Maathoudend tussen zeebries en zeebeving PZC Bekende dichters maken de ergste uitglijers Zo'n grapjas die zélf om zijn moppen lacht Poëzie van G.J. Resink In het gemis hebben we de ander 3D Vliegeren Verzameling Wim Zaal Verhaaltjes van Remco Campert donderdag 12 april 2001 einig auteurs belichamen het bestaan tussen twee culturen zo sterk als G.J. Resink (1911-1997). Uitgeverij Querido heeft daarom een uitgelezen moment gekozen om, onder de titel Perifeer en efemeer zijn verzamelde gedichten te laten verschijnen. Een belangrijke literaire gebeurtenis, want Resink was behalve een échte Indonesiër ook een échte Nederlandse dichter. Berichten uit een vreemde wereld in een vertrouwde taal. In de pas uitgekomen bundel met de complete poëzie van G.J. Resink vinden we onder de 198 gedichten een kwatrijn over zijn verhouding tot de Neder landse taal. Hij beweerde: 'Zij is mij aangewaaid uit een vreemd land/ op eilanden in groot scheepse omgeving./ Soms keert zij weer in binnendijks ver band,/ maathoudend tussen zeebries en zeebeving'. Nederlands mag dan zijn moe dertaal zijn geweest, Nederland was niet zijn vaderland. Of in elk geval slechts voor een klein deel. Zijn moeder, zijn vader en hijzelf werden alle drie in Ne- derlands-Indië geboren. Naar eigen zeggen van Resink had de familie vermoedelijk geen druppel Javaans bloed. Maar de dichter voelde zich wel degelijk een Javaan. Na de overdracht van de soevereiniteit koos hij dan ook voor de Indonesische nationaliteit. Hij leek echter betrekkelijk weinig op de gemiddelde Indo nesiër: vanwege zijn Neder landse poëzie, vanwege zijn in teresse voor Europese kunst én vanwege zijn huidskleur. Maar hij werd eerder een schakel dan een ontheemde tussen elkaar wezensvreemde beschavingen. Begrafenisritueel op Bali. foto Chris van de Vooren/GPD toekende aan het individu in het heelal. Het is een opvatting die hij deelt met zijn landgenoten. Z'n landgenoten in de Oost be doel ik, want die hebben nooit geloofd in het westerse (van de vroege filosoof Protagoras af komstige) de-mens-is-de- maat-van-alle-dingen. Zijn ideeën gaan daar dwars tegenin. Voor hem is juist de natuur, in de zin van de natuurlijke orde, de maat van alle dingen: 'Een mens leeft in haar marges pro memo rie'. En alle 'proffen en profeten' zijn volgens hem slechts 'god- Ook daarover heeft hij meer dan eens geschreven, onder meer in het kwatrijn 'Hermes en Hano- man'. Zowel de Griekse god als de mensaap uit het hindoeïsti sche epos waren hem dierbaar: 'Elegante efebe en albinoaap/ hoe heb ik mij de jaren door aan u vergaapt:/ ondernemende geesten uit mijn twee antieke/ werelden, helpers uit de droom en in de slaap'. De dichter verkeerde in twee werelden, allebei met een zeer oude traditie. Bij Hanoman voelde hij zich waarschijnlijk het meeste thuis, getuige ver schillende gedichten. Hij lijkt zich vereenzelvigd te hebben met de mythische aap, bekend vanwege z'n witte huid, z'n sta tus als vrijgezel, dichter, asceet en geleerde. Koloniale invloed Een belangrijke verdienste van Resink als geleerde is dat hij de betekenis van het Nederlandse bewind in Indonesië sterk heeft gerelativeerd. Op de honderd duizenden jaren historie tussen Ja va-mens en moderne Indone siër maakt die periode van kolo niale invloed nauwelijks iets uit. Vergelijkbare gedachten vinden we voortdurend terug in zijn poëzie die niet voor niets onder de van de auteur zelf af komstige titel Perifeer en efe meer wordt gepresenteerd. Die woorden weerspiegelen de ui terst bescheiden positie die hij vergeten stofjes tussen planeten en kometen'. Het is zijn land dat hem dit besef heeft bijgebracht. Of eigenlijk gaat het nog verder. De dichter is eenvoudig geworden als zijn land. Zo kan hij een gedicht be ëindigen met de woorden: 'Trouw heb ik drift met vormen afgeremd,/ net als mijn land: stormloos doch