Wagenmaker bezat tal van
ambachtelijke kwaliteiten
Archeologie nog
niet professioneel
genoeg benaderd
Natuur maakt zich op voor voorjaar
29
woensdag 7 februari 2001
Laatst zwierf ik over een
boerenerf in Zeeuws
Vlaanderen. De boerderij
was te koop; de laatste bewo
ner, een oude boer (tevens
verstokt vrijgezelwas
overleden en de erven had
den geen interesse. De laat
ste tien jaar van zijn leven
had de boer, gelijk met het
verval van zijn lijf en geest,
de boerderij ook aan z'n lot
overgelaten, geen onder
houd gepleegd en het geheel
laten vervallen. Het wagen
huis was helemaal ingestort
en door de ribben van het
voormalige dak staken de
resten van twee vervallen
Archeologische vondsten, die in Biezelinge zijn opgegraven, geëx
poseerd in het gemeentehuis van Kapelle. foto Willem Mieras
grijpt dat wel. „Dat is in een
druk bevolkt en bebouwd land
je als Nederland moeilijker dan
in bijvoorbeeld de Laars van
Italië." Hij stelt dat de eerste
verantwoordelijkheid voor de
resten uit de geschiedenis ligt
bij de gemeenten. Die doen daar
nog te weinig mee. Swiers be
toogt dat onvoldoende is door
gedrongen dat met cultuurhis
torische en archeologische
onderwerpen juist heel leuke
dingen voor de mensen te doen
zijn.
Beeldend verleden - dat spreekt
Robbert-Jan Swiers al sinds
zijn jeugd aan. ..We weten nog
lang niet alles over Zeeland. Er
worden steeds nieuwe dingen
ontdekt. Ook dingen waar we
verrassend tegenaan kijken.
Bijvoorbeeld de Romeinen. We
weten dat er in Aardenburg een
castellum is geweest. Nog niet
zolang geleden is de Nehalleni-
atempel bij Colijnsplaat ont
dekt; dat er ook een bij Dom
burg lag wisten we al. Als je nu
een kaart maakt van alle Ro
meinse vondsten in Zeeland,
dan zie je dat die gasten overal
zijn geweest. Het hele gebied
heeft bol gestaan van Romeinse
activiteiten. Niet alleen aan de
kust, ook in het binnenland, op
het veen."
Swiers twijfelt niet over het nut
van archeologie.Er zijn men
sen die zeggen: het is een weten
schap voor de lol. Ik vind het
heel belangrijk te weten waar
we vandaan komen. Hoe men
sen gereageerd hebben op hun
omgeving. Wat waren de drijf
veren van mensen om zich er
gens te vestigen? Je kunt er con
creet ook iets mee doen. Dan
bedoel ik niet een oud kasteel
weer opmetselen. Als je lessen
uit het verleden kunt halen, kun
je het beleid van heden erop
aanpassen. Dat we ons bescher
men moeten tegen hoog water
weten we allang. Dankzij alle
technologie die we in de loop
van duizend jaar hebben opge
bouwd zijn we zover gekomen.
Je leert van het verleden, steeds
stapje voor stapje."
Nostalgie
Er is ook een wat vagere kant,
zegt Swiers. „Die van nostalgie
of romantiek. Sommige dingen
zijn het waard om te behouden.
Dat is vooral een gevoel. We zijn
er toch achter gekomen dat wat
schaars is, waardevoller
wordt." Breng dat maar eens
over aan een projectontwikke
laar of een gemeentebestuur die
staan te trappelen om groter te
groeien. Als er sprake is van
oudheidkundige vondsten, is de
neiging groot om te roepen: dat
past niet in onze plannen, red
ding is te duur. Swiers noemt dat
non-argumenten. „Als er de wil
is om iets te bewaren, dan kan
het. Het gaat wel de betere kant
op, zij het heel schoorvoetend."
