PZC Jrz Van agosie toet zekel, van bekaoid toet boezeroen buJtBngBbJBd' Eens vestingwerk altijd vestingstad IJzendijke 31 woensdag 24 mei 2000 Liggingin West-Zeeuws-Vlaanderen, tussen Oostburg en Biervliet. Ontstaan: voor 1046, de eerste keer dat de plaatsnaam in documenten genoemd werd. Inwonertal: 2171 Openbaar vervoer: redelijke busverbindingen met Oostburg, Terneuzen en Breskens. Monumenten: N. H. Kerk (1612), molen, diverse burgerhuizen met trapgevels en streekmuseum. Voorzieningen: redelijk wat winkels, een paar banken en restaurants, openluchtzwembad. doorConny van Gremberghe Elke vestingstad krijgt er een keer mee te maken. Het moment dat de vestingwerken gaan klemmen als een strakzittend korset. Dat uitbreidingen alleen gerealiseerd kunnen worden door de oude verdedigingswerken op één of andere manier geweld aan te doen. Dan staat men voor de keuze. Wallen slechten en grachten dempen Of nieuwbouwwijken plannen pal tegen de historische bouwsels, aarden wallen en diepe watergangen. IJzendijke, ooit Prins Maurits zuidelijke pleisterplaats, stond voor die keuze in 1841. Het toenmalig gemeentebestuur hoefde er echter weinig woorden aan vuil te maken, omdat de Franse overheersers een kleine halve eeuw ervoor al de schop hadden laten zetten in de 17de eeuwse omwalling. Een deel van vesting was reeds ontmanteld op het moment dat het gemeentebestuur een besluit moest nemen voor een tweede deel. Het dorp kon na het slechten van de omwalling aan de zuidkant verder groeien en gelukkig maar, bleef die groeiruimte zo groot, dat een ontmanteling van de nog resterende vestingsrestanten in later jaren achterwege kon blijven. Het IJzendijke van nu koestert het verleden zonder dat het heden geweld aan moet worden gedaan. Het dorp mag zich stadnoemen, maar stedelijke allures zijn het vestingsplaatsje vreemd. Het verenigingsleven floreert en waar elders in West-Zeeuws-Vlaanderen neringdoenden stapsgewijs hun winkel sluiten blijft in IJzendijke een kleine groep ondernemers de dorpsgemeenschap bedienen. IJzendijke is rijk aan monumenten en dat is voor een kern in de gemeente Oostburg bijzonder. Bij de bevrijding van West- Zeeuws-Vlaanderen in het najaar van 1944 werd zowat alles in puin geschoten. Breskens, Oostburg, Schoondijke, maar ook IJzendijke werden uitzonderlijk zwaar getroffen. De laatste kern kon van geluk bij een ongeluk spreken. De eerste kerk in Zeeland die in 1612 voor de protestantse eredienst gebouwd werd doorstond de oorlogshandelingen zonder schade. De IJzendijkse katholieken troffen het minder dan hun Nederlands Hervormde plaatsgenoten. De uit 1705 daterende roomse kerk werd vrijwel met de grond gelijk gemaakt. De parochie kreeg er een moderne kruiskerk voor terug, een gebouw naar een ontwerp van de Bredase architect J. de Lint. Oorlogen en watersnoden hebben de geschiedenis van het vestingstadje sterk bepaald. In de 11de eeuw moet er twee kilometer noordoostelijk van het huidige dorp al een nederzetting gelegen hebben die de naam Isedyke droeg, een dijkdorp bij de IJzer. Een plaats met een redelijke mate van welvaart door de lakenhandel met Engeland. Stad en ambacht IJzendijke werden in de veertiende eeuw voor de algemene landsbelasting hoger aangeslagen dan het nabijgelegen Oostburg en Aardenburg, hetgeen iets zei over de status van