Baas Maks werfje
Indië is vooral bloed
Je zocht naar zinnige zonden
Ge zijt hier bitter nodig. Met die
woorden wordt het vijfde ba
taljon van het Derde Regiment In
fanterie, 5-3 RI dus, ontvangen als
het op Oudejaarsdag voet zet op In
dische bodem. Dienstplichtig sol
daat Frans Bentschap Knook
neemt kennis van het welkom van
de luitenant-generaal legercom
mandant S.H. Spoor, maar zijn ge
dachten zijn nog elders. Binnen en
kele maanden is zijn wereld grondig
gewijzigd.
In het voorjaar van dat jaar nog
werkte hij op het Thoolse land. Op
de eerste juli is hij opgeroepen voor
de militaire dienst en een half jaar
later is de jungle zijn terrein. Een
landarbeider aan de rivier de Musi
op Zuid-Sumatra. Twee en een half
jaar zal hij in Indië dienen. Als hij
op. de eerste mei van 1950 terug
keert in zij n geboorteplaats is de ge
dachte dat hij in Indië bitter nodig
was, weggevaagd. Als er iets bitter
is, dan is het de constatering dat de
Nederlanders niets te zoeken had
den in Indië.
De legercommandant had er des
tijds mooie woorden voor. Hij oreer
de: ,,Dit volk is uw doel; dit stille
volk, dat als een geschrokken toe
schouwer bezijden het gebeurde
staat. Maar vóór alles is uw doel: het
kind, dat zonder ouders, zonder te
huis en zonder jeugd, voortzwerft
naar de onherroepelijke onder
gang: de honderden en duizenden
rampzaligen, die geslagen door
ziekten en honger, tot u komen om
hulp. In zulk een maatschappij valt
alles weg."
,,Er blijft slechts de overtuiging, de
wil en de plicht om iets te doen. Het
is dan ontdaan van alle valse schijn,
het is hard en reëel en woorden zijn
van geen nut. Wij noemen het
slechts: Het brengen van rust en or
de, recht en veiligheid."
Frans Bentschap Knook heeft zulke
termen nooit gebruikt. Indië, dat is
voor hem kameraadschap, maar
vooral ook bloed, doden, malaria,
stank, verlies, zweet, verdriet. Twee
boeken heeft hij geschreven over
wat hij aanduidt als 'Het vergeten
leger'. De verhalen, die erin zijn op
getekend, hebben veelal iets onder
koelds. Van moordpartijen waar
aan de Nederlanders zich, naar vele
jaren later duidelijk werd, hebben
schuldig gemaakt, maakt hij geen
gewag. Daar zag de uitgever niet
zoveel in.
Toch heeft hij er weet van. ook vijf
tig jaar later nog. „Ik kwam uit een
beschermde omgeving. Sint Maar
tensdijk. Wat j e er had? Als je niet op
het land werkte een beetje wande
len aan de dijk, een biertje in het ca
fé waar je eigenlijk niet mocht ko
men. En 's zondags naar de kerk,
Gereformeerde Bond. Ik was wel
eens van het eiland af geweest.
Door de evacuatie in 1944 toen het
onder water stond. We zijn toen in
de Wieringermeer terecht gekomen
en later in de Kop van Noord-Hol
land. Maar dat was mijn hele le
venservaring toen ik naar Indië
ging. De jaren daar hebben alles
veranderd."
„Toen ik hier terugkwam, leek alles
veel kleiner en stiller dan ik het had
achtergelaten. Ik heb niets te kla
gen hoor, er was altijd werk. De
laatste veertien jaar voor ik eruit
ging was ik huismeester in het be
jaardenhuis Maartenshof hier. Al
tijd met veel plezier gedaan. Je had
goed contact met heel veel mensen
en je kreeg waardering. Maar Indië
heeft me nooit met rust gelaten. Ik
heb er een blijvend probleem mee.
Ik heb daarom hulp moeten zoeken.
Praten, je verhaal kwijt kunnen,
dat helpt wel wat. Toch, ik heb me
nooit meer ergens thuis gevoeld. Er
gaat geen dag voorbij of ik denk aan
die jaren van toen."
