Met de Isla
delen we
verleden
Antilliaanse
bloemlezing
Zelfs een glimlach is te veel gevraagd
V
Het moest zo nodig
een roman worden
Tegenliggers
van J. Bernlef
et zijn zes kleine stippen in de grote Caribische
Zee: Aruba, Bonaire, Curasao, Sint Maarten,
Saba en Sint Eustatius. Gelet op de beperkte
omvang is de inbreng van de Antillen op de Nederlandse
literatuur groot. In Tropentaal bracht Wim Rutgers het werk
van al bekende en nog onbekende auteurs bij elkaar. Een
boeiend beeld van twee eeuwen vertelkunst uit de laatste
exotische resten van ons koninkrijk.
De door Wim Rutgers samen
gestelde en ingeleide
bloemlezing Tropentaal. 200
jaar Antilliaanse vertelkunst is
zo'n boek waarmee je een soort
ontdekkingsreis kunt maken. Je
wordt meegenomen naar een
onbekende wereld. Want hoe
veel Nederlanders zijn op de
hoogte van de historie en de cul
tuur, de taalkundige en maat
schappelijke situatie van de
verre eilandengroep? Het is be
trekkelijk toevallig dat de zes
Nederlands-Antilliaanse eilan
den (of eigenlijk zijn het er
slechts vijf en een half, Sint
Maarten moeten we delen met
Frankrijk) in één adem ge
noemd kunnen worden. Aruba,
Curacao en Bonaire liggen dui
zend kilometer van de overige
drie vandaan. Aruba heeft een
'status aparte', op Sint Maarten
wordt een zelfde positie bepleit.
Men voelt zich, zoals Rutgers
het omschrijft, „Arubaan, Bo-
nairiaan, Curagaoënaar, Sa-
baan, Sint-Maartenaar of Sta-
tiaan."
Het voornaamste wat de eiland
bewoners gemeen hebben is het
Nederlandse verleden. En dat
terwijl voor onze taal op de An
tillen, naast het Papiamento,
het Engels en het Spaans,
slechts een bescheiden rol is
weggelegd. Vanuit Den Haag
werd indertijd sterk aangedron
gen op onafhankelijkheid. Maai
de Antillianen weigerden, zeker
toen ze zagen hoe de dekoloni
satie van Suriname afliep. Zo
doende horen de eilanden tot de
dag van vandaag bij Nederland
en zorgen ze ervoor dat in onze
literatuur nog altijd de tropen
zon kan blakeren. Bijvoorbeeld
via het proza van schrijvers als
Cola Debrot, Boeli van Leeu
wen, Frank Martinus Arion en
Tip Marugg. Wie hun werk kent,
zal de woorden van de samen
steller van Tropentaal graag be
amen: „Het komt niet in veel
landen voor dat zoveel talent op
zo weinig vierkante kilometers
wordt gevonden."
Deze auteurs zijn natuurlijk
prominent in de bloemlezing
aanwezig, maar ook vele ande
ren maken hun opwachting.
Een uiterst curieus gezelschap
eigenlijk: we komen een pater
uit Nijmegen tegen die een groot
kenner werd van het volksge
loof op Curasao, verschillende
schrijvende medici, een apothe
ker die óók archeoloog was, een
vakbondsman die zich tevens
als schrijver en uitgever ont
popte. Die veelzijdigheid is ken
merkend voor de Antillen: alsof
met weinig mensen toch vele
functies moeten worden ver
vuld. Misschien komt het daar
door ook dat de grens tussen do
cument en literatuur soms
moeili j k is te trekken. D eze b un-
del dient in elk geval niet louter
letterkundige doeleinden. Je
krijgt onder meer ook een fasci
nerend beeld van de Antilliaan
se geschiedenis. Waarbij aange
tekend moet worden dat het
zwaartepunt nadrukkelijk bij
Curasao ligt. Niet verwonder
lijk overigens: het is het toon
aangevende en verreweg het
grootste eiland.
De samensteller heeft de geko
zen teksten over tien hoofdstuk
ken verdeeld. De meeste
daarvan vormen een logische
eenheid. Zo zijn er hoofdstuk
ken over de orale traditie, over
de slavernij en over het oproer
van 30 mei 1969. Andere zijn
veel minder duidelijk omlijnd.
