Vrouw op de vlucht
Laten we het houden
op liefde en wanhoop
Veel stemmen maar een
eigen geluid ontbreekt
PZC
Nieuwe roman van
Mensje van Keulen
Bottenpaleis van
Pam Emmerik
24
De poëzie van
L. Th. Lehmann
donderdag 4 januari 2001
e eerste verhalen
die Mensje van
Keulen (geb.
1946) schreef, werden
verzameld in Allemaal
tranen. Haar nieuwe roman,
deze week te verschijnen,
heet De gelukkige. Tussen
die titels lijkt een wereld van
verschil te liggen. Bij nader
inzien hebben haar oudste en
haar jongste werk echter
veel gemeen. Ze schreef én
schrijft over machteloze
mensen die op de vlucht
slaan maar ook dan geen
beter leven tegemoet gaan.
letterkundige
kroniek
Het merkwaardigste aan het
proza van Mensje van Keu
len is altijd geweest dat thema
tiek en aanpak niet bij elkaar le
ken te passen. Ze schreef in een
grootse stijl over kleine mensen.
In haar boeken werd aandacht
gevraagd voor lieden waar ver
der in de literatuur geen aan
dacht aan wordt besteed. Zo
verplaatste ze zich in Engelbert
- misschien de beste roman die
ze ooit schreef - met al haar ta
lent in een slager. Het leek of ze
wilde demonstreren: door de
hand van een goede schrijver
worden ook de gewoonste din
gen ongewoon. Een radicale
keuze voor vorm in plaats van
inhoud.
In De gelukkige gaat ze aan
zienlijk minder drastisch te
werk. De roman is weliswaar in
sommige opzichten een voort
zetting van haar vroegere proza
Je herkent haar ontluisterende
ideeën over de liefde, over de
gruwelen van de trouw, en de
nog grotere gruwelen van de on
trouw, zoals ze die al in
Overspel verwoordde. Ze slaat
evenwel ook andere wegen in.
Ongebruikelijk in haar fictie is
bij voorbeeld de keuze om niet in
de derde persoon maar in de eer
ste persoon te schrijven: het ver
haal wordt verteld door de
hoofdpersoon, door Nora Wiar-
da. Haar roman lijkt hoe dan
ook onaangenaam veel op de ge
middelde Nederlandse roman.
Ze schrijft over personages en
situaties waarover je al honderd
keer eerder lijkt te hebben gele
zen.
De enige die aan figuren uit
Mensje van Keulens oudere
werk herinnert, is de garage
houder Martin Borger. Maar
vergelijk de wijze waarop hij is
geschetst vooral niet met de
nauwkeurige tekening van sla
ger Engelbert. Martin is, met
zijn uiterst rechtlijnige wereld
beeld en zijn negentiende-
eeuwse gedachten over de
vrouw, niet meer dan een ziello
ze karikatuur geworden. Jam-
Mensje van Keulen (rechts) tijdenseen schrijversfestival in de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg met Marijke Höweler.
foto Lex de Meester
mer genoeg slaagde de schrijf
ster er evenmin in de andere
personages leven in te blazen.
Daniël, een architect die vanwe
ge een erfenis in feite niet hoeft
te werken, is een schim die vrij
wel voortdurend in staat van
dronkenschap verkeert. En ook
het nogal rampzalig voor De ge
lukkige dat zij zo oppervlakkig
is getekend. Ze wordt voorge
steld als een vrouw die steeds
weer moet vluchten. Ze loopt
weg wanneer haar vader haar
een klap geeft, ze laat haar man
Martin in de steek, ze ontvlucht
Nora blijft in het vage. Na bijna
tweehonderdvijftig bladzijden
kun je je nóg nauwelijks een
voorstelling maken van haar ui
terlijk en haar innerlijk Wat is
haar diepste verlangen? Gezien
het slot zou je bijna zeggen dat
ze niets liever wil dan even
dronken, dazend en dromend
als Daniël door het leven te
gaan.
Oppervlakkig
Toch zou Nora de roman eigen
lijk moeten dragen. Het boek is
geen verhaal met een begin en
een eind, een ontwikkeling en
een plot. Nee, het is eerder haar
levensgeschiedenis. Daarom is
haar minnaar Daniël als deze
gewelddadig wordt, en ze ver
laat haar echtgenoot nog een
keer. De achtergrond is steeds
eender. Nora weigert te aan
vaarden dat mannen haar als
hun persoonlijke bezit beschou
wen. Zij is dan bereid alles op te
geven, al haar weelde en voor
spoed. Want voor de buitenwe
reld lijkt deze ongelukkige
vrouw voor het geluk te zijn ge
boren: „Jij mocht alles. Jij kreeg
alles. En later kreeg je de knap
ste man uit het dorp.'"
