Passie voor het oude Zeeland Werk aan de drainagebuizen is ronduit vervelend Niet elke vis heeft gestroomlijnd lijf Peter Henderikx en zijn Middeleeuwen in d'n böögerd woensdag 7 november 2001 Peter Henderikx: „De periode van de zesde tot de dertiende eeuw interesseert me ontzettend." foto Dirk-Jan Gjeltema De interesse voor het ver leden was er vroeg. Op de middelbare school - het Goese Lyceum - stond voor Pieter Arij (Peter) Hende rikx al vast dat hij geschie denis wilde gaan studeren. Dat werd versterkt door de lessen van leraar Kegge, een bijzonder verteller die zijn leerlingen ook duidelijk maakte dat geschiedenis veel méér is dan een reeks jaartallen. Aan de Universiteit van Am sterdam werd het voor Hen derikx een studie middeleeuwse geschiedenis. Na zich enige ja ren met archiefwerk bezig te hebben te gehouden, volgde in 1974 een aanstelling als weten schappelijk medewerker aan de UvA en in 1991 de benoeming tot hoogleraar in de nederzet tingsgeschiedenis van de Ne derlanden in de Middeleeuwen. Die functie legde hij onlangs neer. Maar het werk is daarmee niet af. Henderikx blijft zich, vanuit zijn historische huis in Veere, volop bezighouden met zijn passie, waarbij Zeeland in lang vervlogen tijden weer na drukkelijk in beeld is. De band met Zeeland, met zijn geboortegrond, is altijd blijven bestaan. Ten tijde van zijn we tenschappelijk en onderwijs kundig werk in Amsterdam soms wat minder hecht. Op de achtergrond was de provincie echter steeds aanwezig. Niet al leen in gedachten, ook in de vorm van lezingen en een gesta ge stroom publicaties. Peter Henderikx (Goes, 1940) geldt als dé deskundige bij uitstek als het om Zeeland in de vroege Middeleeuwen gaat. Mede door zijn werk is heel wat informatie over die duistere periode in de geschiedenis boven water geko men. Informatie, die duidelijk maakt hoe en waarom Zeeland is gevormd - ruimtelijk, maat schappelijk - tot wat het nu is. Dat is voor Henderikx ook een belangrijke drijfveer. Noem het nieuwsgierigheid of het ineen voegen van puzzelstukken. „Wat je ziet in je omgeving en hoe is dat nu zo gekomen. Over de instellingen; hoe zaken geor dend, geregeld zijn. En geïnte resseerd zijn in mooie verhalen, in dingen die helemaal verdwe nen zijn. Belangstelling voor oude structuren op het gebied van ruimtelijke ordening en voor bouwkunst is er ook. Die nederzettingsgeschiedenis is bij mij wel goed terecht gekomen. De periode van de zesde tot de dertiende eeuw interesseert me ontzettend. Er is schriftelijk wel wat, ook over Zeeland, je hebt veel archeologie nodig en ook de plaatsnaamkunde zegt vaak iets over het verleden. Het is volgens Henderikx een periode waarin veel gebeurd is. Vanaf de zesde/zevende eeuw komt een herbevolking in de La ge Landen op gang. Er ontstaan veel plaatsen waar de bewoning gaat beginnen. In de elfde/ twaalfde eeuw is er een soort groeiexplosie. Grofweg is het zo dat het begin van veel Zeeuwse dorpen die er nu nog zijn, vóór 1300 ligt. „Het is een heel leuke periode", zegt Peter Henderikx droogjes. Dat blijkt overduide lijk uit de vele publicaties die hij aan dit tijdperk heeft gewijd. Ter gelegenheid van zijn af scheid als hoogleraar is een aan tal gebundeld in het boek Land, water en bewoning. Rode draad Het boek is opgezet rond drie thema's, die als een rode draad door Henderikx' werk lopen. Ontginnings- en nederzettings geschiedenis, met verhalen over havenplaatsen in Zeeland in de dertiende eeuw, het ontstaan en de ontwikkeling van Zierikzee tot 