Gis se straatjongen onder de
vogels verdient beter imago
De Rumoirtschorren barsten van het leven
De kraai
meer een
lust dan
een last
28
29
29
Spoorbrug
over Arne
was uniek
weerwoord
Z'npèèrd
'ing op
d'n kérke
Schelde
stoort zich
niet aan
grenzen
Verhalen uit
d'nboógerd
bijzonder blauw
woensdag 4 april 2001
Hoe komt het toch dat
kraaiachtigen bij veel
mensen niet hoog staan aan
geschreven? Ze hebben
ronduit een slecht imago en
een laag aaibaarheidsgehal-
te. Komt het door de (sombe
re) kleur? Of de krassende
geluiden die ze voortbren
gen? Omdat ze als een be
dreiging voor de zangvogels
worden beschouwd en scha
de aan gewassen veroorza
ken? Misschien van alles
wat. Feit is dat veel van de
vooroordelen niet juist zijn.
Vogelbescherming Neder
land vindt het hoog tijd wat
te doen aan de verkeerde
beeldvorming. Kraaiachti
gen zijn per saldo meer een
lust dan een last.
Ze zijn de intellectuele
straatjongens onder de vo
gels, die thuishoren in het
Zeeuwse landschap, zegt Ralf
Joosse, regioconsulent Delta-
/West-Brabant van Vogelbe
scherming. Hij onderstreept dat
kraaiachtigen veelzijdiger en
nuttiger zijn dan algemeen
wordt gedacht. Ze eten niet
vooral vogels en eieren. Het zijn
geen specialisten, maar ze pak
ken datgene wat makkelijk
voorhanden is. Ras-opportunis
ten dus. Hun gedrag is ook beïn
vloed door de activiteiten van
de mens, die meedogenloos
jaagde, de leefomgeving be
perkte en kwistig met insectici
den strooide.
Eén soort heeft het daardoor in
Zeeland voor gezien gehouden,
vertelt Joosse. Het gaat om de
roek. De vogel laat zich in de
provincie hooguit nog als
dwaalgast zien, met name in de
winter. De dichtstbijzijnde
kolonie bevindt zich in West-
Brabant. „Het dier is gewoon
weggetreiterd", stelt Joosse on
omwonden. Hij betreurt dat,
want de roek hoort als vanouds
net zozeer in Zeeland als de an
dere kraaiachtigen die wél ge
bleven zijn. Het gaat dan om
vier soorten: de ekster (2.200 tot
2.500 broedparen), de vlaamse
gaai (300 tot 400 broedparen),
de kauw (1.000 tot 1.500 broed
paren) en de zwarte kraai (900
tot 1.300 broedparen).
Geen echt grote aantallen, ter
wijl de dieren toch overal in het
landelijk gebied aanwezig lij
ken te zijn. Dat komt vooral om
dat de vogels zich niet erg ver
schuilen voor de mensen. Het
bekendst is wel de zwarte kraai
(zo'n 45 centimeter lang en pik
zwart). Een echte standvogel,
waarvan een paartj e een territo
rium van 10 tot 4 0 hectare in be
slag neemt. In de winter komt
familie uit het noorden en oos
Nieuwe weerwoorden zijn welkom
bij de redactie PZC, postbus 18.
4380 AA, Vlissingen. fax 0118-
470102. e-mail redactie@pzc.nl.
April is net een
ouwe stier: zo heet
en zo weer koud
Buitengebied is een wekelijkse
bijlage over natuur en
landschap, land- en tuinbouw,
streektaal en streekcultuur,
visserij, recreatie en vrije tijd.
Vragen, opmerkingen en
suggesties zijn welkom bij de
redactie van de PZC, postbus
18, 4380 AA, Vlissingen,
fax 0118-470102,
e-mail redactie@pzc.nl
Kraaien boven een akker bij Lewedorp. foto Dirk-Jan Gjeltema
jaar en kauw 15 jaar. Joose legt
uit dat ekster en zwarte kraai
vooral aas en (bodem)insecten
eten, de kauw en de roek alleen
insecten en de gaai bessen en za
den. Ze eten wel eens andere vo
gels en eieren, maar vooral als
bij voedsel. Ze roeien geen ande
re vogelsoorten uit, maar eten
juist veel schadelijke insecten.
De vogels zijn nuttig bij het op
ruimen van dode dieren (vooral
langs wegen is dat te zien). „Er
zijn veel onnodige misverstan
den over de kraaiachtigen",
constateert de vogelconsulent.