Wat Nora niet wil, is duidelijk
genoeg. Veel minder helder
wordt waar dan wél de bestem
ming ligt van haar bestaan. Ver
schillende malen ziet men haar
voor een hoer aan. Misschien
moet daar ergens de oplossing
worden gezocht. Als prostituee
kan ze mannen de illusie van be
schikbaarheid geven, en toch
volstrekt onafhankelijk blijven.
Zelfs wanneer ze even terug is
bij haar echtgenoot Martin,
stelt ze zich voor: ,,Ik was een
hoer en dit was een klant die
moest afgewerkt. Stoot maar,
vooruit maar, straks ben ik van
je af."
Het echtpaar woont nog altijd in
de streng godsdienstige streek
waar Martin zijn garage had en
Nora's vader als huisarts werk
te. Als zeventienjarige was Nora
in het geheim met de veel oudere
man getrouwd. Een succesvolle
rokkenjager, zoals haar ouders
weten: 'die smeerlap die als een
hond achter iedere willige teef
aan gaat'. Nadat ze getrouwd
zijn, zet Martin de vrouwen
jacht gewoon voort. Nora lijdt
daar niet onder, maar het gaat
mis wanneer hij haar in een per
verse opwelling aan Daniël aan
biedt. Ze wordt wanhopig ver
liefd op deze opgedrongen min
naar en besluit met hem mee te
reizen wanneer hij een opdracht
heeft in Pakistan.
Vergissing
In dat land, waar het leven 'een
hellestraf' is zoals Mensje van
Keulen in de overtuigendste
bladzijden van haar roman laat
zienontdekt ze dat hi j een zuip-
lap is. Na een spannende ont
snapping duikt binnen de kort
ste keren Martin weer op. Ze
gaat mee naar huis, wat een
rampzalige vergissing blijkt te
zijn. Zelfs aan zijn seksuele toe
naderingspogingen geeft ze toe.
Die ervaring wordt in onhandig
proza beschreven: Nora be
merkt 'dat Martins bedreven
heid in de liefde weerklank
vond in haar lichaam'.
Vroeger was de schrijfster onge
kend streng voor zichzelf, nu
lijkt zij haar rode potloden
kwijt te zijn. De ooit zo zorgvul
dige styliste levert soms ondoor
dachte zinnen af als: „Mijn
woorden waren het niet, mijn
idee evenmin." Ze bedient zich
nogal eens van machteloze
beeldspraak. „Het weinige dat
ik gegeten had, kwam als een
paling omhoog", krijgen we on
der meer te lezen. Of ze schrijft
dit soort onzin: „Ik voelde hoe
zijn aarzeling als een hond ach
ter de deur lag."
De critici hoeven zich niet lan
ger te verbazen over de wonder
lijke tweespalt in het werk van
Mensje van Keulen. Aanpak en
thematiek vallen in De gelukki
ge samen. In een weinig interes
sante stijl wordt het portret
getekend van een weinig inte
ressante vrouw.
Hans Warren
Mensje van KeulenDe gelukkige.
Roman 240 pag. 39,90 Atlas, Am-
sterdam-Antwerpen
Waar gaat de eerste roman
van Pam Emmerik over?
Laten wij het houden op de lief
de. Per slot van rekening heet
haar laatste hoofdstuk 'Het
grondpatroon van de liefde'. In
deze roman is dan ook sprake
van heel wat onstuimige rela
ties, wilde seks en wanhoop.
Twee jonge vrouwen, van wie
één zelfmoord zal plegen, ont
wikkelen parallelle levens. Wat
de één overkomt, overkomt de
ander op een vergelijkbare ma
nier ook. De overlevende vrouw
gaat verder met in haar achter
zak.... inzicht in de liefde.
Het bottenpaleis is met deze plot
wel heel erg schematisch gety
peerd. Want behalve over de
liefde gaat de roman net zo goed
over taal, over dood, over humor
en wat al niet meer. Pam Emme
rik kan buitengewoon soepel en
geestig schrijven. Het bottenpa
leis heeft men uit, ruim voordat
het buiten licht wordt. Maar pas
dan komt de vraag: waar ging
het eigenlijk over?