het plaatsje dat in 1127 al stadsrechten had gekregen. Drie grote watersnoden tussen 1375 en 1437 brachten de stad evenveel malen schade toe. Mensen trokken weg, de stad verdween tijdelijk van de laat-Middeleeuwse kaarten. Het was de Spaanse landvoogd Parma die IJzendijke nieuw leven inblies door iets ten zuidwesten van het oude dorp een versterking aan te leggen, een schans met vier bolwerken. Maurits veroverde IJzendijke in 1604 en breidde de vesting fors uit met een ravelijn, twee andere bolwerken, het molenbolwerk en een groot centraal gelegen marktplein, dat diende voor exercities en oefeningen. Een eeuw later moderniseerde Menno van Coehoorn de vesting nog eens tot de Fransen achter de militaire functie in 1805 een punt zetten. Vanuit de lucht bezien blijft IJzendijke ook nu nog wat het ooit was; een vestingstad. foto Aero Lin Photo Kinderen drijven agosie of negosie op een vrijmarkt. foto Ruben Oreel door Engel Reinhoudt Toen we eind maart opriepen om te reageren op het ABC van favoriete woorden, was dat niet aan dovemansoren gezegd. Uit de vele reacties komen we toe aan het ABC van de heer Paauwe uit Yerseke en dat van mevrouw Trompert-Peute uit Kloetinge. Maar eerst wijst mevrouw of meneer Van Dalen uit 's-Heer Arendskerke op het woord 'allesansie', dat niet voorkomt in het Woordenboek der Zeeuwsche Dialecten, kortweg het Zeeuwse Woordenboek genoemd en dat bij haar of hem thuis werd gebruikt. Het betekent vriendschap, betrekking. „Die ieuw dï allesansie mee." Die onderhield daar vriendschap mee. Nu naar het ABC uit Yerseke, met af en toe wat toelichting of voorbeeldzinnetjes. Agosie, handel. „Hoeien agosie", wenste je bijvoorbeeld een koopman bij het weggaan. Bekaoid, verkeerd. Die kwam d'r mè bekaoid van af, die kwam er slecht van af. Dit lijkt nogal een typisch Zeeuws woord, maar is het niet echt. Je vindt het ook in het gewone Nederlandse woordenboek. Het is een heel oud woord en hangt wellicht samen met kade. Een schip dat te dicht bij de kade gedreven is en daardoor de wind uit de zeilen werd genomen, kwam er bekaaid vanaf. Effenof, beslist, duidelijk. Fluzig, pluizig. Grie:p, riek. Ei jie de griep? Neê ik voele m'n eigen stik goed. Ik bedoele da'k de griep zoeke, wan ik mö petaoten ge roaie. Griep staat naast het Hollandse greep. Haerzak, een naarling. De h wordt gewoonlijk niet uitgesproken. Impersant, ondertussen. Joekte, jeuk. Kubbels, tandvlees waarin de tanden ontbreken. Die ei alleêne nog mè kubbels om mie te bieten. Eigenaardig is dat dit woord ontbreekt in het woordenboek, zowel in het Zeeuwse als ook in de kleine van Dale. Lurp, beurs. Die pere is glad lurp. Lurp zal afkomstig zijn van lurken, slurpen. Mosse, een huismus. Neffen, naast. Onbedopt, onbehouwen. Wellicht komt dit van ongedoopt, niet volgens deregels van het burgerlijk fatsoen. Pluure, pluisje. Rieve, hark. Het etymologisch woordenboek zegt dat rijf in het Middelnederlands voorkomt als rive. 