Boerinnetjes uit Borsele
Even kijken hoe ver de collega's in de Zak zijn
Teken zijn gek op
warmte en vocht
Tfi.
in d'n böögerd
woensdag 24 oktober 2001
Miljène Priem, afgebeeld in ...En m'n zuster die heet Kee....
Het idee is aardig, de uit
werking geslaagd en
het resultaat om trots op te
zijn. De laatste vrouwen in
de gemeente Borsele die de
klederdracht nog in ere hou
den zijn in woord en beeld
vastgelegd in een voorbeel
dig boekwerk ...En m'n zus
ter die heet Kee..., dat vorige
week werd gepresenteerd.
Het is een boek op de valreep.
Het idee was afkomstig van
PvdA-raadslid Maud Eve-
leens-Jongkind, die begin vorig
jaar de suggestie deed alle men
sen die zich nog in Bevelandse
klederdracht hullen, te fotogra
feren. „Als je alle oude boerde
rijen in kaart brengt, waarom
zou je dan de klederdrachten
ook niet doen", zei ze destijds.
„Nu kan het nog. In 2005 is er
waarschijnlijk niets meer over."
De gemêer* - Borsele toonde
zich enthousiast over het idee en
besloot tot de uitgave van een
boekwerk. De Middelburgse fo
tograaf Rude- Riemens kreeg
d e opdracht dames vast te
i...ggen. Het gemeentebestuur
wiide echter een bredere opzet
en koos ervoor Kees Slager uit
's-Heerenhoek, de meester van
de Zeeuwse oral history, te wa
gen het verhaal van de gepor-
tretteerden op te tekenen.
Als 'peildatum' werd 1 septem
ber 2000 gekozen. Die dag wa
ren er nog 42 'boerinnetjes' in
Borsele. Van hen konden en wil
den er 33 meewerken aan het
boek. Achteraf is het jammer -
Slager betreurt dat en ook de ge
meente als opdrachtgever lijkt
er bij nader inzien niet zo geluk
kig mee - dat de Borselse ge
meentegrens strikt is gehan
teerd. Om die reden vielen de
protestantse wouwen die bijna
hun hele leven in de gemeente
hebben gewoond, maar inmid
dels vaak noodgedwongen zijn
verhuisd naar zorgcentrum
Poel wij ck in 's-Heer Arendsker-
ke, net buiten Borsele, buiten de
boot. Het gevolg is dat de katho
lieke dracht in het boek - veel
roomse boerinnen wonen in
zorgcentrum De Kraayert in Le-
wedorp - overheerst, met 23 van
de 3*3 portretten.
Overigens bevat..En m'n zuster
die heet Kee... naast de katho
lieke en protestantse Beven.:v'
se nog een derde drachtsoort,
dankzij Janna Traas-Jansen uit
s-C ->• Inpolder. Zij vluchtte in
ue oorlogsdagen van 1944 met
haar ouders vanuit het geïnun
deerde Walcheren naar Zuid-
Beveland, waar ze later een
fruittelerszoontegen het lijf
liep, met wie ze uiteindelijk
trouwde. Het Walcherse boe-
rengoed bleef ze echter altijd
trouw, omdat ze weinig voelde
voor zo'n grote muts. „Ik vind
onze dracht ook vrolijker."
Leeftijden
Dat het een boek op de valreep
is, blijkt wel uit de leeftijden.
Tanne Rijk uit Heinkenszand is
veruit de jongste in Bevelandse
dracht, al is zij van 1925. Twee
dames uit het boek, Kee van
Bloedkoralen ketting met bewerkt gouden slot.
't Westeinde-Vermue en Jaone
1i er.'oakker-Janse, zij n zelfs de
i I paai van honderd gepas
seerd. Helaas overleden twee
van de boerinnen tijdens het
maken van het boek, waardoor
hun verhaal zonder foto moest
worden afgedrukt. Jammer is
ook dat enkele dames niet voor
de camera van Riemens wilden
verschijnen.
De verhalen in ...En m'n zuster
die heet Kee... zijn geen grote
geschiedenissen, maar vormen
samen een indrukwekkend por
tret van het boerenleven op
Zuid-Beveland in de eerste helft
van de vorige eeuw. „Iedereen
heeft een verhaal te vertellen en
ik vind dat ook het verhaal van
gewone mensen moet worden
opgetekend", zei Slager bij de
presentatie van het boek. „De
levensverhalen van deze boer
innetjes zijn misschien niet al
tijd spectaculair, maar ze zijn
aangrijpender dan veel mensen
denken."
