Halve eeuw
Moluks leven
in Zeeland
We dachten hier
even te schuilen
Verlangen naar een onbekend land
Petje af voor de eerste generatie
zaterdag 17 maart 2001
Oost-Souburg, eindjaren tachtig. foto Archief PZC
Ach", zegt hij, „tijdelijk is
een rekbaar begrip."
Eltzer Metiary dacht in 1951
eventjes in Nederland te blij
ven. Eventjes is een volwas
sen leven lang aan het wor
den.
Eltzer Metiary: „Toen we met
een hele groep vrijgezelle
jongens in Rotterdam aankwa
men, was ik net in de twintig. We
vonden het allang best. Wij wa
ren toch altijd goed voor
Nederland geweest en Neder
land goed voor ons. We dachterj
hier even te kunnen schuilen.
Op Ambon was niemand veilig.
Indonesische troepen hadden er
de aanval geopend."
„Wat ik in die jaren het liefst
had gewild? Ik had graag voor
een vrij en zelfstandig Moluk-
ken willen strijden. Ik was op
Java. We konden niet teruggaan
naar Ambon. Daar was het te
onrustig. Het was een verwar
rende periode." Eltzer Metiary
was KNIL-militair. Na de oor
log wilden de Javanen de Mo
lukse strijders wel inlijven.
„Maar kom nou. Dat wilden we
natuurlijk niet, dan zouden we
tegen ons eigen volk vechten."
Met een Nederlandse bevriende
militair maakte hij plannen om
te vertrekken naar Nieuw-Zee-
land. „We waren al bij de emi-
gratiedienst geweest. Hij mocht
gaan, maar ik niet omdat ik een
kleurling was. Toen zijn we sa
men in Indonesië gebleven.
Mijn vriend is een paar maan
den later in de buurt van Bata
via omgekomen."
Metiary (72 jaar) vond toen dat
hij het beste naar Nederland
kon gaan. Hij dacht door zijn
vriend de Nederlandse mentali
teit een beetje te kennen en op
Java waren Molukkers niet ge
wenst. Het was 1951 toen hij
aankwam in Rotterdam. Met
zo'n tachtig Molukse jongeren
werden ze naar kampen in Vlis-
singen, Koudekerke, Seroos-
kerke en Middelburg overge
bracht. „Ik had niet gekozen
voor Zeeland. Want ik wist niet
wat ik er kon verwachten. We
werden gewoon door enkele ho
ge pieten gestuurd. Oh, die hoge
pieten zeiden ook nog direct dat
we geen militair meer waren.
Dat was slikken."
Vijf maanden verbleef hij in
Middelburg. Op de Middelburg
se Markt kreeg een groep Mo
lukkers ruzie met Nederlan
ders. „Het was kermis. Ik was
zelf niet bij die vechtpartij be
trokken maar het moet er heftig
aan toe zijn gegaan. Wat wil je?
Tachtig jonge jongens bij elkaar
in een nieuw, vreemd land. Dat
gaat een keer fout. We werden
gestraft. We werden in bussen
geladen en als gevangenen naar
Marum in Friesland vervoerd."
In Marum kon hij niet wennen.
Hij belde naar de Middelburgse
kampbeheerder en vroeg of hij
terug kon komen naar de Seis-
weg. „Dat was geen probleem.
Toen mochten mijn vriend en ik
helemaal alleen teruggaan naar
Zeeland. Zonder bewaking. We
hebben een poosje in Seroosker-
ke gezeten en later heb ik ook
nog in het kamp van Breskens
onderdak gevonden."
Langzaamaan raakte hij het
kampleven beu. Hij wilde een
vak leren en dat was niet altijd
eenvoudig in Zeeland. Metiary
pakte zijn koffers en verhuisde
naar Rotterdam.
Met een diploma op zak keerde
hij begin jaren zestig terug naar
Zeeland. Bij De Schelde hadden
ze veel mensen nodig. Hij rea
geerde en kreeg een baan. „Ik
verhuisde naar Oost-Souburg,
naar het huis waar ik nu nog
woon. Ik ben met een Neder
landse vrouw getrouwd. We
hebben samen vier kinderen.