'Een woord van de inguaeoonse kuststrook van Noord-Friesland tot aan het Zwin, nog vooral levend in Antwerpen, Noord-West-Brabant en het Land van Waas.' Stuit, poosje. Mag ik een stuitje bie je zitte? Je zult dat woord buiten Zeeland in deze zin niet gauw tegenkomen. Woordenboeken geven geen verklaring. In de kleine Van Dale staat nog wel dat een stuit het laatste (onderste) restje is van een klamp hooi. Het stuitbeen is het onderste deel van de rug. Mogelijk ligt hier het verband met een beetje, een poosje. Teste, teil. Niet echt Zeeuws. Teste wordt ook gebruikt in de betekenis van hoofd. Ik stik vee piene in m'n teste. Uuttrokker, trekharmonica. Vuulte, onkruid. Wostebolle, gehaktbal. Yese, Yerseke. Zekel, sikkel. Het komt van het Latijnse secula, wat snijden betekent. Ook zeis en zaag zijn ervan afgeleid. Keuzes Het aardige van het maken van een ABC van mooie woorden is dat je telkens voor keuzes wordt geplaatst, want er zijn natuurlijk meer woorden van een bepaalde letter die het waard zijn opgenomen te worden. Mevrouw Trompert- Peute uit Kloetinge gaf steeds twee of drie woorden. Er zijn beperkingen en een enkele toelichting aangebracht. Aeverdikse, een hagedis. Astrant, brutaal. Aorig, vreemd. Boezeroen, overhemd. Boezenere, ergens wonen waar je je erg behelpen moet. Oe a die di boezeneert, da's nie te begriepen. Bleik, bleek. De waste lig op d'n bleik. Dege, volwassen. Marie is a een dege meid. Ook betekent het blij tevreden. Me bin stik dege mie dat ouwe autootje. Dodde, Nele is een dikke dodde. Errebeier, arbeider. Errebeiersspek, rammenas. Fiette, een kieskeurig iemand. Futig, kregel. Gornèt, garnaal. Griengel, grendel. Doe jie de griengel op de deure? 'Eule, brug over watergang. 'Eule wordt ook gebruikt als benaming voor de duiker onder de weg. Impelik, heimelijk, stiekem. Volgens het Zeeuwse woordenboek hoort het woord thuis op Schouwen-Duiveland. Juunrenne, uienbewaarplaats. Julder, jullie. Kakkernisje, nakomertje. Lange, pakken. Lang de beuter is uut de spinne, pak de boter eens uit de kast. Leurder, venter. Lorretuug, ondeugdelijk spul. Mispit, mestvaalt. Negosie, handeltje. Het woord komt van negotie. Ook agosie (zie boven). Netebos, nijdig iemand. Dat wuuf is toch fernienig, da's een echte netebos. Orlevienks, onhandig. Watje dat noe toch wee orlevinks. Het Zeeuws woordenboek vermeldt dat dit een verbastering is van 'aarlanderveens'. In de kleine Van Dale wordt dit niet uitgelegd als onhandig, maar als boers, eenvoudig. Poelepetaone, parelhoen. Pitketelputemmer. De pitketel lig in d'n trasbak. De putemmer ligt in de regenbak. Remelen, wiebelen. Stille zitte, nie zitte remele. Reutjepeu, schorremorrie, niet veel zaaks. Stremien, vergiet. Het stremden stï nest het staertpannetje, het vergiet staat naast het steelpannetje. Een mooi woord uit Schouwen is ook schróösel, een dunne kruidkoek die gebakken wordt ter gelegenheid van het straofeest. Touter, schommel. De guus bin an 't touteren. De kinderen zijn aan het schommelen. Uutkelleve, schoonmake. Je mag die panne wè goed uutkelleve, die ei an'ezete (aangebakken). Veestepanne, nokdakpan. In 't voorjaer mó je de veestepannen witte. Warrewieke, ruzie maken. Zaete, bij eb droogvallend slik. Het schip leit op de zaete. Zèêkolle, zilvermeeuw. In juni opnieuw een aflevering van enkele ABC's. En misschienbin d'r nog lezers die a voe een kakkernistje zurge. Reacties op deze rubriek zijn welkom. Indien u wilt reageren, of wanneer u een tip voor ons heeft, kunt u schrijven of faxen naar de PZC, Postbus 18, 4380 AA Vlissingen, fax 0118- 470102, onder vermelding van streektaal.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2000 | | pagina 31