1300, het ontstaan en de ruimtelijke ontwikkeling van Veere tot 1400. Bij het thema Waterstaatsge schiedenis komt de waterstaat van Walcheren tot het begin van de vijftiende eeuw aan de orde en enkele artikelen over de Al- blasserwaard (Henderikx deed daar uitgebreid onderzoek naar in het kader van zijn proef schrift). Het thema Diplomatiek belicht onder meer de bevestigingsoor konde van bisschop Otto III van Utrecht voor de Abdij van Mid delburg uit 1247. Hoewel nu 'op rust gesteld' als hoogleraar, betekent het aller minst dat de stroom publicaties opdroogt. Er wordt gewerkt aan een boek over de Middelburgse Abdij, het cartularium (oorkon deverzameling) van de heren Van Borssele als heren van Veere wordt getranscribeerd en in Zeevissen zijn vooral bekend van de uitstalling bij de vis handelaar en van de berichten over de achteruitgang van soor ten waarop om economische re denen volop gevist wordt. Tong, kabeljauw, schol en haring zijn in dat verband namen die het meest boven komen drijven. Dat is maar een uiterst klein aantal van de ongeveer 28.500 verschillende thans levende vis soorten die op aarde bekend zijn. Daarvan komt zestig pro cent voor in zout en brak water. De meeste zijn te vinden ih war me wateren bij koraalriffen. De aan Nederland grenzende en vrij koude zuidelijke Noordzee is daarmee vergeleken soorten- arm. Dat komt mede omdat het een eentonig en ondiep leefge bied is, met vlakke zandbodems en veel slib. Het koude water is wel voedsel rijk en de Deltawateren, voor zover er nog een verbinding met de Noordzee bestaat, en de Waddenzee zijn voor veel soor ten een kraamkamer. In de veldgids Zeevissen van de KNNV worden 130 zeevissoor ten beschreven, die voorkomen langs de Nederlandse kust bin nen de visserijgrens (twaalf- mijlszone) en in de Waddenzee. Er zijn soorten die het hele jaar aanwezig zijn en soorten die al leen periodiek rondzwemmen; weer andere worden sporadisch waargenomen of een enkele maal (net als bij de vogels gaat het dan om dwaalgasten). Met de veldgids zijn de 130 soorten te herkennen. Uitgegaan is van vangsten in de territoriale wa teren tussen 1946 en 2000. De Noordzee is een voedselrijk en daardoor nog altijd visrijk gebied. Veel soorten worden er geboren, groeien er op en - als ze de kans krijgen - planten zich er voort. Er zijn ook soorten die er wel opgroeien, maar, als ze vol wassen worden, wegtrekken naar meer geschikte paaigron den; daar worden ze dus ook ge boren. Er zijn warmtemixmende soorten die alleen in de zomer in de zuidelijke Noordzee vertoe ven om er te f oerageren (zoals de zeebrasem en lipvis); er zijn koudeminnende soorten (zoals de snotolf), die alleen in de win ter binnentrekt, er hun eieren afzetten en na het voorjaar weer verdwijnen. Zelfs binnen één vissoort kun nen deelgroepen zich heel ver schillend gedragen. Zo is er van de haring bijvoorbeeld een po pulatie die in het voorjaar in het Kanaal tussen Engeland en Frankrijk paait, en een popula tie die daar zijn eieren in het na jaar deponeert. Het is moeilijk per vissoort te bepalen of deze algemeen of zeldzaam voor komt. Er zijn invasies bekend van de makreelgeep, blauwe wijting en trekkervis, die op eens massaal langs de kust aan wezig zijn en daarna vrijwel verdwenen zijn. De 130 soorten die in de veldgids staan behoren tot 63 families en 24 verschillen de orden. Roggen Niet alle vissoorten hebben een gestroomlijnde vorm, schubben en een zijlijn. Vooral bij kustbe- wonende vissen, zoals roggen, platvissen en