Maar we zijn een paar jaar gele
den gescheiden. Ik ben her
trouwd met een Molukse vrouw.
Waarom mijn eerste huwelijk is
misgelopen weet ik nog steeds
niet. Mijn ex-vrouw is ook heel
erg Moluks, al is ze Nederland
se. Ze is nog steeds lid van onze
kerk."
Treinkaping
De periode rond de treinkaping
was vreselijk. Hij was voetbal
scheidsrechter. Die zondag,
toen de jongens net een trein
hadden gekaapt, moest hij de
wedstrijd IJzendijke-Axel flui
ten. Een jongen van IJzendijke
maakte een overtreding, die hij
bestrafte met een penalty. „De
keeper liep op me af en zei: 'U
moet naar de Punt'. Toen heb ik
maar gezegd dat hij naar de
kleedkamers moest."
Edith Ramakers
Circa 3.500 Molukse militairen van het Koninklijke Nederlands Indisch Leger
(KNIL) en hun gezinnen kwamen vijftig j aar geleden vanuit Java in Rotterdam
aan. Het was in het voorjaar van 1951. Zowel de Molukkers als de Nederlandse
overheid gingen ervan uit dat het een kortstondig verblijf zou zijn. De Molukkers
werden bij aankomst verspreid over heel Nederland om onderdak te vinden in
kampen. In de barakken ontbrak het aan elk comfort. Het maakte niets uit, want de
Molukkers zouden toch weer spoedig terugkeren naar hun eigen land. Het liep he
lemaal anders. Het korte verblijf werd een halve eeuw.
In heel het land wordt tot eind mei herdacht dat de Molukkers vijftig jaar geleden
in Nederland aankwamen. De landelijke manifestatie is op 21 maart in de Schieha-
ven in Rotterdam. Ook in Zeeland kwamen vijftig jaar geleden de eerste Moluk
kers. Een groot aantal kreeg onderdak in kampen op Walcheren. Het was een
vreemd begin in een merkwaardig land, dat
in niets leek op het eilandenrijk. Vooral de
eerste generatie heeft last van het idee dat
Nederland geen tussenstop is, maar een
eindpunt. Riet Pattikawa-Lawalata: „Mijn
vader vroeg zelfs of we zijn botten daar wil
den brengen." Ontworteld zoeken ze in dat
andere land steun bij elkaar. De familieband
en de kerk hebben drie generaties lang stand
gehouden. „Want ik ken geen Molukker die
niet bij de kerk is", zegt Melina Telehala. En
Jeltzer Metiary heeft zich in Nederland ge
red door zich altijd aan te passen. „Want de
Nederlanders zijn toch sterker." Drie gene
raties Zeeuwse Molukkers vertellen over le-
ven met het Molukse gevoel.
Er valt niets te vieren, als
je vijftig jaar in een
vreemd land woont." Riet
Pattikawa-Lawalata noemt
het dan ook liever herden
ken. In juni is het een halve
eeuw geleden dat ze als vier
jarig meisje met het schip
Goy a in de haven van Rotter
dam aankwam. Ze is nooit op
de Molukken geweest, maar
voelt zich in hart en nieren
Molukse.
Ze is geboren op het eiland
Banka, waar vader Lawala-
ta gelegerd was als predikant in
het KNIL. De familie vertrok op
18 mei 1951 van het eiland Se-
marang naar Nederland. Op dé
dag van vertrek werd nog een
broertje geboren. Met elf kinde
ren kwam de familie in Neder
land aan.
Zelf herinnert ze zich niets van
de reis. Haar vader vertelde la
ter hoe ze in Rotterdam ontvan
gen werden. „Er kwam een Ne
derlandse man aan boord. Ik
denk dat hij van defensie was.
Hij vertelde dat iedereen ontsla
gen was uit de KNIL-status.
Mijn vader vond het vreselijk.
Zijn vertrouwen in de Neder
landers was weg. Hij was boos
en verdrietig, maar wat moesten
ze? Ze waren in Nederland."
Op de kade stonden de bussen
klaar. De familie vertrok naar
kamp Amersfoort. Na een medi
sche keuring ging de reis verder
naar het voormalige concentra
tiekamp in Vught, om na onge
veer drie maanden in barakken
in woonoord Seisweg in Middel
burg terecht te komen.
