Achter het vaandel hé
in deze bijlage
p reportage 25
AkV zaterdag 25 maart 2000
Huib Eversdijk, dijkgraaf normaal
of dijkgraaf ad interim in Zeeland,
opeenvolgend benoorden en bezuiden
de Westersehelde. Over een kleine
week neemt hij afscheid van het
waterschap Zeeuws-Vlaanderen. Oud-
lid van de Tweede Kamer der Staten
Generaal, thans lid van de Senaat
en van de Raad van Europa. Groot
verzamelaar van nevenfuncties,
betaald en onbetaald. Een Haags
politicus is hij eigenlijk nooit geworden.
Steevast werd en wordt hij aangeduid
als het Zeeuwse Kamerlid. Een
constatering die hem zichtbaar
genoegen doet. „Ik heb altijd
een beetje medelijden gehad met
mensen die nergens thuis zijn.
Ik hoor hier, in Zeeland. Daardoor heb
ik ook zo geweldig genoten van mijn
werk als dijkgraaf bij de verschillende
waterschappen. Je bent thuis,
het gaat om de mensen in de straat en op
de dijk en het werk is concreet.
Je ziet de dijk verzwaard worden
en je weet hoe belangrijk dat is. Het
water, daar ben je bang voor en daar
moet je je tegen wapenen. Het
gaat om diepliggende sentimenten, die
voor mensen die niet van hier
zijn, niet makkelijk zijn te
begrijpen."
Als hij via de oprijlaan bij zijn statige
huis in Rilland met me meeloopt naar
de auto, rondt hij het gesprek van de afge
lopen uren af met een raadgeving aan be
stuurders die van buitenaf naar Zeeland
komen. „Wij willen hier graag dat er een
beetje van ons gehouden wordt zoals we
zij nEn dat de autoriteit met de vlag voor
op loopt; waar wij dan achteraan kunnen
komen. Hóe we zijn, dat heeft Gommert
de Kok mooi geduid in zijn bundel opstel
len Sporen in de Slik. Hij schrijft dat je op
de Zeeuwse klei niet lichtvoetig kunt we
zen. Die klei dwingt tot trage, zware voet
stappen."
„Dat herken ik in mezelf en in veel andere
Zeeuwen. We kunnen best opgewekt zijn
en tevreden, maar in een diepere laag is er
altijd iets van weemoed, van droefenis
zelfs misschien. We willen ook wat dat be
treft graag in onze waarde gelaten wor
den. En grote woorden, daar hebben we
het niet zo op. Ik preek nog wel eens in de
kerk. Je hebt dan een enkele keer zo'n
dienst waarbij je voelt dat je je gehoor te
pakken hebt. Dat alles is zoals het moet
zijn. De hoogste lof die je dan na afloop in
de consistorie kunt krijgen, bestaat uit
korte zinnen. 'Kom nog es terug', wordt er
dan gezegd, of 'Je kon der goed nae luuste-
re'. Dat moet voldoende zijn."
Om te onderlijnen dat het Zeeuws-eigene
niet zo makkelijk te doorgronden is, heeft
hij wat fragmenten uit een Domburgs
rijmjournaal van J. C. van Schagen ach
ter de hand:
in Zeeland loopt de kortste wegt
nu eenmaal zeer zelden recht
het is er mee als op de zee
ook wind en stroom die spreken mee
om dus met ons goéd te verkeren
moet u wat manoeuvreren leren.
„Dat mag ik dan graag eens citeren. En
om het af te maken, heb ik nog twee regels
uit hetzelfde rijm":
wie hier ter school niet heeft gezeten
kan daar toch 't fijne niet van weten
Hubrecht Eversdijk heeft hier ter school
gezeten, zij het korter en op een lager ni
veau dan hij wel had gewild. Hij werd in
1933 in Kapelle geboren, in het jaar waar
in zijn ouders waren getrouwd. Toen hij
een jaar of veertien was, ontdekte hij, on
der het aardbeien plukken door, dat het
om zijnswille een huwelijk met een spoed
eisend karakter was geweest. „Een kennis
hielp een handje in de tuin en had het toen
over de trouwdatum van mijn ouders. Bij
die gelegenheid werd me duidelijk dat het
wat je noemt een motje was. Nee hoor,
daar werd verder nooit meer over gespro
ken. Seksualiteit en alles wat daarmee sa
menhangt, dat was geen onderwerp. Zo
als er ook niet gepraat werd over het feit
dat mijn moeder van huis uit rooms-ka-
tholiek was en mijn vader hervormd. Mijn
moeder is hervormd geworden en dat was
het. Kijk, ik heb haar wijwaterbakje en
haar rozenkrans nog altijd. Ze was religi
eus op een vanzelfsprekende manier, meer
dan mijn vader. Mijn jeugd? We moesten
heel zuinig zijn, maar het was geborgen.