zeenaalden, wijkt de lichaamsvorm vaak sterk af van de ideale stroomlijnvorm. Dat komt door hun aanpassing aan een andei-e leefomgeving. De vorm van de vis, de aan- of afwezigheid van schubben, de zijlijn, het aantal schubben, de vorm van de bek en de tanden zijn belangrijke kenmerken om vissen op naam te kunnen bren gen. Planktoneters, als de ha ring en de fint, hebben geen tan den. Zeevissen vanaf het strand, een strekdam of vanuit een bootje kan zonder vergunning. Er zijn nogal wat mensen die dit als vorm van recreatiesport doen. Het belangrijkste is echter de beroepsvisserij. Overmatige (boomkor)visserij bedreigt de flora en fauna op de zeebodem langs de kust, in de Waddenzee en de Deltawateren. Uit studie van alle vangstgegevens blijkt dat het aantal vissoorten de laatste decennia aanzienlijk is teruggelopen. De visfauna ver- Zeewolf armt snel in de zuidelijke Noordzee. Alle roggensoorten, grondhaaien en andere bodem- vissen (zoals pietermannen en ponen) zijn reeds verdwenen of staan op het punt dat te doen. De veldgids Zeevissen, samen gesteld door Han Nijssen, is ge schreven voor een brede lezers kring. Er is gezorgd voor een heldere opzet. Tekeningen en kleurenfoto's vergemakkelijken het op naam brengen. De tek sten geven veel informatie over voortplanting, voedsel en ver spreiding. Libellen Libellen vallen op door hun kleuren, vorm en acrobatische vliegbewegingen. Ze doen den ken aan helikopters en behoren tot de grootste van de inheemse insecten. Desondanks is er lan ge tijd weinig belangstelling voor geweest, misschien mede omdat de felle kleuren na hun dood verdwijnen. Anders dan vlinders werden de libellen vroeger weinig verzameld. Pas de laatste jaren is de belangstel ling voor deze insectengroep toegenomen en daarmee ook de kennis over de dieren. Veel er van is samengebracht in de Li- bellengids, uitgegeven door Ti- rion, en waarin alle soorten die bekend zijn in West- en Zuid- Europa aan de orde komen. De libellen vormen een oeroude insectenorde. Al 250 miljoen jaar geleden fladderden de die ren, waarvan sommige met een spanwijdte van zestig centime ter, door de moerasbossen uit de steentijd. Hun geschiedenis gaat verder terug dan die van de zoogdieren en vogels. In de loop der tijd werden ze voorzien van veel volksnamen. Er doen ook verhalen de ronde waaruit blijkt dat de libellen konden steken. Deze sprookjes werden door missionarissen verspreid die de Germanen tot het chris tendom trachtten te bekeren. De libellen waren gewijd aan de godin Frigga (of Freya) en om die reden werden ze als duivels afgeschilderd (zoals ook de vrij dag tot ongeluksdag werd ge maakt). De naam libel heeft te maken met het feit dat de larven van sommige soorten op een hamer haai (libella) lijken. Het zijn wa re luchtpiraten, die hun prooi meestal in de vlucht grijpen. Het grootste deel van hun leven speelt zich ook in de lucht af. Opvallend zijn, naast de kleu ren, de grote facetogen op de kop. De dieren leven van andere insecten; ze hebben zelf overi gens vele vijanden (kikkers, vogels, spinnen). Het zijn zon- aanbidders die niet tegen kou kunnen en water nodig hebben. Hun grootste vijand is de mens, die veel van de leefgebieden op ruimde. De Lïbellegids bevat 175 afbeel dingen in kleur, diverse teke ningen en een gedetailleerde de terminatiesleutel. Er wordt veel aandacht besteed aan de be langrijkste kenmerken, zodat de libellen in het veld goed te be noemen zijn. Ook staan er tips in voor aanleg van tuinvijvers die geschikt zijn voor