De AWN-afdelingsvoorzitter
geeft aan dat Zeeland te weinig
professioneel bezig is met ar
cheologie. Er zijn voor de hele
provincie maar twee archeolo
gen en twee medewerkers. De
bijstand van de vrijwilligers is
niet genoeg. De druk op de
ruimte speelt mee. Swiers:
„Overal waar mensen activitei
ten willen vinden noodopgra-
vingen plaats. Vroeger kon je
nog rustig een opgraving en on
derzoek doen; dat is er niet meer
bij. Het enige grote project dat
we al jaren hebben is het ver
dronken Valkenisse. Dat is in
Europees verband dan ook
uniek." De landelijke Archeolo
gische Werkgemeenschap be
staat 50 jaar. Voor de viering
heeft de afdeling Zeeland het
verhaal over Valkenisse inge
bracht.
Rinus Antonisse
Zeeland is een provincie vol
verleden. Veel is bekend,
veel is (nog) onbekend. Op oud
heidkundig gebied werkt de af
deling Zeeland van de Archeo
logische Werkgemeenschap
Nederland (AWN) actief mee
aan het invullen van witte plek
ken. Een groep van circa 70 vrij
willigers, werkzaam in de hele
provincie. De afdeling helpt
mee met noodopgravingen, or
ganiseert excursies, lezingen en
soms cursussen, doet booron-
derzoek (bijvoorbeeld in vlied
bergen) assisteert in het provin
ciaal archeologisch centrum en
geeft het blad Zuidwesterheem
uit.
„Voorzo'n kleine club doen we
heel wat", zegt voorzitter Rob-
bert-Jan Swiers zonder valse
bescheidenheid. „We proberen
ook mee te denken over de toe
komst van de archeologie in
Zeeland. Dat doen we samen
met andere clubs als de heem
kundige kringen, de molen
stichting, de stichting behoud
hoogaars, en dergelijke." Geen
overdreven luxe, want er wordt
lang niet altijd goed omge
sprongen met de archeologische
waarden in Zeeland, vindt
Swiers.
Hij constateert dat economische
ontwikkelingen nog steeds het
primaat hebben; dat geldt trou
wens ook voor andere beleids
terreinen. „We moeten nog al
tijd noodopgravingen doen,
omdat mensen wat anders met
de grond willen. Gelukkig is de
tijdvoorbij dat ruilverkavelin
gen alles weghaalden en dat we
historische gebouwen afbra
ken. Ook is het niet meer zo dat
dingen zomaar worden ver
nield, zonder dat archeologen
erbij gehaald worden, al zou het
me niet verwonderen als dat
stiekem nog wel gebeurt."
Lastig
Voor plannenmakers zijn arche
ologische resten lastig. Ze hou
den het werk maar op. Weg er
mee, is vaak de reactie. Swiers
noemt als voorbeeld de bouw
van de rechtbank in Middel
burg. „Toen er een prachtige 13e
eeuwse vestingmuur bloot-
kwam, hebben ze die gewoon
naar het stort gereden." Het
gaat tegenwoordig ook wel an
ders, weet hij. Zo ziet de ge
meente Goes af van de
ontwikkeling van een nieuw be
stemmingsplan in 's Heer
Arendskerke, omdat er op de
beoogde bouwplaats resten zijn
gevonden van een vroeg-mid-
deleeuwse nederzetting. Maar
vanzelfsprekend is zoiets aller
minst.
In de Europese Unie is het Ver
drag van Malta gesloten over de
bescherming van het archeolo
gisch erfgoed. De uitvoering is
niet eenvoudig en Swiers be-
Bij Weelzicht in Schudde-
beiu's staan al sneeuwklok
jes, in de Kop van Schouwen
beginnen speenkruid en winter-
postelein uit te botten en de tjif
tjaf maakt zijn opwachting op
Schouwen om daar met zijn
strak-ritmische roep (geheel
overeenkomstig het voorschrift
van Toon Hermans roept hij zijn
eigen naam) zijn vrouwelijke
soortgenoten het hoofd op hol te
brengen. Boswachter Dirk
Fluijt ziet her en der op het ei
land de eerste voortekenen van
het naderende voorjaar. Het
jaargetijde waarin huisvrou
wen overvallen worden door op
ruimwoede en voorjaarsstor-
men schoonmaak houden in het
bos door bomen met geweld te
ontdoen van dood hout.