Je was buiten bezig in de tuin, sneed voer
voor de konijnen. En 's avonds zongen we.
Smartlappen als 'Beelden uit mijn kin
derjaren' maar ook heel veel van Johan
nes de Heer."
IJdelheid
In zijn werkkamer heeft hij een muur der
memorabilia gemaakt, die ook wel kan
worden gezien als een wand van ijdelheid.
Er hangen foto's van Huib in gezelschap
van groten der aarde, van Huib als eerste
ondervoorzitter van de Tweede Kamer,
van Huib in een bijzonder gewaad dat hij
draagt als Groot Prior van de Tempelorde
van Jeruzalem, een gezelschap dat wél
doet en geacht wordt daarbij niet om te
zien. Tussen de foto's een spotprent van
Opland, door politici haast even begeerd
als een sneer van wijlen Wim Kan. Om
zichzelf aan te sporen hangt er ook een
tekstje van Theresia van Avila: 'God heeft
geen andere handen dan de onze'.
Hij sjouwt gedurig heen en weer om foto's
en geschriften te zoeken die zijn geheugen
tot steun dienen. Of om een perfecte imi
tatie te geven van het loopje van Hans
Wiegel: een pinguïn die het goed met zich
zelf getroffen heeft. Zijn verhalen volgen
nimmer de kortste wegt, maar gaan gril
lig. Hij haalt een foto tevoorschijn van de
jeugdige leden van de fietsclub 'De
Groote Beer'. Huib draagt de vlag; dat lag
hem blijkbaar al heel vroeg. Er is een klas
sefoto, vervaardigd op de lagere school.
Als enige van de geportretteerden draagt
hij klompen. Dat komt; hij kon een dwars
dondersteentje zijn. Er was een jaar eer
der ook al zo'n foto gemaakt en zijn moe
der had te kennen gegeven dat ze er niet
nog een ging kopen. Dus koos Huib krib
big en licht wraakzuchtig voor zijn nede
rig schoeisel. Dat de foto bewaard bleef,
dankt hij aan zijn oma die de aankoop fi
nancierde. „Het zegt iets over de tijd. We
hadden het niet breed. Dat is mee bepa
lend geweest voor hoe ik in het leven sta.
Ik ben niet opgegroeid in een omgeving
waar het je kwam aanwaaien. Eigenlijk
had ik op de dag dat ik van de lagere
school kwam direct naar de veiling horen
te gaan om te werken. Zo was het door de
leiding daar al met mijn vader afgespro
ken."
Trouw
Met pijn en moeite kon hij naar de mulo in
Kruinigen. Hij wilde leren en kreeg steun,
vooral van zijn opa Hubrecht, die zorgde
dat er een fiets kwam. „Het was financieel
krap. Mijn eerstepak, dat kreeg in toen in
met de jongelingsvereniging Obadja naar
een toogdag in Zwolle zou gaan. Het
moest, tegen mijn zin, gekocht worden bij
Johannes de Jager in Biezelinge. Daar
hadden mijn ouders verplichtingen aan;
die had zich eerder soepel opgesteld als
het op betalen aankwam. Dat was een
soort trouw die je pas later waardeert. Die
periode heeft me mee gevormd. Je kreeg
met de paplepel ingegeven dat je zuinig
moest zijn en dat ben ik een beetje geble
ven. Wat ook van betekenis is geweest:
toen ik van de mulo kwam, kon ik alsnog
direct bij de veiling gaan werken. Daar
kreeg ik bij binnenkomst te verstaan dat
dat diploma me niet zou helpen. In kon
prullenmanden gaan legen en blauwtjes,
carbonnetjes, leggen. Ik moest niet den
ken dat ik ook maar iets betekende. Dat
heb ik als enorm vernederend ervaren. Bij
Van der Have kreeg ik later betere kansen.