Omdat de kamers daar veel te
klein waren voor het grote ge
zin, verhuisden ze naar de Sint
Pieterstraat, waar de familie tot
1963 bleef. Intussen bezocht
Riet de kleuterschool aan de
Vlasmarkt. „Ik ging met twee
andere Molukse meisjes. Het
was raar: een eerste confronta
tie. Er waren blanke kindjes en
de juf was blank. Het was
vreemd en een beetje eng in het
begin." Dat gevoel ging over
door een bijzonder gebaar. „Er
was een jongetje dat vriend
schap sloot. Hij gaf me een pop
je. Toen was de brug geslagen."
Lessen Maleis
Haar vader wilde dat de kinde
ren goed Nederlands leerden.
„Hij praatte tegen ons in gebro
ken Nederlands. Later vond ik
dat jammer, want op een gege
ven moment konden we onze ei
gen taal niet meer spreken. La
ter, toen ik al getrouwd was, heb
ik lessen Maleis gevolgdNa de
lagere school bezocht ze het Ste
delij k Gymnasium. Haar vader
wilde graag dat ze, net als hij
predikant zou worden. In het
eerste schooljaar overleed haar
moeder onverwacht, wat de
overgang niet makkelijker
maakte. „Het was een moeilijke
school en ik was de enige donke
re leerling. Ik voelde me
plompverloren. Het was een
school voor elite-kinderen. Ik
was ook wel een predikants
dochter, maar ik kwam toch uit
een ander milieu." Ze heeft het
gymnasium tussentijds verlaten
en haar middelbare school afge
maakt op het Christelijk Ly
ceum in Goes.
Van studeren is het nooit geko
men. „De liefde kwam in het
spel", zegt ze lachend. „Als ik
he: over zou kunnen doen, had
ik naar mijn vader geluisterd.
Kennis is macht, is het spreek
woord toch bij jullie?" Na haar
huwelijk verhuisde ze naar
Oost-Souburg. „Molukse gezin
nen wonen dicht bij de familie
van de man. De verbondenheid
en gehechtheid onder Moluk
kers is groot. Het was vroeger in
de kampen nog sterker, maar je
helpt elkaar nu nog." Zo woon
de haar schoonmoeder vijf jaar
lang bij Riet en haar man in
huis. „Het is een Molukse tradi
tie om je ouders te verzorgen als
ze niet meer kunnen, maar dat is
niet altijd makkelijk. Het geeft
wel veel voldoening om iets te
kunnen doen voor de eerste ge
neratie die zoveel heeft geleden.
Er werd gezegd dat het verblijf
in Nederland een half jaar zou
duren, maar het werd een halve
eeuw. Ze zijn hier noodgedwon
gen gekomen, ze konden niet te
rug. Toen het wel konhadden ze
kinderen en kleinkinderen. De
hele eerste generatie zou het
liefst in hun vaderland sterven.
Mijn vader vroeg ons zelfs of we
zijn botten daar heen wilden
brengen. Dat wilden we niet be
loven. Als je iets belooft, moet je
het bij ons ook waarmaken."
Wanneer er ooit een onafhanke
lijke Molukse staat komt, zou ze
zelf ook best terug willen naar
het land dat ze alleen kent van
verhalen. „Waarom niet? Mijn
kinderen zijn volwassen. Als je
de ontwikkelingen in Indonesië
nu ziet, met Oost-Timor en At-
jeh, dan denk je: waarom zou het
niet eens kunnen gebeuren? Ik
zou me meteen thuis voelen,
daar ben je vrij, heb je geen
haast en kun je op jezelf zijn."
Nadia Berkelder
Riet Pattikawa-Lawalata
foto Lex de Meester
Milena Telehala
foto Lex de Meester
Milena Telehala heeft
zich ingeschreven
voor een van de 52 eenge
zinswoningen in de Moluk
se wijk in Oost-Souburg. Ze
woont bij haar ouders, is 23
jaar, maar zodra ze gaat
trouwen met haar Molukse
vriend uit Opheusden, wil
ze vlakbij haar vrienden en
familie in de wijk wonen.
