Een dorp met
een heuse
ambachtsheer
Unieke vondst op een zomermarkt
Voorgeslacht
Oosterland
cf^K\
fa
woensdag 1 augustus 2001
Naam: Oosterland
Ligging: 8 kilometer ten oosten van Zierikzee
Ontstaan: in de 14e eeuw
Inwonertal: 2521
Monumenten: Hervormde kerk, molen, gasthuis
Bijzonderheden: Oosterland ligt niet meer in het oosten, maar in het midden van Duiveland
In de middeleeuwen was het eiland Duiveland nog klein in om
vang. In de 14e eeuw lagen ten oosten ervan een aantal kleine ei
landjes, die later met elkaar werden verbonden. In 1353/1354 wer
den de resterende schorren bedijkt. Omdat de nieuwe polder ten
oosten van Duiveland lag, werd die aanvankelijk 'Oesternieweland
in Duveland' genoemd. Al snel veranderde dat in 'Oosterland van
Duvelant'. De naam werd uiteindelijk Oosterland. Niet zo'n heel
gelukkige naam. Want wat men toen nog niet kon voorzien, gebeur
de later toch. Ook de grond ten oosten van Oosterland werd bedijkt.
Zo ontstond een nieuw oosterland. Weliswaar heeft men het voor
die nieuwe polder nog een tijdje geprobeerd met Beoosten Duve
land, maar dat was te verwarrend. Daarom won de naam Bruinisse.
Binnen de nieuwe polder lag behalve de heerlijkheid Oosterland
nog een andere heerlijkheid. Dit was Oosterstein. Aan de zelfstan
dige status kwam echter in de 17e eeuw een einde. Dat was mede een
gevolg van het ontbreken van een dorp. Dat werd gebouwd in Oos
terland.
Het is erbij de aanleg allesbehalve planmatig aan toegegaan. Daar
om is het dorpspatroon weinig samenhangendHier alleen een kerk,
met een halve ring, terwijl de overige bebouwing vrijwel geheel ten
noorden van de kerk te vinden s. De Sint Joostdij k heeft als belang
rijkste straat gefungeerd. De Zeeuwen, en ook de Oosterlanders,
houden ervan deftige woorden te versimpelen. Daarom heet de
straat in de volksmond: Sintjesdiek.
Oosterland heeft nog een heuse ambachtsheer. C. baron Schimmel-
penninck van der Oije is ambachtsheer van Oosterland, Oosterstein
en Sirjansland. De baron heeft nog talrijke eigendommen, waaron
der de fraaie molen. Het opvallendste bezit is echter het uitgestrek
te natuurgebied ten zuiden van het dorp. Hier heeft ook het buiten
Heerenhof gestaan, dat op het eind van de oorlog werd verwoest
Tot het monumentenbezit van Oosterland behoort ook de kerk. Het
schip van de kerk is door brand verloren gegaanIn het later vergro
te koor komt de Hervormde Gemeente samen. De toren heeft, geheel
afwijkend van die van ander kerktorens op het eiland, een zadel
dak. De ontwerper was geen Fries, zoals wel eens is vermoed omdat
aldaar veel van zulke torenbekroningen voorkomen. Een simpel
uitgevoerd dak na het verlies van de oorspronkelijke spits is hier de
oplossing geweest. Onlangs kwam een nieuwe restauratie van deze
toren gereed.
De twee overige kerkgenootschappen in het dorp zijn de Gerefor
meerde Gemeente en de Oud Gereformeerde Gemeente in Neder
land. Daarmee is aangegeven dat het reformatorische deel van de
bevolking omvangrijk is. Dat komt ook tot uitdrukking in het feit
dat het dorp naast een openbare ook een reformatorische basis
school heeft. Mede door de grootte van het dorp zijn hier nog talrijke
voorzieningen te vinden zoals een behoorlijk aantal middenstan
ders.
Een bijzonder monument in het dorp is het Gasthuis, dat eigendom
is van de Hervormde Gemeente. Het dateert uit de 18e eeuw en is er
gekomen dankzij een legaat van ambachtsvrouwe Maria Susanna
Lonque. Vroeger woonden er ouden van dagen. Nu zijn er vooral
jonge gezinnen te vinden voor wie een woning in het gasthuis een
bijzonder onderkomen vormt.