Fluijt weet al precies wat er gaat
komen: elk jaar weer laten en
thousiaste vogelliefhebbers
Staatsbosbeheer én de krant
weten dat ze de eerste koekoek
hebben gehoord. „En dat is al
tijd in de tweede of derde week
van maart, let maar op." Je ogen
goed de kost geven is het parool,
want dan zie je ene na de andere
voorjaarsbode de grond uit
schieten en kun je de ransuil
waarnemen die alweer een nest
aan het bouwen is. Op Schou
wen huizen aardig wat ransui
len en kerkuilen, volgens Fluijt.
„Ze zitten veel in oude schuren.
De bosuil kun je op Schouwen
ook vinden, maar die zijn wel
zeldzamer dan de ransuil en de
kerkuil."
Monitoring
Fluijt weet waarover hij het
heeft, want Staatsbosbeheer
houdt nauwgezet bij hoe het flo
ra en fauna in haar werkgebied
vergaat. Hij heeft net de laatste
gegevens van de monitoring van
de broedvogels in natuurgebied
de Pluimpot op Tholen ver
werkt. De Pluimpot is het res
tant van een reeds lang verdwe
nen havenkanaal. Een relatief
klein gebied, zo'n 30 hectare,
maar met een grote verschei
denheid aan gevogelte. Achten
dertig verschillende soorten om
precies te zijn, waaronder een
opvallend forse kolonie kok
meeuwen (550 nesten). Fluijt:
„Maar bijvoorbeeld ook 102
nesten van visdiefjes, 36 broed-
gevallen van wilde eenden en 21
paar kleine karekieten."
Monitoring is monnikenwerk.
Werk waarbij Staatsbosbeheer
graag gebruik maakt van de
diensten van onder anderen het
Rijks Instituut Kust en Zee
(RIKZ) en vrijwilligers van bij
voorbeeld de Natuurvereniging
Tholen en de Natuur- en Vogel
wacht Schouwen-Duiveland.
Werk ook dat zich op een heel
breed vlak uitstrekt. Er worden
vogels geteld, maar ook wordt
gekeken hoe de vegetatie zich
ontwikkelt. Waarbij elke vier
kante meter wordt onderzocht.
Fluijt: „En dan nog krijg je het
plaatje nooit compleet. Er blij
ken altijd wel weer gaten in te
zitten.
Vogeltellers moeten creatief
zijn. Een bosuil - nachtdier pur
sang - laat zich liefst niet zien en
ook niet horen. Het dier is door
Moeder Natuur uitgerust met
handige aërodynamische snuf
jes waardoor hij zo goed als ge
ruisloos kan vliegen en zijn
nietsvermoedende prooi te gra
zen kan nemen. Toch kan ook
met redelijke nauwkeurigheid
vastgesteld worden hoeveel
bosuilen er in een bos zitten. Dat
wordt gedaan met
behulp van een taperecordertje.
De teller in kwestie draait een
bandje met daarop de uilenroep.
De echte uilen voelen zich aan
gesproken en beantwoorden de
roep. Meestal.
Hoe de natuur zich ontwikkelt
is onvoorspelbaar. Hoeveel on
derzoeken je er ook op loslaat.
„Op basis van wat we weten van
bijvoorbeeld de bodemgesteld
heid in het gebied waar Plan Tu
reluur wordt gerealiseerd, kun
je proberen te voorspellen waar
bijvoorbeeld grote concentra
ties rietkragen zullen komen.
Maar of het ook zo uitpakt moet
je afwachten. Het blijft afwach
ten hoe snel bijvoorbeeld ontzil-
ting in z'n werk gaat. Daarom is
het ook zo spannend om te zien
hoe zo'n gebied groeit en veran
dert."
Piet Kleemans
Zeeuwse boerenwagens. De
wielen, de lankwagen, en de
len van de schothekkens wa
ren nog intact; de dissels la
gen op de halfvergane
wagenbodems.
Dirk Fluijt (50) is als boswachter bij Staatsbosbeheer verantwoor
delijk voor Schouwen-Duiveland, Tholen en Sint-Philipsland. Zijn
werkgebied omvat een oppervlakte van in totaal drieduizend hec
tare natuur. In deze rubriek doet hij wekelijks verslag van zijn werk
en wedervaren.
foto collectie Zeeuws Documentatiecentrum
hout (hard en taai) voor dissels,
lamoenen, stelen endergelijke.