Zoals gezegd: over de liefde. Er
is echter een 'maar'. Dat was
niet het hele verhaal, staat er in
het laatste hoofdstuk. Een ver
haal is nooit het hele verhaal, al
leen een poging iets te laten zien
dat te kwetsbaar, te ingewik
keld is om rechtstreeks te tonen.
Deze relativerende opmerking
betreft de bekende mythe, in
Plato's 'Symposium' verteld,
dat wij allen helften zijn van een
geheel. Goden hebben ons ge
spleten en sindsdien zijn wij op
zoek naar onze oorspronkelijke
wederhelft. Frances en Isabel,
de personages uit deze roman,
waren van die helften. De zin
'dat was niet het hele verhaal'
heeft dus ook op hun verhaal be
trekking, en daarmee op het he
le boek. Frances en Isabel zijn
leeftijdgenoten. Zij groeien op
in dezelfde grote villa, een ge
wezen hotel met vele leegstaan
de kamers. Isabels ouders zijn
op lachwekkende wijze om het
leven gekomen. Frances' vader
heeft het druk-druk-druk met
zaken doen. Haar moeder zit in
een inrichting. Isabel is hetero,
Frances lesbienne. Isabel is
haar hartsvriendin, maar hei
melijk begeert zij haar ook. Al
les heel gecompliceerd derhal
ve.
In alternerende hoofdstukken
beschrijft Emmerik episoden
uit het leven van de vrouwen.
Die hoofdstukken rijmen min of
meer op elkaar. Wat ce een mee
maakt, spiegelt zich op een of
andere manier in het leven van
door haar geliefde. Wat die ta-
toeages voor moeten stellen, is1
werkelijk bizar: zij tonen wat er
onder haar huid zit, botten en
pezen. Zo draagt zij aan de op-
pervlakte van haar lichaam wat
innerlijk is.
Isabel is met haar binnenstebui
ten gekeerde lichaam (en leven)
eigenlijk te kwetsbaar gewor
den. Haar dood ligt voor de
hand. Frances weet zich wel te
wapenen. De indruk ontstaat,
dat de passages over Isabel fei
telijk uit de koker komen van
Frances zelf, die daarmee een
deel van zichzelf neutraliseert
Een aanwijzing voor die inter
pretatie is dat zowel in de 'Fran- j
ces'-hoofdstukken als die waar-
de ander. Beiden hebben een ge
deelde jeugd, daar in dat grote
huis, maar als zij gaan studeren
scheiden hun wegen. Isabel ver
trekt naar Amsterdam, Frances
naar Utrecht.
Ontknoping begin
Het boek begint echter meteen
met de ontknoping - daarmee
het motto van T.S. Eliot 'In my
end is my beginning' waarma
kend - met de dood van Isabel.
Nu ben ik dood. En nu en nu en
nu ook. Mijn vlees koelt al af,
luiden de eerste zinnen. Later
zal blijken dat Isabel over haar
gehele lichaam - zij ligt naakt in
de badkamer - getatoeëerd is.
Dat heeft zij laten aanbrengen
Pam Emmerik toont zich in Het Botenpaleis een geweldig stilliste.
foto Roeland Fossen
in het om Isabel' gaat veel
letterlijk dezelfde formulerin
gen voorkomen, zo letterlijk dat
zij uit écn pen moeten zijn geko
men.
Nu zijn er twee oplossingen: of
wel er is een onbekende verteller
aan het woord, ofwel Frances,
want de ander is inmiddels
dood. Het vermoeden rijst dan
ook dat Frances haar 'begin
ning' tevoorschijn schrijft uit
'the end' van haar alterego. Hei
bottenpaleis - de titel verwijst j
naar het binnenstebuiten ge
keerde innerlijk van Isabel - kun
je moeilijk anders lezen dan het
verhaal van Frances, verteld
met Isabel als een soort hulpfi
guur.
Luchtig
Pam Emmerik is een geweidigi
stiliste. Zij heeft Nabokov-ach-
tige trekjes, niet alleen in haar
woordvondsten, maar ook in de
luchtigheid van vertellen. Het
sterkst komt die stijl naar voren
in de Isabel-passages, bijvoor
beeld in een hilarisch hoofdstuk
over het promiscue leventje van
de jonge vrouw. De Frances-
hoofdstukken zijn over het al
gemeen wat vlakker van toon.