Heroïek is hem vreemd. Hij zegt dat
hij waarschijnlijk wel eens een
mens heeft gedood, maar is blij dat
hij dat niet zeker weet. „Tijdens ac
ties was het onoverzichtelijk, er
werd met van alles geschoten, ook
met mitrailleurs natuurlijk. Je wist
nooit helemaal wie wie geraakt
had. Natuurlijk schiet je. Als jij het
niet doet, doet de ander het. Je bent
bang hoor, tijdens een actie. Ik heb
er in ieder geval een trauma aan
overgehouden. Dat heeft de rege
ring ook erkend. Kijk maar, in 1990
heb ik de onderscheiding voor ge
wonden gekregen, omdat ik geeste
lijk gewond ben geraakt. Er staat in
het Latijn op dat ik gekwetst ben
maar niet overwonnen. Het is maar
hoe je er tegenaan kijkt."
„Ja, ik ben er wel bij geweest dat
moordpartijen plaatsvonden. Dat
meerderen blindelings tekeer gin
gen. Maar wat moest je er tegen
doen. Als je er iets van zei, liep je de
kans zelf kapotgeschoten te worden
en dat wil je niet. Van beide zijden
gebeurden dingen die niet door de
beugel konden. Daar heb ik geluk
kig niet aan meegedaan. Als je zo
van de Zeeuwse klei komt, ben je
zomaar geen moordenaar. Maar
alert waren we wel in de j ungle-oor-
log. Strijd is strijd, je laat je niet do
den. We zijn toch allemaal maar
mensen hè."
„Hier, op de foto zie je hoe we op de
Musi vijandelijke boten in brand
schoten. Er werd strijd geleverd om
olievelden. Kapot van vermoeid
heid, angst en hitte raakte je. Ach
teraf zeg ik 'De Indonesiërs hadden
gelijk met hun vrijheidsstrijd'. Het
was hun land. Wé hebben daar ge
weldig veel moeten doorstaan voor
een onrechtvaardige zaak. Dat te
constateren is een desillusie, dat is
bitter."
A.J. Snel
Paultje, had zijn vader eens hoofd
schuddend tegen hem gezegd, ik
denk dat jij een tweede Michiel de
Ruyter wordt.
Meneer Van Opdorp vertelt het met een
brede glimlach en buigt zich over de
witgeverfde leuning van de Spijker-
brug.
Kijk, daar links, daar had je het Mid
delburgse Dok, j oekels van schepen la
gen er. En daar rechts, waar ze nu wa
tersportspullen verkopen, dat was een
café met zo'n groot orgel.
Aan de andere kant van het water was
scheepswerf De Hoop; het werfje van
Baas Mak, zeiden ze in Middelburg.
Hoogaarzen werden er gebouwd,
loodsboten en zeilbootjes. Vlak daar
naast stond een stalhouderijmet stoe
re Belgische paarden. Die werden
soms voor de kaapstander gespannen
als er een scheepje de helling moest
worden opgetrokken.
Meneer Van Opdorp, tachtig jaar in
middels, gebaart naar de plek waar nu
een blokje appartementen staat:
„Daar heb ik de gelukkigste jaren van
mijn leven doorgebracht."
Zijn vader bezat aan de Lange Delft
een winkel in herenmode: Old Eng
land, een chique zaak, waar uitslui
tend lieden van gegoede stand zich in
het nieuw kwamen steken.
Hij liep overal te rotzooien; achter de
vogeltjes en de paddestoeltjes aan.
Of de Lange Jan beklimmen - daar bo
venin zat een man met een verrekijker
die, als er brand was, een rode vlag uit
stak in de richting vanwaar de rook
kwam.
Vrijwel elke dag naar het werfje van
Baas Mak. Dat was, vanaf school, te
voet vier minuten gaans.
Ach ja, Baas Mak.