Tot 1961 was Oosterland een zelfstandige gemeente. De gemeente
Duiveland, die in het genoemde jaar werd gevormd, is inmiddels
ook al weer verdwenen. Voor het contact tussen de nieuwe gemeente
Schouwen-Duiveland en de kernen vervullen de dorpsraden een
belangrijke rol. Ontbrak het in Oosterland tot dusverre nog aan zo'n
dorpsraad, het is positief te melden dat dat binnenkort verandert.
Huib Uil
Een paar jaar geleden vond ik
al eens het volledige manu
script van een roman die deels in
het Zeeuws geschreven is. Er
staat geen auteur op de stapel
dun schrijfmachinepapier.
Maar wie een klein beetje op de
hoogte is van dergelijke Zeeuw
se streekromans, kan uit de
schrijfstijl opmaken dat de
schrijver haast wel Hendrik
('Eine) Sturm moet zijn. Omdat
Sturm in zijn genre geldt als een
van de beste Zeeuwse schrijvers
van de twintigste eeuw, kan de
vondst van een volledig, onge
publiceerd manuscript van zijn
hand uniek worden genoemd.
Op één van de braderieën die de
Walcherse kustplaatsjes haast
elke week wel organiseren, vond
ik enkele weken geleden op
nieuw een stapeltje papier. Ook
hier ontbrak een naam van de
auteur. Het gaat om een twintig
tal verhalen, deels uitgetypt,
deels handgeschreven. De
meeste verhalen zijn in een ver-
zeeuwst soort Nederlands ge
schreven, met conversaties die
in het Walchers worden weerge
geven. Een en ander ruikt we
derom naar 'Eine Sturm.
Onbekend is of de verhalen al
zijn gepubliceerd. En omdat de
auteursnaam en het verhaal
achter de manuscripten ook on
bekend zijn, nemen we in deze
rubriek één verhaal uit de stapel
op. Wie weet is er iemand die er
meer over kan vertellen. Dus
wie weet wie de schrijver is,
wanneer hij de verhalen schreef,
of ze ergens gepubliceerd zijn,
wordt verzocht dat te laten we
ten aan de rubriek Streektaal.
Marco Evenhuis
Zij waren weg, het donker in. Ar
moe was ulder deel geweest, het
leven had ze niet veel moois toebe
deeld. Geld voor een portretje was er
nooit overgeschoten, een brief of iets
anders. Om van een testament niet te
praten.
Die ene overgrootvader. Hij woonde,
toen hij niet meer werken kon, als we
duwnaar in een klein kotje, dicht aan
de stad. Later was hij er niet meer.
Geen grafsteen dekt hem.
Maar die ander. Mee veel geduld en
moeite was je iets over hem te weten
gekomen. De familie was niet groots
op hem. Hij minde de fantasieën die
opstijgen uit het jeneverglas. Of, min
nen...?
Hij trouwde een vrouw boven zijn
stand. Toen ze vier guus hadden, liep
zij van hem weg. Haar broer, de nota
ris, nam haar in huis Om schandaal te
voorkomen. De familienaam, omge
ven door de glans van kapitaal, mocht
niet geschaad. Het kapitaal stamde
uit de tijd van Napoleon. Smokkel
handel was toen erg winstgevend. Al
zo was overgrootmoeder veilig, dub
bel veilig zelfs, want haar man deed
niet de geringste moeite haar weer te
vinden. Had hij tranen om haar ge
plengd, het zou klare jenever zijn ge
weest. Dat spul spilde hij niet.
Bedelen
De oudste, een meisje, was in dat jaar
elf geworden. Zij moest nadien niet
meer naar school en 't wier een slove-
rig huishoudstertje. Maar haar vader
ging de baan op. Later vertelden ze in
de familie dat hij negotie deed. Maar
zijn achterkleinzoon Jan Vermeulen
dacht dat het wel op bedelen was uit
gedraaid. Het bijeen geschooide wier
voor 't grootste deel op de weg naar
huis vloeibaar gemaakt.
't Moet een donkere dag geweest zijn,
die dag. Mee de wind in de bomen. Een
geluid uit dorrende blaren, als van de
zee het volle bruisen. Hij kwam op
huis aanzwieren, een plezierige roes
wolkte door zijn tanige kop. Zo kon
hij tenminste vergeten. Je moest niet
zo laat in je leven trouwen. En dan nog
wel eentje dat geld in de familie had.
Ja, hij vergat het een tijd lang. Maar
's avonds lag je toch eenzaam in 't
rommelig, stinkend nest.