Het boek schetst een periode en
een levenswijze waar zeker de
huidige jonge generatie zich
weinig bij kan voorstellen. Elke
vorm van luxe ontbrak, het le
ven stond in het teken van hard
werken, van kindsbeen af. Geen
van de 33 wouwen in het boek
kwam verder dan de lagere
school, niemand heeft ooit leren
zwemmen of autorijden, de
jaarlijkse kermis was het enige
vertier en naar schoolvakanties
werd lang niet altijd uitgeke
ken, want dat betekende vaak
alleen maar extra werken.
Toch wordt er weinig geklaagd
in ...En m'n zuster die heet Kee.
Een sprekend voorbeeld is het
relaas van Kee Mol uit Nisse,
een van de acht Kee'en in het
boek, die volkomen tevreden is
in haar huisje in Nisse en de
vooruitgang graag aan zich
foto's Ruden Riemens
voorbij laat gaan, omdat ze daar
'glad geen zin' in heeft. Ze hoeft
geen televisie, maakte de verste
reis van haar leven naar Rotter
dam - en dan nog alleen voor be
handeling van een oogziekte -
en slaapt nog altijd in de bed
stee. „Ik ben wel eens bij mensen
geweest die op de plaats van de
bedstee een ledikant hebben ge
zet. Dat is toch geen gezicht?!
De meeste 'boerinnetjes' treu
ren er niet om dat zij onderdeel
zijn van een bijna voorbije ge
schiedenis, al zouden ze zelf niet
zo gauw in burger gaan. Daar
voor zijn ze er te zeer aan ge
wend. „Ik heb nooit overwogen
om m'n boerengoed uit te doen
en in burger te gaan. Dan lijk ik
misschien wel een spook!zegt
Janna Traas-Balleur. Lastig is
wel dat ze door hun schaarste
steeds meer een attractie wor
den. „Dus overal waar ik kom,
daar val ik op en ze proberen me
te fotograferen", moppert Kaot-
je van den Dries-de Jonge.
Kao de Koeijer-Wiskerke uit
Nieuwdorp is wel erg nuchter.
„Dat die hoerendracht ver
dwijnt, daar geef ik niks om.
Ben je nou wijs! 't Is toch veel
makkelijker in een jurk?!zegt
ze. „Het is voorbij en daar moe
ten we maar niet om rouwen."
Het boek bewijst haar ongelijk.
Rolf Bosboom
...En m'n zuster die heet Kee...:
Kees Slager en Ruden Riemens,
uitgegeven door Den Boer/De
Ruiter, Middelburg/Vlissingen,
ISBN 90-74576-30-3. Prijs:
45,-.
Teken laten zich foppen.
Hans Pekelder uit Oud-
Sabbinge, dierenarts in ruste,
trekt een wit laken door het gras
bij de Piet aan het Veerse Meer.
Na enkele meters stopt hij en
pakt ze met een pincet op. Vijf
teken verdwijnen in een potje
met alcohol. Pekelder: „Een
prettige dood, toch."
Pekelder is vrijwilliger, éér. van
de honderd in Nederlan die
meedoen aan het grootste veld
onderzoek naar teken ooit. Ini
tiatiefnemer is het onderzoeks
instituut voor de groene ruimte,
Alterra in Wageningen.
„Teken zijn heel wijd verbreid.
Niks bijzonders, eigenlijk", zegt
Pekelder. „Maar onderzoek is
altijd nuttig. Het bevredigt je
nieuwsgierigheid."
Al jax-en komt Pekelder teken
tegen op zijn weg. „Vijfentwin
tig jaar geleden", herinnert hij
zich, „waren er ontzettend veel
in natuurgebieden langs het
Veerse Meer, aan de Piet, bij de
Schotsman. Dode reeën zaten
eronder."
Voor een dierenarts is dat inte
ressant, want teken brengen
ziektes ovex\ Op zoogdieren, op
honden, op koeien. En sinds
1975 is bekend dat ze ook men
sen kunnen besmetten, met de
ziekte van Lyme. Vernoemd
naar Lyme, een plaats in de
Amerikaanse staat Connecti
cut, waar opvallend veel inwo
ners aan gewrichtsaandoenin
gen leden.
Eind negentiende eeuw bestond
al het vermoeden dat teken ook
mensen konden besmetten. On
derzoek na de epidemie in Lyme
leverde het bewijs. Teken raken
eer-st zelf besmet door bloed te
zuigen bij muizen of andere
kleine knaagdieren. Bij volgen
de gastheren, mensen, dragen ze
de bacterie over.
Die wetenschap heeft zich snel
verspreid. De bacterie, de Bor--
relia burgdorferi, is in 1982 op
gespoord, door de naamgever
Willy Burgdorfer. Twee jaar la
ter is in Nederland het eerste ge
val van de ziekte van Lyme ge
signaleerd, diept Pekelder op
uit zijn documentatie.
