal leiden tot verboden: en vexvolgingen. Maar ook de gereformeer-, den moesten niets van hen hebben. Vanwei^ nig toneel trouwens. Afgoderij, en het na-, spelen van Gods Woord geeft geen pas. Het heeft de rederijkerij geen goed gedaan en toen in de zeventiende eeuw de nieuwe li-j teraire idealen uit Italië ook in de laagste landen belandden, was het eigenlijk wéT met hen gedaan. In de loop van de tijd heb-: ben de rederijkers door veel maakwerk hun: woord- en beeldwerk niet meer kunnen la ten schitteren. Toch zit er iets moois in dit slot van het loflied op retorica: Door haar, bewind troost zij velen die lijden; en met- muziek, haar goede zus/ laat zij meteen/: verdriet en pijn verdwijnen. Lo van Driel. Johan Oostermazi Bart Ramakers: Kamers;, kuzist en competitie. Teksten en documenten uit de rederijkerstijd - Griffioenreeks, €6,95. Nelleke Moser: De strijd voor rhetorica. Poëtica en positie van rederijkers in Vlaanderen, Bra bant, Zeeland en Holland tussen 1450 en 1620- Uitgeverij Amstersam University Press, €24,95.-

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2002 | | pagina 24