de insecten. Rinus Antonisse Han Nijssen: Veldgids zeevissen - Uitgave KNNV, Utrecht, ƒ53,99. Gerhard Jurzitza: Libellengids - Uitgave Tirion Natuur, Baarn, ƒ49,91. druk uitgegeven en Henderikx is bestuurlijk actief bij de Stich ting Cultureel Erfgoed Zeeland, de Raad voor Cultuur en de Stichting Veex-e. „Ik hoef me voorlopig niet te vervelen"con stateert hij met gevoel voor un- dei'statement. Ook het voorzit terschap van de Stichting Vrienden van het Zeeuws Ar chief vraagt aandacht. Voor ie mand als Henderikx, die zoveel affiniteit met historische ar chieven heeft, een functie die hem na aan het hart ligt. Na een slapend begin is de stich ting goed op gang gekomen. Vol gens de officiële doelstelling komt de stichting op voor het Zeeuws Archief en worden de belangen van dit ï'egionaal his torisch centrum behailigd bij allerlei gelegenheden, zoals on derhandelingen bij aankopen van erfstukken en aanvragen van subsidies. Mooi voorbeeld is de aankoop van een aantal waardevolle middeleeuwse charters - de oudste uit 1298 - geschreven door een Middel burgse kanunnik. De oorkon den uit het archief van de Abdij waren in de Franse tijd door een militair als oorlogsbuit meege nomen en belandden in Duits land. Ze konden dankzij de stichting worden gekocht en lig gen weer waar ze horen: in het depot van het Zeeuws Archief. Een vriendenstichting is nuttig en nodig, stelt Henderikx. De officiële archiefinstellingen zijn huiverig om een actief aankoop beleid te voeren, omdat er dan een verkeei'de markt kan ont staan. „Er is een politiek dat stukken geschonken worden en niet gekocht hoeven te worden. Andei's wordt het onbetaalbaar en komt er een rijke particulier die iets koopt vanwege het leuke zegel. Dat is dan niet openbaar en niemand heeft er iets aan. Het is dan wel prettig als er een intermediair is als de stichting. Die kan een beetje masseren en het Archief kan blijven zeggen: we kopen niet." De stichting heeft nu ongeveer zestig donateui's uit de paiticu- liere hoek. Henderikx vindt het 'best veel' om mee te beginnen. De fondsenwerving onder het bedrijfsleven moet nog van start gaan. Plannen zijn er genoeg. Het toe gankelijk maken van 'afge dwaalde' ai'chiefstukken van de heren van Veei'e bijvoorbeeld en het aankopen van aquarellen van Francoise van Lynden over het Van de Perrehuis. Maar ook zich inzetten om archiefmateri aal over Zeeland dat elders zit - in Gent en Brugge bevindt zich nogal wat - geschikt te maken voor ï-aadpleging in het Zeeuws Archief. En natuurlijk de fond senwerving voor speciale pi-o- jecten. Henderikx: „Wezittenin het eei-ste jaar dat we geregeld vergaderen en zaken doen. We zijn druk bezig een aantal zaken voor de toekomst op te zetten. Het loopt nu leuk." Rinus Antonisse Peter A. Henderikx: Land, wa ter en bewoning. Waterstaats en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse Delta in de Middeleeuwen. Keuze uit verspreide opstellen, bezorgd door Bas van Bavel, Gerrit van Herwijnen en Kees Verkerk - Uitgeverij Verloren, Hilversum, 59,50. Het Zeeuws Archief in Middelburg. foto Lex de Meester Riek (53) en Adri (59) Hoogstrate telen op tien hectare bij Kloetinge, in een maatschap met doch ter Arianne (30), appels, peren en pruimen. In het dorp verkopen ze de eigen producten plus groenten vanuit de schuur van hun boerderij aan de Zomer- weg. Elke week klappen ze uit de boomgaard. De maatschap Hoogstrate is tussen pluk en snoei aangeland, een maand waarin er van alles moet gebeu ren. De zekerheid van de