steeds licht be vend'. Bali en Java kennen in zijn beleving zoveel eeuwigheid ('Een tempel van vijftig, riffen van duizend,/ een wereldzee van millioenen jaren') dat de waan van de dag erbij in het niet valt. Het is nauwelijks een men- senland, eerder 'godenrijk of hel'. Alles was er al 'vóór de cul tuur begon' en alles zal er nog zijn nadat die weer verdwenen is. Een beeld van de godheid Qi- wa staat er 'al duizend jaren/ en zal er nog wel duizend jaren staan'. Dat komt allemaal nogal kos misch over. Bert Paasman - aan wie we deze onberispelijke edi tie danken - laat het nog wat af schrikwekkender klinken door Resink tot een auteur van 'kos- misch-erotische poëzie' uit te roepen. Dat mag waar zijn, hij is verrassend concreet in het nu bijeengebrachte oeuvre dat be halve de bundels Kreeft en steenbok (1963) en Transcultu reel (1981) ook een aantal nog niet eerder gebundelde gedich ten uit de jaren tachtig en ne gentig omvat. 'Soms komt er De heerser van Tuban (Java) ontvangt Nederlanders, die in 1600 zijn haven waren binnengelopen. letterkundige kroniek zelfs nog wel een versje vrij voor bij mijn zoete thee en wat azuur met iets erin van ons heelal en mij', merkte Resink zelf over die laatste gedichten op. Want hij zag óók de betrek kelijkheid in van de poëzie. Op zijn best is hij in de persoon lijke gedichten, waarin hij een ongekend vermogen aan de dag legt om de kleine geschiedenis in een groot verband te plaat sen. Juist dat maakt zijn gedich ten over oorlog en bezetting zo indrukwekkend. Gedichten als 'De dood in Ngawi' over een Ja pans interneringskamp waar het leven zo hard was dat hij kan zeggen: 'Eerst lang na Ngawi kon je om doden snikken'. Ui teraard bevond hij zich vaak tussen twee culturen, waarbij de muziek een opmerkelijke rol speelt. Hij luistert naar Mozart Hij heette Kuntjung naar zijn kuivend haar, dat als de bergrook soms te kruiven stond, terwijl hij naast me het vliegertouw afwond en om de winden floot, van waar ook maar, van de Kedu, de Lawu, de oceaan En op die winden zongen, snaar na snaar, de touwen en zochten de vliegex-s naar de middagzon, de avondster, de maan. Hij ging jong dood, net even tien, elf jaar. En ik, die jonger was, zag haast nooit meer een vlieger boven de Merapitop. Vind nu de hemel maar zo licht ooit weer! Het kan niet meer: het geluk zweeft aan een haar dat altijd breekt en dromen gaan niet op. Het verhaal is altijd hetzelf de. Emigranten keren terug naar waar zij vandaan komen, maar wat zij ervaren is zelden een thuiskomst. Plotseling blijkt dat de vervreemding van de wortels onomkeerbaar is. Dat is des te tragischer, omdat men vaak op dat moment pas de aard van die wortels herkent. Wie 'geworteld' is zal het een zorg zijn waar hij of zij vandaan komt, pas het gemis zet aan het denken. Een verschijnsel dat oudere mensen kennen ten aan zien van het verleden en hun jeugd. De Nederlands-Surinaamse dichteres Candani heeft haar proza-debuut gewijd aan dit koppige thema uit de literatuur. Bij haar verenigen zich het mo tief van 'land vanherkomst' met 'wie was ik in mijn jeugd?', om dat beide samenvallen. Verras singen hoeven wat dat betreft niet verwacht te worden, want het verhaal is vele malen, op ve le verschillende wijzen, verteld. Het komt er op aan hoe men dat doet. Candani doet dat in elk geval heel bespiegelend en poëtisch. Haar boek, met de veelzeggende titel Oude onbekenden, is nau welijks een roman te noemen. Die aanduiding staat er dan ook niet op. Het is eerder een lyrisch essay met een autobiografische inslag, waarin de schrijfster probeert de zin op te sporen van een ernstige breuk in het leven van een hindoestaans-Suri- naamse vrouw. Over die breuk komen wij niet zoveel te weten. Maar wel dat die er uiteindelijk toe heeft ge leid dat Roshni, zoals de vrouw heet, zich van haar vader en moeder heeft afgekeerd