Waarom? Misschien omdat
het vertrouwd is en ik me
hier veilig voel. Het zou ook
kunnen dat we een eigen stukje
Molukken in Nederland willen
creëren. Wat ik wil is in elk geval
niet bijzonder. Sommigen blij
ven heel lang thuis bij hun ou
ders wonen."
Ze verontschuldigt zich, want
het gesprek komt wat traag op
gang. „Ik denk dat ik gesloten
ben. Over mijn gevoelens praat
ik niet zo gemakkelijk. Ik merk
dat weieens als ik bij mijn nicht
je op bezoek ben. Zij is halfbloed
en zij praat met haar moeder
vrijuit over haar vriendje. Mijn
vriend nam ik pas mee naar
huis, toen ik hem een half jaar
kende. Dat is ook normaal bij
ons."
Of er verschillen zijn tussen Ne
derlanders en Molukkers? „Te
gen Nederlandse vriendinnen
zeg ik weieens dat Nederlanders
maar één koekje bij de thee ge
ven. Dat doe ik om te pesten,
want dat is natuurlijk niet waar.
Dat is een vooroordeel, want ik
ken veel Nederlanders die de
trommel open laten staan. Ne
derlanders zeggen bijvooor-
beeld dat we altijd nasi eten en
dat alle Molukkers er van hou
den hutje mutje te wonen. We
zijn natuurlijk niet allemaal
hetzelfde." Maar de familie
band is sterk en hecht. „Moluk
kers gaan inniger met elkaar om
dan Nederlanders. Ik ben wel
echt een Molukse. Voor mij is 25
april een belangrijke feestdag.
Dan hangen hier de blauw-wit-
groen-rode vlaggen uit."
Op 25 april 1950 volgde de pro
clamatie van een Vrije Repu
bliek der Zuid-Molukken als
reactie op de daden van de Re
publiek Indonesië. In 1949
droeg Nederland de soevereini
teit over aan de Verenigde Sta
ten van Indonesië. Die beston
den uit de Republiek Indonesië
en vijftien autonome deelsta
ten. De Molukken waren zo'n
zelfstandige deelstaat. Maar
een jaar later breidde de Repu
bliek Indonesië haar gezag uit
over de deelstaten. De Moluk
ken wensten hier niet aan mee te
doen en streden voor onafhan
kelijkheid. Het was een ongelij
ke strij dAan het einde van 19 51
trokken Indonesische strijders
de Molukken binnen. „We zien
25 april als de oprichting van
de Republik Maluku Selatan
(RMS). Ik persoonlijk vind niet
dat nu alle aandacht uit moet
gaan naar een onafhankelijk,
zelfstandig Molukken. Ik zou
eerst willen dat die oorlog daar
voorbij is en dat alle mensen een
dak boven hun hoofd hebben en
weer normaal kunnen leven."
Door haar familie en vrienden
weet ze het een en ander van de
Molukse geschiedenis. Bij feest
jes praten ze er vaker over.
„Voor de eerste generatie neem
ik mijn petje af. Er waren Mo
lukkers die hier met zo'n acht
kinderen neergezet werden. Ze
moesten het hier maar zien te
rooien. Ik heb respect voor de
ouderen en mijn tantes en ooms.
Mijn grootouders vinden ons
maar verwend. Vanuit hun ogen
gezien is dat ook zo natuurlijk."
Ze noemt de kaping van een
trein in Wijster in 1975 en twee
jaar later bij de Punt twee zwar
te momenten in de Molukse ge
schiedenis in Nederland. „De
kapers deden het voor de goede
zaak.Ze streden voor een onaf-
hankelijk Molukken, zodat zij,
maar vooral hun ouders echt te
rug konden keren naar hun
thuisland. „Ik ben veel wijzer
geworden van die documentaire
laatst op de televisie over de ka
ping en de aanleiding daarvoor.
Ik vond dat daaruit bleek dat
het te gemakkelijk is om te zeg
gen dat alleen de kapers hele
maal fout waren. De Neder
landse regering kwam ook niet
duidelijk en oprecht over. Het
was vooral goed om te horen dat
de gegijzelden niet haatdragend
waren."
Edith Ramakers