Ik werd daar een soort directiesecretaris.
Mocht alles doen. Kon de Buick van me
neer Daan gebruiken om een paar zakken
zaaierwten naar een boer op Schouwen
brengen. Die had tekort. Toen ik aan
kwam, kon ik ze op zolder leggen. Die
boer was het zaaien net beu geworden."
Hij kreeg support en goede raad van de
mensen die destijds de top van Van der
Have vormden, volgde opleidingen om in
het onderwijs terecht te komen en werd
inderdaad onderwijzer in Heinkenszand.
Hij werd actief lid van de Chirstelijk His
torische Unie en kwam in de gemeente
raad van Borsele en later in de Zeeuwse
Staten. Tussendoor studeerde hij en hij
haalde zijn doctoraal in de Sociale Geo
grafie en Planologie. „Er is me wel eens
gevraagd waarom ik altijd die drie letters
drs voor mijn naam zet. Omdat ik er hard
genoeg voor heb moeten werken. In 1968
ging ik les geven aan de Rijks Pedagogi
sche Academie in Middelburg. Ik bleef in
Heinkenszand wonen, in de vrijgekomen
ambtswoning van de burgemeester. Er
werd iets geregeld. De huur werd vermin
derd met de reiskosten die ik moest ma
ken. Op die manier kon ik in de raad van
Borsele blijven. Zoiets kon toen."
De politiek bracht hem van die raad in de
Zeeuwse Staten en vandaar in de Tweede
Kamer, tot 1991. In dat jaar ging hij over
foto Ruden Riemens
naar de Senaat en hij werd lid van de Raad
van Europa. Die laatste twee functies bui
ten de schijnwerpers zal hij nog enkele ja
ren behouden nadat hij dijkgraaf ad inte
rim af is. Over een kleine week neemt hij
afscheid van het waterschap Zeeuws-
Vlaanderen, dat hij door het proces van
fusie heeft geleid.
Teleurstellingen
Vooruitlopend op de betrekkelijke publi
citaire stilte die hij tegemoet gaat, spre
ken we over verlies en winst. Had hij niet
gaarne voorzitter van de Tweede Kamer
willen worden? En Commissaris van de
Koningin in Zeeland Hij draait er niet
om heen. „Dat had ik allebei graag gewild
en ik zal niet net doen of het geen teleur
stellingen waren toen ik die functies niet
kreeg. Maar ik kijk niet om in wrok. Toen
ik destijds geen Kamervoorzitter werd,
zei mijn dochter Mirjam dat je je toch niet
hoeft te schamen als je in een heel belang-
Somberheid
Hij is tevreden, heeft geen spijt over zijn
carrière, maar kijkt niet zonder somber
heid aan tegen samenleving en politiek.
„In Rilland hebben we een vrouwelijke
predikant en een vrouwelijke kerkeraad.
Daar is niets tegen, begrijp me goed. Maar
helaas komt dat niet door emancipatie,
maar door gebrek aan belangstelling van
kerels en dan heb je het over armoe. De sa
menleving wordt steeds individualisti-
scher. En het mag in de politiek wel wat
meer uitgesproken zijn, duidelijker. Ko
ningin Beatrix had na Haider niet naar
Oostenrijk op vakantie moeten gaan.
Daar is in Den Haag te veel omheen ge
draaid. De politiek is te vlak geworden.
Ook het CDA Het is grijzer geworden. Al
les in het midden. Specialisten in streep
jespakken en met hoge hypotheken. Het
CDA moet duidelijk maken dat het een
Christelijke intentie heeft en niet een pre
tentie. Het moet het Evangelie niet clai
men zoals Van Dijke van de RPF doet. Het
gaat er niet om wie zegt 'Heere, heere'
maar om wie dóet de wil mijns Vaders."
Daar moet meer de nadruk op komen te
liggen, ook al zou ons dat nog kleiner ma
ken.