en naar Nederland is vertrokken. Het boek vertelt over haar tijdelijke terugkeer naar de plaats van haar geboorte en jeugd. Haar ouders zijn inmiddels overle den. Er is ergens nog een oude oma, er zijn een paar zussen. De wrok van de vrouw tegenover haar ouders, vooral haar moe der, is groot. De wijze waarop Candani ver telt heeft, zoals gezegd, weinig te maken met de afwikkeling van een verhaal. Het is meer het onderzoek dat zij doet, de ma nier waarop zij probeert om op dichterlijke wijze de reikwijdte van pijnlijke conflicten te be grijpen. De aard daarvan beeldt zij uit in de relatie die er ont staat tussen Roshni en de oude hindoestaanSahadevsingh. De ze oude man, een vroegere buur man, wordt tot het symbool van het verleden van de Indiase con tractanten. Hij is een potten bakker. Dat beroep heeft een mythische echo. Want ooit werd de mensheid geschapen door godheden, die de mens uit leem boetseerden en leven in bliezen. Roshni koestert voor deze Saha- devsingh erotische gevoelen; Het is duidelijk dat er dus het wat persoonlijke en mytholog;. sche motieven in het spel zijr Tegelijk wordt duidelijk dat r als kind door haar moeder mii of meer verstoten is, gehaat e zelfs dood gewenst. Conflicts!' genoeg dus. Het is een tamelijk larmoyant! geschiedenis, die gelukkig ni« gaat overheersen omdat de rela tie tussen de vrouw en de oude man de sfeer blijft bepalen. It die relatie blijft de kern liggen Het komt ook niet tot een ontla ding. De oude man houdt zijn jonge bewonderaarster op al- stand. Oude onbekenden eindigt mei het afscheid van Roshni en Sa- hadevsingh. Zij zegt dan tege; de teleurgestelde oude man: „Juist door elkaar niet te heb ben, zullen wij elkaar hebben Altijd. Onvoorwaardelijk." In zo'n formulering ligt een dich terlijke wijsheid besloten, di; het boek draagt. In het gem;: 'hebben' wij de ander. In de laat ste regels vindt zij op Schiphol haar dochtertje terug. Of zij no; een keer teruggaat naar Surina me, weet zij niet. Maar dat hoeft dan ook niet meer. Jan-Hendrik Bakker Candani: Oude onbekenden - Uitge verij In de Knipscheer, f 29,50. sp 1 in Megamendung, de natuurge luiden zorgen voor 'Eine feine Nachtmusik' en kopersmeden uit een kampong maken klan ken 'als de enclave van het cla- vecimbel/ in het vijfde Bran- denburgse concert'. Hij wordt er bijna schizofreen van. 'Wanneer komt de tijd dat de Europeaan/ de Indonesiër of de Javaan/ de Hollander in mij vermoordt of, minder/ nog, de Achterhoeker de Jakartaan?', vroeg hij zich eens af. Bijzonder ontroerend is het vers dat hij aan de vrouw wijdde die hem als kind verzorgde, baboe Han: 'Zij is mijn allereerste lief geweest,/ een lijfmin als voor kinderen en vorsten'. En het hierbij afgedrukte 'Vliegeren' hoort naar mijn oordeel tot de tien mooiste gedichten uit onze letterkunde. Perifeer en efemeer, geschreven in het Ne derlands, gedacht in het Indo nesisch, zal voor iedere poëzie liefhebber een openbaring zijn. Deze volstrekte buitenstaander verdient een plaats in het cen trum van onze literatuur. Taal overgewaaid uit een vreemd land? Welnee, taal gespoeld uit het eigen hart. Hans Warren G.J. Resink: Perifeer en efemeer. Bijeengebracht en verzameld door Bert Paasman - 240 pag./ gebonden/ Uitgeverij Querido, f 55,-. Poëziebloemlezingen zijn steevast een parade van de beste, de mooiste, de bijzonder ste gedichten. Wim Zaal, altijd goed voor een aardig idee, heeft het eens helemaal anders aan gepakt. Voor Bar en boos selec teerde hij de slechtste gedichten in de Nederlandse taal. Een bloemlezing mogen we de bun del trouwens niet noemen. Daarvoor zou hij de toestem ming van de betrokken dichters nodig hebben gehad. En ik denk zo dat de meesten van hen de verleiding niet hadden kunnen weerstaan om Zaals snode plan nen te dwarsbomen. Meneer Kouwenaar, mevrouw Herz- berg, mag ik dat volstrekt waar