Korte broek
Buitenmensen weten zich
sindsdien gewaarschuwd. Je
gaat als jager of terreinopzich
ter niet meer in een korte broek
het veld in. Dat is vragen om
problemen. Gezondheidsdien
sten brengen folders uit. En er is
een speciale Lyme-patiënten-
vereniging opgericht, naar goed
Hollands gebruik.
Leden van die vereniging doen
ook aan het veldonderzoek mee.
,Ik vind dat bewonderenswaar
dig", zegt onderzoeker Gerard
Jagers van Alterra. „Ze hebben
aan den lijve ondervonden wat
teken teweeg kunnen brengen."
Met de nadruk op 'kunnen',
want zeker niet alle teken zijn
besmet. En de omstandigheden
moeten goed zijn. Teken houden
niet van droogte en niet van kou.
Ze gedijen het best van april tot
oktober, als het warm is en bij
een hoge luchtvochtigheids-
graad.
Alterra heeft al enig idee waar
teken het liefst verblijven. De
afgelopen twee jaar is beperkt
veldonderzoek gedaan op vier
verschillende locaties: op een
droog heidegebied en een bos-
terrein op de Hoge Veluwe, in
een recreatiepark in de Amster
damse buitenwijk Bijlmer en in
de duinen bij Haarlem.
„De meeste teken zaten in de
duinen", vertelt Jagers, „vooral
dankzij de voor teken gunstige
luchtvochtigheidsgraad. Het
kleinste aantal zat op de heide."
De tekenpopulatie verschilde
ook sterk per jaar. „In 2000 wa
ren er weinig muizen, waai'door
er ook minder teken waren. Dit
jaar zaten er meer, omdat het
aantal muizen groter was. Mui
zen helpen de teken door de
winter."
Opvallend resultaat van het be
perkte veldonderzoek was dat
het aantal besmette teken vex~-
houdingsgewijs toeneemt, als
ergens meer teken zitten. De be
smettingsgraad varieerde van
twee tot dertig procent.
Kanttekeningen
Het nieuwe, landelijke veldon
derzoek moet uitwijzen of die
eerste onderzoeksresultaten
voor heel Nederland opgaan.
Oud-dierenarts Pekelder vindt
het prima dat dit gebeuxd, maar
hij plaatst er ook kanttekenin
gen bij.
„Ik kom vaak op de Piet met
mijn honden. En die vangen be
ter teken dan ik." Niet dat hij
zijn honden daarvoor zou willen
lenen, maar het geeft aan dat hij
de betrouwbaaxdieid van de on
derzoeksmethode in twijfel
trekt.
„Je moet met een wit laken door
het gras lopen. Wie zegt dat ie
dereen even snel loopt? Niet alle
monsternemers zullen even ge
schikt zijn om dit veldwexk sys
tematisch te doen."
Wat er wordt gevraagd, is wel
vrij simpel, aldus Pekelder. Vrij-
willigex's moeten de dichtheid
van het aantal teken per vier
kante meter vaststellen. Gevan
gen teken moeten in een potje
met alcohol naar Alteira, waax-
na wordt bekeken of ze de ge
vreesde bacterie bij zich dragen.
Of niet.
„Die dichtheid per vierkante
meter is", stelt de Oud-Sabbin-
ger, „een schijnwaarde. Die is zo
betx-ekkelijk. Het is maar waar
je loopt en ook onder welke
weersomstandigheden. Zo'n
teek, twee tot vier millimeter
groot, klimt heus niet helemaal
naar de top van een grasspi'iet,
als hij lang moet wachten op een
gastheer. Hij vexTiongert an-
dex-s."
Begin oktober is Pekelder voor
het eerst met zijn witte laken -
'zal voor voox'bijgangers een
mexkwaardig gezicht zijn ge
weest' - ex'op uitgetrokken. In
november gaat hij nog een keer,
om volgend jaar in april weer te
beginnen. In de koele winter
maanden en het vroege voox'jaar
heeft het toch geen zin.
Alterra-onderzoeker Jagers be
grijpt de kritiek, maar hij blijft
erbij dat het veldonderzoek zin
volle resultaten kan opleveren.
„We zullen na afloop beter we
ten waar in Nederland veel be
smette teken voorkomen en
waar de grootste px-obleemge-
bieden zijn. Om mensen goed te
kunnen waarschuwen, is dat
niet onbelangrijk."