Een verhaal apart is dat van de
roek (ruim 30 centimeter, ge
drongen figuur, donker met
grijs achterhoofd). Ooit net zo
Zeeuws als zijn familieleden. Er
werd fel jacht op gemaakt en na
dat in 1977 de jacht op het dier
gesloten werd verklaard, veran
derde dat in wegjagen. Joosse
geeft aan dat er begin vorige
eeuw nog enkele honderden pa
ren in Zeeland huisden. Kolo
nies waren er op het landgoed
Ter Hooge bij Middelburg en in
de buurt van Zierikzee. Nu is de
roek verdwenen. „Hij is bestre
den op geheel onjuiste argu
menten. Er was vermeende
schade, hooguit wat lichte land-
bouwschade. Het bestrijden
moet vooral een psychische oor
zaak hebben", betoogt Joosse.
Hij gelooft dat de roek nog wel
terugkeert naar Zeeland. „Al
leen gaat de opmars niet zo rap.
De beesten zijn behoorlijk con
servatief in het heroveren van
gebied waar zo ooit gezeten
hebben. Dat wantrouwen wordt
ook duidelijk gevoed door de ac
ties tegen de roek, met name pu
re verstoring. Bosjes waar ze uit
worden gejaagd, heggen en bos
jes die als geschikte broedbio-
toop verdwijnen. Het bemoei
lijkt de hervestiging van de
soort." Ralf Joosse zal de terug
keer toejuichen. „Ikvindheteen
verrijking van het systeem. Het
beest hoort hier gewoon thuis.
Dat heeft hij in het verleden ook
bewezen."
In de buurt van Breda en
Sprang-Capelle zitten enkele
kolonies, die het goed doen. Als
die met rust gelaten en groter
worden, is het mogelijk dat af
splitsingen richting Zeeland
trekken. Pluspunt is dat daar de
bebossing toeneemt en de roek
heeft laanbeplantingen of bos
schages met hoge bomen nodig.
Aan geforceerde herintroductie
wil Joosse niet denken. „Daar
ben ik geen voorstander van.
Van het beest zijn er in Neder
land ongeveer 60.000 broedpa
ren, er is geen aanleiding om de
soort te herintroduceren. Hij
moet gewoon op eigen kracht
terugkomen, al zal dat nog wel
eens een stuitje kunnen duren."
Rinus Antonisse
ten op bezoek (de bonte kraai,
die zwart met grijs is). Minder
bekend is de kleinere kauw
(zwart met grijs achterhoofd),
een strikt monogame holen-
broeder, die vroeger wel als
huisdier werd gehouden.
Steeds meer bekendheid geniet
de ekster, met zijn zwart-
blauw-witte verenkleed en lan
ge staart. Hij rukt langzaam op
vanuit het buitengebied naar de
bewoonde omgeving en hipt
vaak langs wegen op zoek naar
voedsel. Die gedragsverschui
ving geeft de indruk dat de soort
sterk toeneemt, maar dat is vol
gens Ralf Joosse niet het geval.
De aantallen blijven vrij con
stant. Minder in het oog lopend
is de vlaamse gaai (tegenwoor
dig kortweg gaai genoemd), de
kleurrijkste onder de kraaiach
tigen: bruinroze, met gestreepte
kruin, zwarte snor en witte kin,
blauw en wit op de bovenvleu-
gel en zwarte staart. Het is een
eikelliefhebber en zodoende een
uitstekende bosver jonger. Ze
kunnen opmerkelijke geluiden
maken.
Bijvoedsel
Kraaiachtigen kunnen vrij oud
worden: roek 20 jaar, gaai 18
jaar, ekster en zwarte kraai 15
foto Het Zeeuwse Landschap
zorgt ook hier de noordwesten
wind soms voor ernstige afkal
ving van het schor.
De Rumoirtschorren waren tot
halverwege de negentiende
eeuw zeer uitgestrekt. De hele
Anna Jacobapolder bestond uit
schoren totdat die in 1847 werd
bedijkt, lag er zo'n vijftienhon
derd hectare aaneengesloten
schorgebied. Uit de vaderlandse
geschiedenis weten we dat het
Zijpe in de zeventiende eeuw
doorwaadbaar was; de Spaanse
veldheer Mondragon stak het
gebied over met zijn troepen
voor het beleg van Zierikzee. Nu
is de Oosterschelde ter plekke
tot veertig meter diep en de hol-
lestelle, die ooit dienst deed om
de schaapskudden die op grote
afstand van het vasteland wa
ren te drenken, ligt voor een deel
in het talud van de Zeedijk. De
oppervlakte schor is door inpol
dering en afkalving gedeci
meerd, maar met een opper
vlakte van zo'n 150 hectare is
het toch nog steeds één van de
grootste schorrencomplexen in
de Oosterschelde.