Wat kun je verwachten van een
hoofdstuk met de titel 'Een tro
pische regenboog' of van een
hoofdstuk dat 'De vensters
open' heet? De thematische op
zet is handig: je ontdekkingsreis
wordt in overzichtelijke etap
pes verdeeld. Een bezwaar is
echter dat de aandacht voor de
onderwerpen het zicht op de li
teraire kwaliteit van de teksten
enigszins vertroebelt. Geschrif
ten van een heel verschillende
orde staan al te broederlijk
naast elkaar. Om een voorbeeld
te geven: wie verwacht ertussen
de ooggetuigenverslagen over
de onlusten van 30 mei 1969 een
fragment uit Tip Maruggs De
morgen loeit weer aari>. De
schrijver blikte na twintig jaar
terug: „De dag toen zoveel ver
anderde, de dag waarop het
maagdenvlies van mijn domme
lig geboorte-eiland met weer
stand, pijn en bloeding in
scheurde, heb ik doorgebracht
met een wouw met een zachte,
mispelbruine huid in een hang
mat met rinkelende kalebas
sen."
De bloemlezer heeft z'n best ge
daan alle kleuren van de Antil
len te tonen. Een bijna onmoge
lijke opgave, want het palet is
door de mengeling van Zuid-
Amerikaanse, Europese én
Afrikaanse achtergronden wel
heel bont. Het is vooral in de
mondeling overgeleverde ver
halen dat de Afrikaanse wortels
te zien zijn. Rutgers neemt niet
alleen een aantal van deze ver
tellingen over, hij laat ook boze
buitenstaanders aan het woord.
Een anonymus schreef in 1886:
„Oorverdoovend, onuitstaan
baar en onbeschaamd, meer dan
ooit te voren, heeft het gepeupel
vooral in de Kerstdagen hier
huisgehouden. Een onzedelijke
Afrikaanse negerdans had
volop vrij spel. Te midden
donderdag 6 september 2001
JjpP
A
Standbeeld dat herinnert aan de slavenopstand op de Antillen.
van zulk ëene wanorde in een
bevolkte plaats vraagt men:
Waar is de politie? De politie
was doof en onzichtbaar."
Er is een reeks onthutsende ver
halen over de slavenopstand
van 1795. „Het aantal negers
dat gedood is, is ontelbaar", no
teerde iemand in zijn dagboek.
De slaven kregen hun vrijheid
uiteindelijk pas in 1863, maai
de achterstelling van bepaalde
bevolkingsgroepen hield nog
veel langer aan. Iemand stelt na
de op papier verleende autono
mie teleurgesteld vast: „Maar
weldra is het gebleken dat het de
Hollanders nog steeds zijn die 't
op de Isla en overal voor het zeg
gen hebben."
Sommige mensen lieten zich
niet onderdrukken. De groot
moeder van Jules de Palm bij
voorbeeld. Analfabeet, zwart,
arm, maar zo trots en zelfbe
wust dat haar kleinzoon haar in
een ontroerend verhaal 'een
blanke negerin' kan noemen.
Aan ontroerende, indringende
en mooie verhalen ontbreekt het
trouwens niet in Tropentaal.
Naast een pamflet verschijnt er
ineens een superieure vertelling
van Frank Martinus Arion of
een prachtige tekst van Boeli
van Leeuwen. Mogelijk is de
laatste het grootste talent van
de Antilliaanse letteren. Lees
zijn ontboezemingen over pros
tituees: „Vroeger waren de
meest geliefde hoeren op het ei-
foto R. Martina/GPD
land de Cubaanse schonen, met
hun achterwerken rond en glan
zend als van Zeeuwse paarden."
Lees zijn onthutsende 'Het is
duur om arm te zijn'. Of lees zijn
beschrijving van de wisselende
aspecten van Willemstad: „De
tropen bedriegen in de morgen
altijd om de middag draaglijk te
maken." De glorie en de misère,
de pracht en de verloedering
van zes eilanden: je ontdekt het
allemaal in dit ruim zeshonderd
pagina's tellende boek.
Hans Warren
Tropentaal. 200 jaar Antilliaanse
vertelkunst. Samengesteld en inge
leid door Wim Rutgers - Uitgeverij
Contact, 640 pag./ gebonden/
69,90.
proza
Mirian Guensberg: Saternacht.
Vijfde roman van Miriam Gu
ensberg is de noodlottige ge
schiedenis van een moeder die
door een nachtelijk avontuur
gedwongen is de zorg voor haar
gehandicapte zoon te delen met
diens oom. Tegen de protesten
van de moeder in laat de oom de
jongen kennismaken met een
schijnbaar onbekommerde we
reld van passie en genot. Uitge-
vei-ij Veen, 160 blz., 32,90.
Het journaal van Bontekoe,
Willem Ysbrantszoon Bontekoe
publiceerde zijn Journaal van
Bontekoe in 1646. Het werd het
populairste reisverhaal uit de
Nederlandse geschiedenis met
meer dan zeventig herdrukken.