Thuis zaten ze buiten. Niet omdat het
zulk lekker weer was. Die dag was de
deurwaarder gekomen. De huisbaas
had te lang op zijn centen moeten
wachten. Hij wier haast nuchter toen
hij zijn armelijk zootje overzag. De
huilende guus. Eerst joeg hij de
nieuwsgierigen mee hartelijke vloe
ken de laan uit, liep ze zelfs een paar
stappen achterna. Nadien stopten ze
het nodigste in een paar slopen. Later
liepen ze de vallende avond in. In de
verte waren de bossen van Zeeduin en
Overduin een zwarte wal tegen de
zwarte hemel.
Geen mens wilde ze opnemen. Dat
komt voor onder christenmensen. De
guus wieren moe. Kees Vermeulen, la
ter de grootvader van Jan, droeg een
paar pannen. Ze rinkelden zacht te
gen elkaar. De sloop die over de schou
der van zijn zuster hing, was een lichte
vlek, een eindje voor hem uit. Vader
ging, groot en duister en stinkend
naar drank, voorop. Maar geen mens
gaf hen onderdak, langs de weg, kron
kelend door de duisternis van het ei
land, basten een hele reeks hofhon
den Van de laatste konden ze nog het
rinkelen van de ketting horen.
Eindelijk vroeg vader niet meer. Hij
vond een hok, een schuurtje dat tame
lijk ver van een hofstee vandaan
stond. Daar schoven ze naar binnen,
de wrakke deur liet frisse lucht ge
noeg binnen. Maar te eten hadden ze
niks. Het zorgend sloortje had een
kaars, een petieterig lichtje, dat wonk
bij elke windstoot, daarbuiten.
Maar de man zag op de guus. Hij was
nu nuchter genoeg. Zij hadden hon
ger, de twee knapen en beide meisjes.
Toen hij in de deur ging staan denken,
roken de honden hem zeker. Als een
stippellijn van geluid liep het bassen
en keffen de verre weg langs. Hij keer
de om, bromde de guus toe van te gaan
slapen. Zijn schorre stem zei ulder
avondgebedHij wees de j ongens naar
de hoek van de schuur waar de vloer
schuins opliep naar de wand. Ze
moesten het daar maar wat vlak ma
ken. Eten was er niet, misschien zou
den ze toch wel slapen. Al knaagde de
honger.
Toen was er de juichkreet van de jon
gens. In de schuin oplopende grond
zaten aardappels. Opgeborgen tegen
de winter. De oude sloeg zijn haveloze
kraag op, zocht een dulve mee helder
water. De guus zamelden hout en er
bloeide een klein vuur op. Later zei de
oude het dankgebed, nadien boerde
hij erg hard. Een drankwalmpje trok
door het houten kot. Aardappels in de
schil en zonder zout was ook al niet
veel kost.
Toen de guus sliepen, lei hij zijn jas
over hen heen. Zelf zat hij gehurkt, de
hele nacht. Af en toe snurkte hij.
Ze schijnen toch weer een huisje ge
kregen te hebben, nadien. Maar toen
de oude stierf, kwamen de guus ten
laste van de diaconie. Ze wieren uit
besteed, die oud genoeg was ging die
nen bij de boer. De latere grootvader
Jan wier verhuurd bij de boer van
Duinzicht. Voor twaalf rijksdaalders
in 't halve jaar, waarvan er tien de dia
conie ten nutte kwamen. Grootvader
Jan was een heldere. Toen 't zo uitpak
te dat er bij zijn derde baas een doch
ter op overschot liep, die al een beetje
oudachtig wier en bang was over te
schieten, moest hij mee haar al schie
lijk onder de geboden. Zo wier groot
vader boer. De hofstee was niet groot,
de grond niet van 't beste, maar wat
wil je. Voordien liep hij ook maar op
een klomp en een schoen, nu was er
eten op zijn tijd, een wijf in bed en een
dak boven je hoofd. Dat de vrouwe
geen van de prontsten was, moest je
dan maar op de koop toe nemen.
Grootvader Jan had kwade tijden
meegemaakt op de hofstee. Misoog
sten en grote schaarste van geld. De
negentiger jaren brachten hem op 't
randje van de afgrond. Toen kwam
ook de terugslag op het voorgeslacht,
de man raakte aan de drank Op een
nacht kwam hij niet meer thuis. Ze
visten hem de volgende ochtend uit de
watergang. En hoewel ze vreed huil
de, zei grootmoeder toch dat het net
op tijd was. Mee 't oog op de hofstee
dan.
En na verloop van jaren wier vader
Willem boer.
foto Aero Lin Photo
Armoe was ulder deel geweest, het leven had ze niet veel moois toebedeeld.