Pas in het laatste hoofdstuk
komt de synthese. Daar heerst
de sterke toon die het hele boek
draagt.
De as van Isabel wordt ver
strooid. Frances is daar speciaal
voor gekomen. Met het ver
strooien van die as, verstrooit zi]
ook iets anders. Honderd blad
zijden eerder stond de scherp-'
zinnige observatie van Frances
over Isabel: Doden blijven niet
alleen voortleven in je herinne
ringen, het tegenovergestelde
gebeurt ook; zij nemen al hun
herinneringen aan jou met zich
mee de dood in.
Jan-Hendrik Bakker
Pam Emmerik 'Het bottenpaleis'
Uitgever: Querido, 34,90.
De dichter L. Th. Lehmann kwam, in de
woorden van Menno ter Braak, als een
meteoor de Nederlandse literatuur binnen
vallen. Het was januari 1940 toen de des
tijds negentienjarige schrijver zijn debuut
maakte in onze poëzie. Hij deed dat niet met
één bundel zoals ieder ander, maar met twee
bundels tegelijk. En het leek of met één
dichter sprak, maar een aantal dichters te
gelijk. Zo sterk wisselde zijn stijl en zo veel
verschillende invloeden had de jonge dich
ter al verwerkt.
Het leek destijds of onze letterkunde een
wonderkind rijker was. Opmerkelijk ge
noeg heeft Lehmann, inmiddels een hoog
bejaarde man, de legende rond zijn persoon
en werk altijd in stand weten te houden. Hij
doet dingen die anderen met doen: op vijf
enzeventig jarige leeftijd promoveren bij
voorbeeld, met een verhandeling over an
tieke scheepsbouw onder de titel De queeste
naar de multireme. Als dichter schiep hij
een soort mythe met zijn geruchtmakende
gebod 'Gij zult niet bloemlezenOp zichzelf
ook weer een mythe trouwens, want in en
kele bloemlezingen waaronder mijn Spiegel
van de moderne Nederlandse poëzie is hij
wel degelijk vertegenwoordigd
In 1996 maakte hij na dertig jaar geen bun
del te hebben gepubliceerd een comeback
met Vluchtige steden (en zo). Het boekje
kreeg betrekkelijk weinig aandacht. Al met
al moet voor de meeste geïnteresseerden in
literatuur Lehmann een naam zijn zonder
oeuvre erbij, want van zijn dichtwerk was
verder niets in druk beschikbaar. Daar is nu
Met Gedichten 1939-1998 van L. Th. Lehmann is het volledige werk ontsloten van een dichter, die in
iedergeval spraakmakend is. foto Roeland Fossen
verandering in gekomen doordat onlangs
het zo'n zevenhonderd bladzijden tellende
boek Gedichten 1939-1998 verscheen. In de
uitgave werden door T. van Deel alle gebun
delde en verspreid gepubliceerde gedichten
bijeengebracht. Zo is het volledige werk van
een in elk geval spraakmakende dichter
ontsloten.
Relativerend
Op een of andere manier lijkt deze officiële
bijzetting niet helemaal bij Lehmann te
passen. Een van de weinige constanten in
zijn werk is immers het relativeren van de
poëzie. De allereerste regels van de bundel
geven al blijk van die opstelling. „Rijdt u
maar aangenaam door mijn geschriften,/
mijn fiets is de getuige van mijn driften",
beweert hij daarin. En hij zou dikwijls her
halen dat je de poëzie, al haar prestige ten
spijt, niet moet overschatten. „Heil hem, die
niet van gedichten houdt", verkondigt hij
ergens. En hij vervolgt over zijn dichterlijke
bezigheden: „Ik ben geen kip voor 't leggen
van juwelen/ maar nutteloos, ik wil u niet
verhelen." Later stelde hij over de dicht
kunst in het algemeen: „Poëzie is nutteloos/
als narcissen en tulpen,/ aan de bollen
waarvan/ keihard genoemde lieden/ milli-
oenen verdienen."
Van wie zoveel oog heeft voor de betrekke
lijkheid van de poëzie is het logisch dat hij
niet bij één soort poëzie zweert. Hij heeft
van begin af aan zeer lichte én zeer zware
gedichten geschreven, bijzonder vrije én
bijzonder vormvaste, erg conventionele én
erg experimentele. Hij had er ook niets op
tegen het nodige van andere dichters te le
nen. "Mijn werkwijze bestaat uit het imite
ren van anderen"gaf hij als jongeman zon
der aarzelen toe. Zo diende voor sommige
gedichten het werk van Christian Morgen
stern als voorbeeld. Een verwante geest,
met een scherp oog voor het absurde. In zijn
twee debuten blijkt Lehmann een onver
valste spotter. Het uitbreken van de oorlog
dreigt, maar hij signaleert in die omstandig-
het laatste woord in blues
Het is troosteloos
te kijken naar een waslijn
met een oneven aantal sokken.