Maar ook met eikenhout, lin
den-, acacia-, vuren-, populie
ren-, wilgen- en zelfs meidoorn
hout werd gewerkt. Dat laatste
werd vaak gebruikt voor de vle
gel althans voor het kort slag
hout, de 'gaarde', die met een
stuk gedroogd palingvel om de
lange stok kon draaien. Ik heb
begrepen uit opmerkingen van
oude boeren en boerinnen dat
vooral in Zeeuws-Vlaanderen
ook soms mispelhout werd ge
bruikt als slaghout of gaarde.
Wie er meer van weet, mag het
me melden.
Kleur
De wagenmaker werkte niet al
leen met hout; als een wagen (of
een eg of een sjees) klaar was,
werd hij ook geverfd. Normali
ter was een boerenwagen groen
met zwart. Een eg was
(meekrap)rood. Een sjees of een
verenwagen had een heleboel
kleur en was met fijne biesjes af
gezet. Vaak werden daar ook
voorstellingen en/of versierin
gen op geschilderd. En de naam
van de boerderij plus het jaartal
van de bouw van de wagen. Al
les door de wagenmaker zelf,
behalve als het om zeer inge
wikkelde versieringen/afbeel
dingen ging - dan werd de
dorpsschilder erbij gehaald.
Versjes
Tot ongeveer 1900 en in sommi
ge regio's nog 25 jaar later, was
het ook in Zeeland gewoonte al
lerlei versjes en spreuken op de
achterboorden (de schothek
kens) aan te brengen. Die gaven
meestal een redelijk inzicht in
de karakters van de opdracht
gevers, de boeren. De mooiste
die ik heb opgediept, geeft op
subtiele wijze de levenshouding
van de wageneigenaar weer:
De wereld is nog niet volmaakt,
en dat zal wel zo blijven.
Ik stuur m'n wagen recht voor
uit,
en laat de rest maar kijven!"
En als je een grote boerderij had
met veel wagens, liet je de wa
genmaker iedere wagen voor
zien van een romeins nummer.
Dat was handig als je met staan
de wagen reed. Dat betekende
dat je bij een bepaald karwei -
zoals de mestvaalt leegrijden -
een ploeg mensen op de mest
vaalt had die de wagens laadde,
en een ploeg mannen die de wa
gens losten op het land. Alle be
schikbare wagens werden dan
ingezet om heen en weer te rij
den. Dat betekende zwaar en
hard werk voor iedereen om de
klus snel te klaren. Merkwaar
dig genoeg heette die manier
van werken 'met staande wa
gens' werken. In feite in tegen
stelling tot wat die uitdrukking
zegt, reden staande wagens vrij
wel permanent.
Gerard W. Smallegange
Nadere informatie: 'De wagenma
kerij op Walcheren', door dhr J. Va
der. Een uitgave van 1961 van het
Nederlands Openluchtmuseum te
Arnhem.
Wie inlichtingen kan verschaffen
over onder meer houtsoorten die
voor vlegels werden gebruikt, of
meer weet over de eigenschappen
van mispelhout, kan zich wenden
tot mr G.W. Smallegange. Zuidweg
3,4443 AA Nisse.
peens zag ik mezelf, door de
v_y aanblik van die oude geruï
neerde wagens, weer terug in
m'n prille jeugd. Hoog op zo'n
wagen, geladen met verse tar-
weschoven, zittend net achter
de voorladder en me vastklem
mend aan de pommerboom. Ik
rook de geur van de zoetige tar
we, van zwetende grote paar
denlijven die licht dampten in
de zon en waarvan de wind de
geur naar de wagen dreef. Die
mengde zich met de sliertjes-
rook, afkomstig van de menner
benedendie een shagje van wel
heel speciale samenstelling uit
z'n mondhoek liet bengelen. Ik
herinner me tevens het heldere
geluid dat de met ijzer beslagen
wielen maakten als je over een
weggetje reed dat met grind en
macadam verhard was. Of het
knappende geluid dat je hoorde
als je klomp van je voet gleed en
onder de wielen terecht kwam.