Harmen van der Werf
Een groot veldonderzoek moet xiitwijzen hoeveel teken er in Nedex-
land zijn. foto Willem Mieras
Riek (53) en Adri (59)
Hoogstrate telen op tien
hectare bij Kloetinge, in
een maatschap met doch
ter Arianne (30), appels,
peren en pruimen. In het
dorp verkopen ze de eigen
producten plus groenten
vanuit de schuur van hun
boerderij aan deZomer-
weg. Elke week klappen ze
uit de boomgaard.
Zo, dat zit erop. De laatste
plukjes zijn gebeurd en ook
bij de buurman is alles er zo
goed als af. „Vorige week heb
ben we zelfs een paar dagen he
lemaal stilgelegen. De pluk-
ploeg is op maandag gesplitst
om bij de buren te gaan helpen
en de rest volgde in de loop van
de week." Daar heeft Adri wel
flink van genoten, want mee-
plukken is toch heel wat anders
dan de baas uithangen.
„Op mijn trekker hoor ik niet al
les en aan de gesprekken kan ik
niet deelnemen. Je moet boven
dien steeds in de gaten houden
of er kisten moeten komen of
moeten worden weggebracht."
Zo alleen op zijn trekker en om
dat hij altijd wel te porren is
voor een geintje, is Adri nog
weieens het slachtoffer van sa
menzweringen van de pluk-
ploeg, die bij tijd en wijle gie
rend van het lachen door de
boomgaard rolt. „Als we gaan
helpen bij Jo, de buurman, zit Jo
op de trekker en verandert mijn
rol: heerlijk!
In het weekeinde zijn Adri en
Riek in de auto gestapt om te
kijken hoe de boel er in de Zak
voorstond. „Altijd mooi in de
Zak", vindt Riek, „en het is bo
vendien interessant om te zien
hoe ver de collega's zijn." Die
blijken ook rondjes te rijden en
het komt dan ook niet zelden
voor dat zo'n ritje eindigt met
een glaasje op het einde van de
pluk. „Nu zagen we enkel wat
oude mutanten van de Jonagold
hangen. Daar hebben we zelf
ook nog twee rijtjes van, maar
die gaan eruit dit jaar. Ze zijn in
het kleuren afhankelijk van het
verschil in temperatuur tussen
dag en nacht. Dat verschil is er
nu nauwelijks met die warme
nachten. De jongere mutanten
van Jonagold geven niet om dat
temperatuurverschil, die kleu
ren toch wel."
Tijdens het werkbij de buurman
zag Adri het kleinste egeltje dat
hij ooit gezien heeft. „Het zat
met z'n moeder onder een kist.
Zo'n beestje heeft weinig kans.
Je vraagt je af waarom het zo
laat geboren is." Hij denkt dat
de egel hetzelfde lot zal zijn be
schoren als het halfwas konijn,
dat deze week ten prooi viel aan
een buizerd. „Met allemaal
kwetterende kraaiachtigen er
omheen. Die wilden mee-eten,
maar die buizerd kon het in zijn
eentje wel op. Tja, zo is de na
tuur, mooi maar hard."
Nu de stuwtjes zijn gestreken
ter verlaging van het waterpeil,
komen er in de watergang kleine
kwelfonteintjes boven. „Je ziet
in de oevers van die kratertjes
waar zeer zoute kwel met
schoon zand uitkomt. Als er wa
ter staat, zie je dat natuurlijk
niet."
Het notenseizoen is ook weer
begonnen. De Hoogstratetjes
zijn blij dat ze verdraagzame
buren hebben, want toen er
's nachts een briesje opstak, vie
len wel duizend noten op een
golfplaten dakje. „Het leek wel
mitrailleurvuur, om je rot te
schrikken." Met twee bomen en
een partijtje van een kennis
komt Riek net het natte-noten-
seizoen door in de schuur. „Nu
zijn ze op z'n lekkerst en straks
zijn er weer uit Californië."
Specht
De notenboom die op de eer
biedwaardige leeftijd van zestig
jaar het loodje heeft gelegd, zal
niet worden gekapt. Adrie haalt
er de kruin uit en gaat vervol
gens kijken of er geen specht
wat in ziet. „Dan krijg je padde
stoelen en allerlei insecten. Laat
de natuur het maar opknap
pen." De noten worden dage
lijks geraapt, de bolsters blijven
liggen. „Vroeger kende ik een
ventje dat nog fuiken breide van
katoen. Die kookte een soort
pintje van de bolsters waar de
fuiken in gingen. Dat was om te
conserveren. Ik zou nu, met dat
nylon, niet meer weten wat je er
mee moet doen, behalve afblij
ven. Want het is een supersterke
kleurstof. Zit het aan je handen,
dan kan het er alleen nog afslij
ten. Wassen helpt niet."
Mieke van der Jagt
Sjjfgii
Sl
I
SS,»»»»
SSIss