deloze gedicht van u even lenen? Je gedicht uitverkoren zien in een boek met de sterkste poëzie is mooi, je werk tot de slechte dichtkunst gerekend te zien is een stuk minder mooi. De vondst om de ij dele dichters te ontwijken, is simpel: citeren staat vrij. Dus zijn in Bar en boos de gedichten van enige toe lichting voorzien. Of het doorzichtige trucje ook werkt, is even afwachten. De verhouding tussen de grote hoe veelheid citaat en de bescheiden dosis verklaring zou in het erg ste geval advocaten jarenlang bezig kunnen houden. De slim me zet heeft nóg een schaduw zijde. De samensteller is nu ge dwongen op een nauwelijks te beantwoorden waag te reage ren. Want waarom is een slecht gedicht eigenlijk slecht? Zo'n persoonlijk oordeel met voor anderen overtuigende argu menten te onderbouwen is zelfs voor de meest doorgewinterde poëziecriticus moeilijk. Je moet Wim Zaal dan ook in de meeste gevallen maar op z'n woord ge loven. Hij gaat er blijkbaar van uit dat de citaten veelal bar en boos genoeg klinken om voor zichzelf te spreken. Welke dichters zijn in dit boek vertegenwoordigd? Je had een voudig op de verzamelde poëzie van Lucebert, Leonard Nolens, Elly de Waard of vul uw minst geliefde dichter maar inhet eti ket 'de slechtste gedichten in de Nederlandse taal' kunnen plak ken. Maar zo gemakkelijk heeft Zaal het zich niet gemaakt. Hij heeft vele, vele oeuvres doorge nomen om mislukte poëzie op het spoor te komen. Ze staan er haast allemaal in van Aaf jes tot en met Zwagerman. En juist bij de bekendste dichters vond hij soms de érgste gedichten: bij Achterberg, Bloem, Claus, Ida Gerhardt, KomrijNijhoff, Ra- wie, Vroman. Hij oppert zelfs dat de grootste kunstenaars ook de grootste missers op hun naam hebben staan. Om de pil verder te vergulden voegt hij eraan toe: „Als alleen de werkelijk begaaf den tot miserabele verzen in staat zijn, betekent iemands aanwezigheid in deze bundel een ridderslag." Een ridderslag die ikzelf en al die andere opge nomen dichters graag hadden gemist! Bar en boos is zo'n boek dat nét iets meer belooft dan wordt waargemaakt. Voor een deel komt dat omdat Zaal zich vaker met de dichters van vroeger dan de dichters van vandaag bezig houdt. Een veilige keuze: bij ou de poëzie zie je veel sneller wat er belachelijk aan is dan bij nieuwe poëzie. De bundel wordt er echter minder pikant door. Ik zou liever vernemen wat Anna Enquist, Eva Gerlach of Toon Tellegen fout hebben gedaan dan Antonides van der Goes, Rhijnvis Feith of Lukas Rot gans. Toch blijft het genieten van de uitglijers, onbedoelde dubbelzinnigheden en suffe dooddoeners waarop hier de aandacht wordt gevestigd. Interessant zijn ook de meer al gemene uitspraken. Er wordt op gewezen hoe vaak gedichten met een sprankelende ope ningsregel vervolgens in prie- gelwerk ontaarden. Imitatie en modieusheid blijken grote ge varen voor de poëzie. Al te veel dichters blijken gemakzuchtig op de 'automatische piloot' te vertrouwen. 'Quasi-surrealisti- sche beeldspraak' en 'hoempa pa' brengen hen steeds weer in moeilijkheden. Ja, complete po ëtische genres blijken tot ridi cule poëzie te leiden. Gelegen heidsverzen over huwelijk en gezin, religieuze dichtkunst, politiek geïnspireerde gedich ten, poëzie over schilderijen of over muziek: een totale misluk king is bijna gegarandeerd, Waarom is een slecht gedicht slecht? Op die vraag moet ook Wim Zaal het antwoord schul dig blijven. Maar hij leert de dichters van de toekomst watje kunt doen om opname in een volgende versie van Bar en boos te vermijden. H.W. Bar en boos. De slechtste gedichten in de Nederlandse taal, gekozen en toegelicht door Wim Zaal -196 pag., Uitgeverij Prometheus, f 25,-. Remco Campert wil met alle geweld de leukste zijn, van zijn proza word je des ondanks niet vrolijk. In het pas verschenen De familie Kneupma, met vijfentwintig mi