Grote, stoere boerenwagens ho
ren onlosmakelijk bij het histo
risch Zeeuwse boerenerf. Ster
ker nog: ze vormden al een
onderdeel van het Zeeuwse erf
vóór ze er als wagens in gebruik
kwamen. In een eerder levens
stadium maakten boerenwa
gens deel uit van de erfbeplan-
ting op de boerdeijen. Die waren
vanouds omgeven door een
krans van bomen, door essen,
maar vooral door olmen. Die
boom heet in het Nederlands
iep. Het Zeeuwse woord olm is
afgeleid van het Franse 'orme' -
onze taele is vanouds georiën
teerd op het zuiden. Als er al
sprake is van een echt Zeeuwse
boom, dan is het wel de olm. Uit
stekend wortelend in de zware
Zeeuwse klei, goed bestand te
gen de forse westelijke zilte zee
wind, groeit hij uit tot een grote
boom met een prachtige karak
teristieke kroon die eeuwenlang
de kwetsbare kolossen van
Ovezande, omstreeks 1910.
schuren met hun rieten daken
tegen weer en wónd bescherm
de. Tot de iepenziekte kwam, en
wereldwijd de iep (olm) deci
meerde. Als de iepenspintkever
ooit echt overwonnen is, hoort
het Zeeuwse erf weer volop in de
olmen gezet te worden.
Olmenhout
De boerenwagens waren van
ouds geheel van hout, met een
paar ijzeren onderdelen. Zijn de
belangrijke dragende delen van
de wagen in de meeste streken
van ons land van eikenhout ge
maakt. in Zeeland is dat niet zo.
Hier gebruikte men olmenhout.
Dat hadden we volop op onze ei
gen erven en het was even goed
als het van verre te transporte
ren eikenhout. Alleen voor de
spaken van de wielen werd ei
kenhout uit België gebruikt.
Een spaak hoort niet alleen
sterk, maar ook buigzaam te
zijn. Dat was (is) ons olmenhout
niet. In nogal wat delen van
Zeeland was het de gewoonte
dat, als de boer dacht dat zo
langzamerhamd een wagen aan
vervanging toe ging komen, de
wagenmaker gewaarschuwd
werd Die koos een aantal olmen
en essen op het erf uitliet ze om
halen (meestal door beroeps
rooiers die het werk in de winter
klaarden), sloeg het hout op z'n
eigen erf op, liet het minstens
een jaar liggen, zaagde het ver
volgens in planken en zette die
op een klamp - de planken met
tussenruimten op elkaar - en liet
het nog een jaar of twee, drie
drogen.
Als het hout uitgewerkt was
werd het verwerkt tot de be
doelde boerenwagen. De assen
van de wielen werden gemaakt
van stukken olmenhout van een
halve meter lang en ongeveer 25
cm doorsnee. Die blokken wer
den in de 'pit', de vaete (vijver)
van de wagenmaker gegooid
(gemerkt en al). Na een paar jaar
'gewaterd' te hebben, waren ze
na droging voor gebruik gereed.
Soms werden ook hele boom
stammen één of meer jaren ge
waterd. Als alle hout goed was,
werd de wagen vervaardigd.
Dan keerde dus het hout in be
werkte vorm terug naar de boer
derij waar het eerder als boom
was gegroeid. Een zinvoller le
venscyclus kun je je haast niet
voorstellen.
Het klinkt zo simpel: als het
hout goed was, werd de wagen
vervaardigd. Maar een wagen
maker had geen simpel beroep,
bij lange na niet. Het vak van
wagenmaker was uiterst moei
lijk. Hij had niet alleen een ge
weldige kennis van hout (een
goede wagenmaker, vertelde
m'n opa, kon wel tien soorten
hout met gesloten ogen onder
scheiden en beschrijven), hij
was als hand werkman ongelo
felijk deskundig. In een tijd dat
er bijna geen mechanische
hulpmiddelen waren, wist hij
grotendeels 'op zicht' en met be
hulp van een paar mallen, bei
tels, boren enzovoorts uiterst
degelijke wagens te vervaardi
gen die tientallen j aren meegin
gen. En niet alleen boerenwa
gens. Ook sjezen, verenwagens,
eggen, kruiwagens, driewiels-
en rolkarren, arresleden, mus-
terdpaarden, dorsvlegels,
graanscheppen enzovoort.
Hij werkte ook met velerlei
houtsoorten. Naast olmenhout
voor de dragende delen van de
wagens werkte hij met essen-