Een lange, magere man met een breed
gerande hoed, een borende blik en een
stem die vanaf de kademuur tot ver
over het water droeg. En stérk. Hij
moet een paar ellebogen hebben ge
had, dat was verschrikkelijk - al die
lange planken, die zaagde hij met de
hand. Van Baas Mak zeiden ze dat het
een nogal nors type was. Dat heeft hij
nooit zo goed begrepen; wanneer de
scheepswerfbaas wat zei, kwam het er
vrij vriendelijk uit.
Daar, op dat werfje, beleefde meneer
Van Opdorp de gelukkigste jaren van
zijn leven. Wat hij er uitspookte? Ach,
alles wat een kind van die leeftij d maar
kan doen; eindeloos kijken en soms
helpen bij het spanten in boten zetten,
of bij het klinken. Veel steuntrekkers
hingen er rond het werfje rond. Wat wil
j e - het waren de crisisj arende tij d van
Stemt Colijn, Schip van Staat. De
steuntrekkers spraken op schampere
toon over hem. De mensen moesten
niet zo klagen; zolang er nog vissen-
koppen waren, was er geen gebrek aan
eten. Dat had Colijn gezegd en dat was
tegen het zere been natuurlijk, want
die mannen hadden maar zeveneneen-
halve gulden in de week.
Vaak keken zijn ouders elkaar in die
dagen zorgelijk aan: wat moet er van
onze Paultje worden? Maar de meester
had altijd gezegd: jij heb courage en
fantasie, jij redt het wel. Dat had hij
goed gezien. Paultje ging het banket
bakkersvak in en werd vervolgens kok,
eerst op een schip, later in een Frans
internaat en nog later in het St.-Joan-
naziekenhuis in Goes en Slot Moer-
mond in Haamstede.
Paultje van toen woont nu in een be
jaardenwoninkje in een wat grijzige
straat in Scharendijke. Aan de muur
hangt een schilderij van de werf waar
hij zoveel mooie jeugdherinneringen
opbouwde. Zelf geschilderd, ja
Scheepswerf De Hoop brandde op 23
april 1936 af. 'Hedenmorgen ongeveer
half twaalf is brand uitgebroken in een
grootte houten loods van den heer
Mak. Het gebouw was geheel door
trokken van teer en carbolineum en 't
vuur vond dan ook maar al te gretig
voedsel', berichtte de Middelburgsche
Courant.
Vanaf die dag verloor hij Baas Mak uit
het oog. Meneer Van Opdorp heeft hem
sindsdien nog één keer gezien. Dat was
halverwege de jaren vijftig, ergens in
Utrecht. Daar zag hij hem, stom toe
vallig, in een flits passeren. Het kón
niet missen; die houding, die blik, die
grote hoed, dat móést Baas Mak zijn.
Meneer Van Opdorp is die schim nog
achterna gerend. Vergeefs, weg was-ie
alweer. Jammer, knikt hij.
Hij had hem zo graag willen bedanken
voor de gelukkigste jaren van zijn le
ven.
Willem van Dam
N»
Nederlandse troepen in actie op de Moesierivïer, eind 1948.
Voor alle zekerheid toch maar even gaan kij
ken. Als het spaarvarken al in de wieg tot
knuffel wordt gebombardeerd en obligatie het
eerste woord in de kinderbijbel is geworden, hoe
staat het dan met de oude trouwe biechtstoel? Ik
vroeg het me af en vreesde. Zelfs in het katholieke
Brabant en Limburg zijn er kerken, waar het
hokje van schuld en boete gebruikt wordt voor
dweil en emmer van de onderhoudsdienst.
Voor het charmante Sint-Bavokerkje van Groe-
de, want daar gaat het hier over, is er nog geen
reden om de noodvlag aan de windhaan te beves
tigen. Op het eerste gezicht althans. De houten
omlijsting van de tegen de linker zijmuur beves
tigde uitbouw zit mooi in de groene verf. Verkeer
de tint weliswaar, want de stemmige vernisbrui-
ne soberheid die de jeugdherinnering kleurt, is
lelijk ondergekwast. Toch: het oogt verzorgd.