Aan de vooravond van de vele
festiviteiten t.g. v. het feit dat het
in 2002 vierhonderd jaar gele
den is dat de VOC werd opge
richt hertaalde Thomas Rosen-
boom het ware, oorspronkelijke
verhaal van een legendarische
schipbreuk uit de zeventiende
eeuw. Uitgeverij Athenaeum-
Polak Van Gennep, 140 blz.,
ƒ35,92.
Een roman schrijven, dat is
pas echt schrijven. Dit idee
lijkt in grote delen van letter
kundig Nederland te leven. Ook
Paul Gellings (geb.1953) heeft
er last van. In elk geval waagde
hij zich na drie dichtbundels
aan een roman. Witte Paarden
heet het resultaat. Het boek
ma'akt vooral duidelijk dat de
auteur een verkeerde keuze
heeft gemaakt. Zijn roman
maakt een richtingloze, om niet
te zeggen zinloze indruk.
Het begin is intrigerend genoeg.
De eerste woorden van de ver
teller luiden: „Ik heb ooit. twee
broers gekend van wie ik ziels
veel heb gehouden. Roemer en
Floris Duisterwinkel. Roemer
zag in mij een dichter en fronste
zijn wenkbrauwen wanneer ik
jus d'orange dronk of 's morgens
naar mijn werk ging. Floris wil
de mij in een bepaalde tijd ver
moorden. Beiden zijn vrij jong
gestorven." Maar tegen het slot,
een buitengewoon onhandig en
drakerig slot trouwens, is er
niets boeiends meer over. Gel
lings heeft aan wat hij in die
eerste alinea schreef op de vol
gende honderd vijf tig pagina's
bitter weinig weten toe te voe
gen.
De verteller maakt op een
herfstdag een sentimentele reis.
Hij is op weg naar de buurt
schap Witte Paarden (de naam
wordt met een legende ver
klaard) waar hij zich ooit thuis
heeft gevoeld. Niet alleen van
wege Roemer en Floris, maar
ook vanwege hun ouders die
hem als een zoon hadden ont
haald. Tijdens de rit dringen
zich natuurlijk herinneringen
op aan zijn gestorven vrienden,
aan zijn eigen wilde tijd. Inmid
dels is hij een gevestigde burger
geworden, met een baan als le
raar, een gezin, een paar dicht
bundels op z'n naam. Destijds
had echter in alle opzichten een
mislukking gedreigd. Zijn
grootste tegenslag was waar
schijnlijk het vertrek van zijn
geliefde Sanna geweest. Hij had
gehoopt op haar terugkeer,
daarbij aangemoedigd doorzijn
beste vriend Roemer.
Witte Paarden is vooral een por
tret geworden van deze optimis
tische ongeluksvogel. Roemer
wordt afgeschilderd als een sui
kerpatiënt die zichzelf ver
waarloost, als een onverbeter
lijke brokkenmaker, maar toch
ook als een slimme regelaar die
de dreiging van deurwaarders
altijd weet af te wenden. Zijn
meest gewiekste truc is het ver
anderen van water in kirsch. Hij
schildert en schrijft bombasti
sche gedichten om zijn eigen
liefste terug te winnen: „En,
voorwaar, dan op een goede dag
misschien/ Zal iedere weg weer
leiden naar het hemelbed/ Dat
lichaam en ziel zal wiegen zoals
ooit voorzien:/ U en ik tezamen
in één maat en zo voorgoed ge
red."
Roemer is een spil in het „circuit
van cafés en ateliers, hele en
halve kunstenaars, kinderen
van dertig jaar en ouder" in een
noordelijke stad waarin je Gro
ningen kunt herkennen. En er
valt in deze roman méér thuis te
brengen. Wie weet heeft bij-
voorbeeld Jean Pierre Rawie I
model gestaan voor Armand
Henri Dusart, „toen nog niet be
roemd, maar al wel zeer over
tuigd van zichzelf." Zo wordt
Witte Paarden tenminste een
beetje pikant. Want verder mist
het boek, zwaar overheerst door
alcoholnevels, puberale praat- I
jes en wanhopige liefde, iedere
vorm van pittigheid. Alles
wordt even log en omslachtig
verteld, zodat elke verrassing is
uitgesloten.
Voor de vroege dood van Roe- j
mer en Floris waren de vrienden
al enigszins vervreemd geraakt.
Een onaangename toestand met
een meisje inParijs was daarvan 1
de oorzaak. De verteller her
denkt hen echter met liefde. Het
lijkt of hij alsnog geluk put uit
zijn ongelukkigste jaren. Je zou
bijna zeggen: een ideale voe
dingsbodem voor poëzie. Maar
het moest dus zo nodig een ro-
man worden. Het genre met de
reputatie van een leeuw, maar
meestal met de kracht van een
muis.
H.W.
Paul Gellings: Witte Paarden - Uit-
geverij De Geus, 160 pag./ gebon- I
den/ f35,25.