En soms, als het vochtig weer is
hangen ze er
dagenlang, dagenlang.
heden vooral: „De waaierzuilen van het
zoeklicht maken/ een tovertuin voor de ver
liefde paren."
Erg wonderlijk in het vroege werk is de ver
menging van traditioneel en vernieuwend.
Hij kan een ouderwetse strofe aan de winter
wijden: „De sneeuw is heel onmerkbaar ge
komen/ en roodglazen herten springen door
't woud.Maar even later klinken zijn regels
uiterst modern. Vooral het surrealisme
heeft invloed op hem gehad. Met name op
zijn gewoonte de meest uiteenlopende din
gen te combineren: „Een maan en een meeu
wenvleugel/ met een rood oog erin/ gesne
den uit ijs/ achter geteerde tralies,
Hij was buitengewoon vroegrijp. In zijn ge
dichten valt een neiging te bespeuren dit
nog wat aan te dikken. In 'De nieuwe Nar
cissus' maakte hij nadrukkelijk melding
van "de ruige korst van mijn gedroogde
wonden". Een sonnet als 'Bekentenis' moet
een lange levenservaring suggereren: „Ik
ben mij welbewust van veel gemis,/ maar
daarop hoef ik mij niet blind te staren:/ het
air van man, die niet begrepen is,/ is 't heer
lijk recht der onberekenbaren.
Hellas
Ook in latere bundels gebruikt Lehmann
meer dan één pen. In heel verschillende
toonaarden schrijft hij over sterk uiteenlo
pende onderwerpen. Iets wat steeds terug
keert is zijn liefde voor Hellas. Zijn archeo
logische interesse gaat samen met een
warme belangstelling voor het Griekenland
van nu. In een lang vers legt hij op para
doxale wijze het verband tussen het Griekse
verleden en het Griekse heden: „O Griekse
Grieken/ even ongrieks als de klassieken/
toen ze nog leefden". Reizen door Grieken
land hebben hem dikwijls geïnspireerd, on
der meer tot een 'Atheense dodekalogie'. i
Hij is verder een van de weinigen die in zijn
werk commentaar levert op de actualiteit.
Wat trouwens doorgaans niet tot aantrek
kelijke poëzie leidt: „Het is nu elk ogenblik j
te verwachten dat/ het Amsterdamse ge-1
meentebestuur dat,/ zoals bekend, Amster
dam en zijn bewoners haat,/ hand en tand
aan het Waterlooplein slaat.
Zeer zwak blijken de verspreide verzen te
zijn. We krijgen zelfs penibele limericks te
lezen als: „Er was eens een pelgrim in Mek
ka/ die riep onverwachts Pinda lekka!" De
bundels zijn gelukkig van een aanzienlijk
hoger niveau. Hij schreef verschillende ge
dichten waarvoor dat embargo 'Gij zult niet j
bloemlezen' maar gauw opgeheven moet
worden. Mooi is bijvoorbeeld 'Godsdienst'
uit Who's who in Whatland (1963), of het
hierbij afgedrukte 'Het laatste woord in I
blues' waarmee Luxe (1966) werd beëin-1
digd.
Desondanks maakt Gedichten 1939-1998
in alle opzichten zo'n gevarieerde en hetero
gene indruk dat de enige echte Lehmann I
nergens te ontdekken is. Hij spreekt met ve-
Ie stemmen, maar vond eigenlijk nooit een
eigen geluid. Met een strenge selectie uit j
zijn poëzie was hij waarschijnlijk veel meer I
gediend geweest. Door deze dikke, al te dik
ke verzamelbundel eindigt de dichter, die
als een lichtende meteoor aan het literaire
firmament opdook, als een dovende reuzen-
ster.
H.W
L. Th. LehmannGedichten 1939-1998 Samen
stelling en verantwoording T. van Deel 704 pag
(inclusief een register en uitgebreide bibliografi-
sche aantekeningen)/ gebonden/ 99,50 De Bezi-
ge Bij, Amsterdam