dagelijkse gang van zaken, die je in de pluk en bij het snoeien wel hebt, is verdwenen. „Het is van alles door elkaar: rotkar- weitjes en leuke dingen, maar wel alle maal zaken die móeten. In de fruitteelt is er eigenlijk geen tijd van het jaar dat je rustig achterover kunt leunen. Een klein bedrijf is zoiets als een kar die je de berg op moet duwen, zodra je op houdt met duwen, weet je zeker dat je door je eigen kar wordt overreden. Het duwen van Adri bestaat komende weken vooral uit het onderhoud van de boomgaarden. „Nu het nogmooi, droog weer is ben ik wat gaten aan het opvul len. Een vriend had grond over en die rij ik nu in voorraadkisten naar die gaten om ze erin te kieperen. In het voorjaar staat er gras op." Ook voor droog weer is de gang met de rugspuit. Plaatsen waar Adri met de spuit achter de trek ker niet kon komen, gaan even tussen door met de hand. „Dat valt allemaal nog mee, maar het werk aan de drainagebuizen is ronduit vervelend. De slootkanten zijn ge maaid en nu moeten we kijken of de uit - einden van de buizen niet beschadigd zijn of dichtgesmeerd. Het water moet goed weg lyinnen. Erger is het als er aan de uiteinden boomwortels door de bui zen zijn gegroeid. Dat controleren we door ze door te spoelen zodra er genoeg water in de sloot staat. Niet zelden zoe ken de wortels van de windschermen juist de betrekkelijk losse grond rond de drainagebuizen op. Als ze zich erin hebben gedrongen wordt het graven, soms wel een meter diep. Ik ken weinig fruittelers die dat graag doen." Bij Rick staat er ook druk op, want de jam gaat steeds harder. „Hij is elke keer op en ik heb er een hekel aan om men sen nee te moeten verkopen. Ze komen er telkens opnieuw om omdat ze hem lekker vinden. Dat is natuurlijk in de eerste plaats leuk, maar de pannen hoeven nauwelijks de kast meer in." Intussen is ook het vergaderseizoen be gonnen. In de zomer en tijdens de pluk hebben fruittelers nauwelijks tijd om te vergaderen, maar nu de dagen korten en het tempo niet meer door de zon wordt opgezweept, krijgt voorlichting weer een belangrijke plaats op de agen da. Adri denkt met weemoed terug aan de tijd van de Dienst Landbouw Voor lichting. „Bij het landbouwschap zaten fruitteeltspecialisten die zo'n beetje al les wisten. Ze wisten van boekhouden, bewai-en, gewasbescherming; alles. De dienst is geprivatiseerd en nu heb je specialisten voor boekhouden, voor koelen en voor ieder denkbaar onder deel in de bedrijfsvoering. Ze zijn er van het Rijk en particulier, maar altijd zijn ze duur." Dat is, volgens Adri, ook de reden dat de kleine afdelinkjes van de Neder landse Fruittelers Organisatie (NFO) tot grotere gefuseerd zijn. „Als je zo'n vent voor een clubje van vijftien moet laten komen, kost dat te veel geld. Nu zijn er altijd zo'n vijftig tot zestig te lers, afhankelijk van het onderwerp." Voor voorlichting over gewasbescher mingsmiddelen hoeven de afdelingen niet te betalen. „Dat heeft de handel graag overgenomen. Misschien is dat het enige voordeel van die privatise ring. Maar die oude bedrijfsdeskundi- gen, van die praktijkmannen die ge woon op je bedrijf langskwamen, die mis ik wel." Vergaderen heeft ook veel met gezellig heid te maken. „Je komt niet altijd met zoveel nieuwtjes op bedrijfsmatig ge bied naar huis, maar het contact met je collega's ik ook belangrijk. Anders is fruitteler het grootste deel van het jaar nogal een eenzaam beroep." Mieke van der Jagt

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2001 | | pagina 25