Zandige plekken
Qua plantengroei zijn de Ru
moirtschorren bijzonder geva
rieerd. Je vindt er volop schor-
renplanten als schorrekruid,
gras, en dat is een soort die op de
Zeeuwse schorren zeldzaam is.
In het oostelijk deel is het schor
duidelijk wat minder zout dan
aan de westkant. De plant die
dat verraadt, is het Engels lepel
blad, een witbloeiende kruis-
bloemige die geldt als een aan
wijzer voor brakke situaties. In
vroeger eeuw was het lepelblad
bijzonder in trek bij zeelieden,
die op hun lange reizen scheur
buik kregen. Scheurbuik (scor
butus) ontstond als gevolg van
gebrek aan vitamine C. Het le
pelblad is niet alleen bijzonder
rijk aan vitamine C, maar het is
(in verschillende soorten) langs
vrijwel alle kusten te vinden.
Zeegras
Een andere bijzonderheid onder
de planten van de Rumoirt
schorren is het zeegras. Dat is
een zoutwaterplant die voor
komt in de getij denkreken.
Vroeger was het zeegras wijd
verbreid in Nederland en het
werd voor verschillende toepas
singen gebruikt. Zo werden ma
trassen gevuld met zeegras en
zelfs werd het gebruikt voor de
aanleg van zeedijken. Het voor
malige eiland Wieringen was
omdijkt met dergelijke 'wierdij-
ken' en het had zijn naamgeving
dus aan het zeegras te danken.
Als gevolg van een wereldwijd
om zich heen grijpende schim
melziekte is het zeegras zeld
zaam geworden. Eventjes leek
het erop dat de ineenstorting
van het zeegras kwalijke gevol
gen zou hebben voor de rotgans,
een vogel die zeegras als hoofd-
voedsel op zijn menu had staan.
Maar de rotgans wist zich uit
stekend aan te passen door over
te schakelen op darmwier en
zeesla, en als wat later in de
winter die voedselbron minder
wordt, staan gras en wintertar
we op het menu.
Rotganzen zitten in de winter
maanden nog steeds massaal op
en rond de Rumoirtschorren.
Andere wintergasten zijn onder
meer de bonte strandloper, de
scholekster, de zilverplevier en
allerlei andere steltlopers. Bo
ven het schor jaagt de blauwe
kiekendief en soms de onstui
mig snelle slechtvalk. En altijd
weer zijn er verrassingen. Zo is
er de laatste maanden bijna
voortdurend een parmantig wit
reigertje te zien dat op de visjes
in de kreken jaagt. Het is de klei
ne zilverreiger, tot voor kort een
zeldzame gast, maar nu in som
mige natuurgebieden een bijna
dagelijkse verschijning. De
wintergasten maken zich op om
te vertrekken, maar hun rol
wordt op het schor overgeno
men door broedvogels als ture
luur, scholekster en zilver
meeuw. De Rumoirtschorren
barsten van leven!
Chiel Jacobusse
Er is niet al teveel fantasie
voor nodig om te begrijpen
hoe de Rumoirtschorren, langs
de noordrand van Sint Philips-
land aan hun naam zijn geko
men. De naam lijkt voor de hui
dige situatie eerder ironisch dan
serieus. Het smalle reepje schor
langs het diepe vaarwater van
het Zijpe is wel in de laatste
plaats een 'ruim oord'. Ondanks
een zware stenen schorverdedi-
gingsrand kalft het plaatselijk
nog gedurig verder af. Zo ziet
het er althans uit op de noord
westpunt van Sint Philipsland,
vlakbij de roemruchte hollestel-
le. Ga je meer naar het oosten
dan wordt het schor breder en
de doodlopende Oosterschelde-
arm het Slaak lijkt nauwelijks
een bedreiging te vormen. Toch
De PZC heeft een stuk Oosterscheldenatuur geadopteerd. Het gaat
om de Rumoirtschorren en de Slikken in de Krabbenkreek, achterin
de Oosterschelde. Ook het schorretje voor de Oesterput, langs de
noordkust van Noord-Beveland behoort bij het geadopteerde ge
bied. De krant betaalt mee aan het behoud van dit bijzondere stukje
Zeeland, door een sponsorbijdrage aan Het Zeeuwse Landschap.
In 'Bijzonder blauw' wordt het wel en wee van het reservaat belicht
en bovendien komen er regelmatig vertegenwoordigers van de
unieke flora en fauna ter sprake.
Krammer
De Rumoirtschorren, langs de noordrand van Sint Philipsland.
foto Marco Faasse
kweldergras, zeekraal en lams- schor tegenkomt. Maar op zan-
oor. Dat zijn de 'gewone' zout- dige plekken staan de paarsroze
planten die je op bijna ieder bloemtrosjes van het Engels
THOLEN