niatuurtjes over een boerengezin, wordt een dieptepunt bereikt. Het afschilderen van boeren als domoren heeft een lange traditie, maar om de grappen van Campert kun je hooguit lachen als een boer die kiespijn heeft. Zoon Kneupma studeert politicolo gie, zo'n moeilijk woord kunnen zijn ouders natuurlijk niet uitspreken. Ze verhaspelen het tot polotologi, polimelie, pokolotologie, portemenie enzovoorts. Zo kwam het toch al zeer weinig omvangrijke boekje gemak kelijk vol. Voor nog meer vermaak moeten de gerechten zorgen die in huize Kneupma worden verorberd. De pot schaft er onder meer soep van gortemeel en paardenvet, ge kookte kippenkoppen en opgebakken klon ten uit de kamemelkse pap van de vorige dag, gruttenbrij met hoenderlellen, kaan- Camperts hevige lol is vooral hevig vervelend. foto Roland de Bruin tjes van regenwurmen, muizenbrij met ha- verballen en schraapsel uit het onderste van de gierkar. Wat een pijnlijke voorstelling: zo'n mop pentapper die alleen zélf om zijn moppen lachtDe familie Kneupma speelt overigens niet in de tijd van Brueghel maar in onze tijd, getuige allerlei verwijzingen naar de actualiteit. Gevreesd moet zelfs worden dat deze verhaaltjes als een satire op het moder ne landleven zijn bedoeld. Ze verlopen steeds eender. Veldwachter Bonkjes meldt zich met of zonder reden bij de familie. Moe der Kneupma begroet hem steevast met de woorden: „Ben jij het Bonkjes? Toch geen slecht nieuws, hoop ik?" Boeren hebben vol gens de auteur niet alleen rauwe eetge woonten, ook hun zeden staan op een laag peil. Broer Gerrit en zus Mieke-Kee genie ten uitbundig van elkaar, waarbij vader veelbetekenend verzucht: „Hé Gerrit, laat je nog wel wat over voor je oude vader?" Als vader klaar is, mag ook Bonkjes het meisje nog bestijgen. Geen cliché of het wordt in deze schetsjes nog eens eindeloos her kauwd. Het is bijna een mirakel dat in een boekje van vijftig bladzijden honderd keer hetzelfde wordt gezegd. Flauw, flauwer, Campert. Hij heeft in de halve eeuw dat hij actief is in de literatuur nooit grootse dingen gedaan. Maar zo onuitstaanbaar als hij nu is, was hij nog nooit. Dat maken de gelijktijdig ver schenen Verzamelde verhalen duidelijk, een bundel van bijna negenhonderd pagina's waarin al zijn kort proza vanaf Alle dagen feest (1954) tot en met Een mooie jonge vriendin (1998) bijeengebracht werd. Het strompelende stuntwerk dat het nieuwe boekje beheerst, ontbreekt zelden hele maal. Hij vond het heel geestig een kind 'strale verwarming' en 'mompeliespel' tela- tenzeggen. Erzijn meer allerminst grappige woordgrappen zoals: „Een schot verbrijzelt een ruit, maar het bleek gelukkig een Schot te zijn." Maar in het verleden, in zijn realis tische in plaats van karikaturale verhalen, wist hij hierin maat te houden. Campert heeft altijd het op zichzelf loffelij ke streven gehad de lezer te amuseren. Hij is in zijn proza meestal bezig op lichtvoetige wijze de melancholie te omzeilen. Want hoe opgewekt ook verwoord, de inhoud van zijn verhalen is somber. We krijgen een optocht van, nietsnutten te zien, mensen met veel te weinig talent gekoppeld aan veel te weinig ambitie. Ze leven zonder doel, ze hebben zo als een van hen zegt het gevoel „of ik altijd zo had geleefd en altijd zo maar zou verder leven." Men kan zich voorstellen dat Cam pert genoeg heeft gekregen van deze kleur loze figuren, en van de weeromstuit gekozen heeft voor het boerenbont. Maar zijn hevige lol is vooral hevig vervelend. Een humorist die niet het minste gevoel voor humor heeft. Alsof iemand schraapsel uit het onderste van de gierkar ervaart als een verfijnd par fum. H.W. Remco Campert: De familie Kneupma - 58 pag., I f 19,90. Remco Campert: Alle verhalen -880 pag./ gebon den/ f75,-. Beide uitgaven: De Bezige Bij, Amsterdam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2001 | | pagina 30