In een vraaggesprek, tientallen jaren ge
leden, liet hij eens weten wel graag aan
wat touwtjes te trekken. Als daarnaar
wordt verwezen, schouwt hij naar binnen
en zegt: „We moeten onszelf zo nu en dan
eens zien als een gewichtig doend en toch
vaak zich nietig voelend wezen, dat over
enkele jaren niets meer zal zijn dan een
herinnering... en misschien niet eens een
aangename."
Hij heeft een twinkeling in de ogen als hij
die constatering op zich laat inwerken.
Met enige zelfspot: „Ik word een ouwe
vent hé. Dan ga je zulke dingen zeggen. Je
gaat ook meer nadenken over het verle
den en het misschien een beetje idealise
ren, ook dat Zeeuwse. Maar als ik het
daarvan ontdoe, hou ik toch mijn liefde
voor en mijn absolute verbondenheid met
Zeeland over. Hier hoor ik thuis, hier
wordt mijn eerste taal gesproken, hier
speelt mijn fanfare."
Hij neemt een gedicht van M. Vasalis voor
zich. 'Fanfare-corps'. Het gaat over een
concert met 'een onverbloemde voor elk
verstaanbare muziek, die aan het adem
loos publiek ieder gevoel met name noem
de'.
Huib Eversdijk leest het laatste deel:
Een warm en onverwacht verdriet,
eerbied voor de gewoonste dingen,
neiging om hardop mee te zingen,
en dan te huilen om dit lied,
ontstond in mijn verwend gemoed.
Ik voelde me bedroefd en goed.
Er is een lichte trilling in zijn stem.
A J. Snel
rijke wedstrijd met een paar seconden
verschil als tweede eindigt. Dan heb je het
heel goed gedaan, vond ze en dat heeft mij
goed gedaan. Dat ik geen Commissaris
van de Koningin ben geworden heeft te
maken met een reeks factoren. Er was in
Utrecht al een CDA-commissaris vanuit
de CHU-bloedgroep, dat was een overwe
ging. En ik denk dat er, binnen de Zeeuw
se politiek gezien, ook sprake is geweest
van een afrekening. Je maakt in de poli
tiek hoe dan ook vijanden en er volgt al
tijd ooit een vereffening. Wat ook een rol
heeft gespeeld: ik heb het niet altijd met
iedereen uit de leiding van het CDA even
goed kunnen vinden. In de relatie met de
toenmalige fractievoorzitter De Vries en
partijvoorzitter Van Velzen heb ik niet ge
noeg geïnvesteerd. Dat waren mensen die
mij niet lagen. Te technocratisch en te
koel. Vrienden in de politiek? Nee, die
maak je niet veel. Het zijn ships, passing
in the night."
Als hij een voorlopige balans opmaakt,
weegt de winst aanzienlijk zwaarder dan
het verlies. „Als je vrouw al meer dan
veertig jaar lief en leed met je deelt, als je
kinderen goed zijn terechtgekomen, je een
lieve schoondochter hebt en twee klein
kinderen, dan kun je dat toch niet anders
zien dan als pure genade. Kijk eens waar
we wonen, dit is nu het weer lente wordt
het paradijs. En in mijn loopbaan is het,
alles afwegend, ook voortreffelijk ge
gaan. Ik ben politiek nooit in gevaar ge
weest. En ik heb geen conflicten gehad zo
als Wim Don in Zeeland met de PvdA en
Jan de Voogd met de WD. Die zijn allebei
geen lid meer van hun partij. Dat vind ik
triest. Lubbers heeft er destijds, toen ik
geen Kamervoorzitter werd, voor gezorgd
dat ik lid van de Raad van Europa kon
worden. Als sociaal-geograaf heb ik veel
gelezen over veel landen, maar ik had er
weinig bezocht. Dat werd anders. Ook
mijn functie als consul-generaal van Roe
menië brengt me overal. Dat is winst. Net
als het feit dat ik nog dijkgraaf werd toen
ik 62 was. Dat werk, daar heb ik zo gewel
dig van genoten. Het vaandel dragen hé."
Kick van der Veer is lovend over de huidige cabaretgeneratie
Fotorubriek: zie ze vliegen
Officier van justitie Valente verlaat Zeeland
Britten maken ruzie over de vossenjacht
Oostenrijks ambassaseur voelt zich tweederangs burger
Actie voor een vredescentrum voor Bosnische kinderen