Paul Gellings ontpopt zich als een logge verteller.
Lachen mocht nooit bij J. Bernlef. Wat je
ook van zijn werk vindt, het valt moei
lijk té ontkennen dat de stemming altijd se
rieus is. In het pas verschenen Tegenliggers,
een bundel die volgens de ondertitel 'por
tretten en herinneringen' bevat, probeert de
gewoonlijk zo droge en fletse schrijver een
kleurrijke grappenmaker te worden. In
twee verhalen - ongetwijfeld op eigen on
dervinding gebaseerd - volgt hij dichters die
op tournee naar het buitenland gaan. Ze
stuiten daarbij voornamelijk op onwil en
onbegrip.
In 'USA Cabaret' reizen zeven Nederlandse
dichters naar Amerika. Het is niet moeilijk
te bepalen wie schuilgaan achter de namen
die Bernlef heeft bedacht. Bert Schildpad
moet Bert Schierbeek zijn, de dwarsdrijf-
ster Julia Roozenschoon doet onweerstaan
baar aan Judith Herzberg' denken, en Jules
Speer zal in werkelijkheid Jules Deelder he
ten. Hij groeit min of meer tot de held van
het verhaal uit: „Sommige mensen werden
afgeschrikt door zijn agressiviteit, maar
daaronder school de blanke pit van de onge
compliceerde volksjongen die maar één
adagium kende: eerlijkheid voor alles."
De dichters vervelen zich verschrikkelijk.
Iedere nieuwe Amerikaanse stad betekent
een nieuwe flop. Bernlef beschrijft het uit
stapje gedetailleerd en heeft daarom bijna
vijftig bladzijden nodig. Misschien dat het
noteren van de ervaringen hem van een de
pressie verloste. Maar als lezer zie je niet in
waarom een en ander ook nog eens afge
drukt moest worden. Ondanks zijn hard
nekkige inspanningen om leuk te lijken,
weet de schrijver je zelfs geen flauwe glim
lach te ontlokken,
In 'The Dutch invented jazz' gaat hij op her
haling. De reis voert deze keer naar een ei
land voor de kust van Dakar. „Voordracht
avondjes en poëziefestivals (schieten) sinds
de jaren zeventig als paddestoelen uit de
grond", verklaart Bernlef, altijd een groot
verbruiker van ondoordachte clichés. In
Afrika is de organisatie nog veel slechter
dan in Amerika, waardoor de poëtische ex
peditie helemaal zinloos lijkt. Jan Liefkind,
zoals de auteur zichzelf in deze verhalen
noemt, krijgt „het idee dat hij bezig was met
het verkopen van ijs op de noordpool."
Gelukkig heeft Tegenliggers ook een tweede
helft. Die biedt een aantal hommages. On
der meer aan Rob Nieuwenhuys, voor hem
indertijd de ideale leraar Nederlands. Niet
alleen voor hem overigens, ook anderen
werden door zijn enthousiasme aangesto
ken. Met zijn opvattingen („In het doodge
wone ging vaak het universele schuil") zou
hij gedeeltelijk het pad voor K. Schippers en
Bernlef zelf geëffend hebben. Een eerbe
toon aan de leraar die spoedig een vriend
werd.
Even persoonlijk is de beschouwing over
Lucebert onder de titel 'De maltentige los
bol indachtig'. Bernlef was zeventien toen
hij hem voor het eerst zag en hoorde, wat een
enorme invloed op hem had. Voor hem, en
daarmee zal hij betrekkelijk alleen staan,
heeft „de poëzie van Lucebert nog niets van
zijn actualiteit verloren, vooral nu er weer
zoveel gedichten bij gezellig flakkerende
theelichtjes worden geschreven."
Hij laat ons meekijken bij zijn werkzaam
heden als poëzievertaler en presenteert een
door hem vertaalde cyclus van Eugenio
Montale. Tenslotte schrijft hij over Bert
Schierbeek. Bij de kennismaking met diens
Het Boek Ik was het, naar zijn zeggen, alsof
hij „een exploderende granaat" in zijn han
den hield. Hij waardeert Schierbeek omdat
diens werk „zich op de scheidslijn tussen le
ven en literatuur" bevond. Dat is misschien
een positie waar de auteur zich ook zelf
thuis voelt. In elk geval toont hij in dit boek
de mens achter de dichter, het evenement in
plaats van het werk. Maar Tegenliggers valt
toch vooral op door de mislukte pogingen
tot geestigheid. Humor en Bernlef: dat zijn
twee woorden die niet in één zin passen.
H.W.
J. Bernlef: Tegenliggers. Portretten en herinne
ringen- Uitgeverij Querido, 168 pag./ f 33,61.
I
J. Bernlef
foto Phil Nijhuis/GPD