Ook de gordijnen, die de biechtvader in het mid
den en de biechtelingen links en rechts aan
het oog (maar lang niet altijd aan het gehoor)
onttrokken, zijn geen prooi van de motten gewor
den.
Maar hoe stofvrij ook - met dank aan de immer
nijvere kerkbewaarder Valère van den Hemel - de
biechtstoel wordt niet meer gebruikt. De pastoor
zou probleemloos in zijn gerieflijk gecapiton
neerde hok plaats kunnen nemen. Als er een
priester zouzijn. In de Bavokerk wordt in de don
kere maanden voor en na Kerstmis slechts één
keer in de twee weken de preekstoel beklommen.
illustratie Wim Hofman
Het aantal trouwe parochianen in de Groe is zo
klein geworden, dat zelfs als de kachels goed
worden opgestookt het gevoel van geborgenheid
nooit meer terug zal komen. Nog even, wordt er
gefluisterd, en het kerkje gaat - net als de pastorie
jaren geleden - in de verkoop.
Het tij lijkt niet te keren. Artikelen van het geloof
worden hooguit nog interessant gevonden als cu
riositeit. Een Mariabeeld met kind combineert
wonderwel met een design-interieur. De biecht
stoel is niet als los object te koop, anders wordt
ook daarvoor op elke veiling een volwassen prijs
betaald. De trotse nieuwe eigenaar zou er onge
twijfeld de hulpmiddelen voor zijn interieurver
zorgster in stallen.
Na weer even de verschaalde wierooklucht opge
snoven te hebben heeft de weemoed het voor het
zeggen. Jammer dat de pastoor uit het dorp is
verdwenen en zijn pastorie tot iets middenstan-
derigs is verhaspeld, jammer dat het Ora pro no
bis 's zomers niet meer rond de kerk opklinkt,
jammer...
Goedkope nostalgie.
In mijn kerkse tijd - de jaren zestig - werden de
leerlingen van de naast de kerk gelegen Bavo-
school maandelijks richting biechtstoel gediri
geerd Leuk dat er een uurt j e eens niet moest wor
den gerekend. Maar daarmee zijn alle voordelen
meteen genoemd. Tijdens de voorbereidende
godsdienstlessendie door de pastoor zelf werden
gegeven, kreeg je geen al te zonnige kijk op je toe
komst. Het Alziende Oog was er altijd en in de
pauze op het schoolplein was je niet de enige die
bezorgd omhoog keek of er al helse vuurballen uit
de hemel neerdaalden.
De eerste keren knielde je gebukt onder een
zwaar schuldbesef voor het gazen venstertje. Dat
Mijnheer Pastoor meteen zijn oor tegen dat gaas
drukte, was niet al te vertrouwwekkend. God zag
niet alleen maar hoorde toch ook alles? Je zocht
naar zinnige zonden, zeker als beginnende biech
teling. Een appel - uit zfjn pastorietuin, maar dat
zei je er niet bij - een koekje uit de trommel en - als
je heel erg eerlijk was - een klap op het hoofd van
dat ettertje uit de Molenstraat. Met een straf van
één Onzevader en drie Weesgegroetjes kon je op
gelucht in de kerkbank aanschuiven.
Het schuldbesef nam snel af. In de biechtstoel
werd een vaste riedel van wel eens een koekje
snoepje en/of een vloek afgedraaid. Alleen die
enkele keer dat er plotseling 'wanneer' en 'waar
om' werd gevraagd, schrok je wakker. Maar ook
die diepte-interviews raakten gauw sleets. Pas
als er sneeuw in de lucht zat werd er nog hoopvol
naar boven gekeken.
Het Bavo-kerkje wordt verkocht. Nog altijd blik
ken de laatsten der parochianen omhoog. De an
dere kerk van Groede, het protestantse godshuis
op de Markt, is opgeknapt en biedt geen onderko
men meer aan verwilderde duiven. Die hebben nu
him intrek genomen in de galmgaten van de Ba-
vo-kerk. Als er niet is geveegd ligt het tastbare
bewijs van hun aanwezigheid op de stoep.
Jan van Damme