Duinlust en Caricole
waren ooit knalgeel
Er dwarrelde as op zijn witte haren
Een dubbeltje voor
een mand aardbeien
In 1956 kwamen onafhankelijk van
elkaar twee mannen op hetzelfde
idee. Flip Leendertse uit Kamperland
en Leunis van Liere uit Cadzand. Ze
zagen dat het strand aantrekkings
kracht op toeristen uitoefende en
besloten een strandpaviljoen neer te
zetten. Want deze eerste generatie
zonaanbidders had natuurlijk ook ge
woon dorst in de blakende zon. En ze
hadden, net als Flip en Leunis trou
wens, nog nooit van koelboxen ge
hoord. Flip en Leunis hebben elkaar
nooit gekend. Ze waren ieder in him ei
gen stukje Zeeland met pionierswerk
bezig. Overeenkomsten hadden ze wel.
Niet alleen zetten ze in hetzelfde jaar
hun eerste kleine paviljoentje neer. Ze
besloten allebei hun uitspanning knal
geel te schilderen Dan zag je hem goed
als het zonnetje er op stond. Flipje, zo
als zijn naam in de volksmond luidde,
noemde zijn paviljoen Duinlust en
Leunis dat van hem Caricole.
Ondanks de overeenkomsten is één
ding is echter wezenlijk anders in het
verhaal van Flipje en Leunis. Leunis
en zijn zoon hebben het toenmalige ge
le paviljoentje uitgebouwd tot een res
pectabel horecabedrijf, tegenwoordig
een heus a la carte restaurant op het
strand. Duinlust van Flipje moest ver
dwijnen want het lag op de plek waar
nu op Noord-Beveland de stormvloed
kering aansluit. Precies tussen de pa
rallelweg en de doorgaande weg. Als
het een troost mag zij n voor Flipje; zijn
naam en zijn gele paviljoen zijn nog
steeds een begrip op Noord-Beveland.
Ook al werd het in 1972 afgebroken.
Zelfs het nabij gelegen haventje dat la
ter dienst deed als werkhaven voor de
kering en officieel de naam Jacobaha-
ven kreeg, wordt in de Noord-Beve-
landse volksmond hardnekkig het
Flipjeshaventje genoemd.
Het toerisme in Zeeland was tegen het
eind van de jaren vijftig in opkomst.
Boomgaarden langs de kust werden
bescheiden campings. De Duitsers
wisten ook toen al de weg te vinden. In
Cadzand waren het natuurlijk de Bel
gen. Badgasten uit Oost-Zeeuws-
Vlaanderen kwamen met de zoge
naamde Strandbus om aan het strand
te liggen en een ijsje of limonade te ko-
Duinlust van Flip Leenhouts bij Kamperland.
pen bij paviljoen Caricole. Want dat
was de enige gelegenheid. Nu staan er
alleen al in de gemeente Oostburg der
tien paviljoens op het strand.
Ook Kamperland wist toen nog niet
wat er in de sfeer van de recreatie te ge
beuren stond. De eerste echte kam
peerder in de buurt van Flipjes pavil
joen was de arts Metselaar die in een
Nissenhut in een weiland bivakkeer
de.
Ze moesten nogal sjouwen in die eerste
jaren. Leunis moest elk najaar zijn be
doening helemaal afbreken. In het be
gin zag de gemeente zijn onderneming
eigenlijk helemaal niet zitten. Zijn
aanvankelijke gebouw van 16 bij 4 me
ter was te groot in de ogen van de bur
gemeester van Cadzand. Het moest ge
halveerd worden. Leunis en later zijn
zoon Herman, die het bedrijf overnam,
hebben voor alles moeten knokken. Er
was geen waterleiding, geen gas, geen
electrisch, geen telefoon. Ze zaten im
mers aan de verkeerde kant van het
duin. Nu is er zelfs kabeltelevisie.
Maar toen aan het eind van de jaren
vijftig sjouwde Leunis nog met kratten
water de duinen over.
Wat dat betreft had Flipje het iets ge
makkelijker. Hij moest ook wel alles de
duinen insjouwen, maar de gemeente
was voor hem wat soepeler. Hij zat in
wat toen een uithoek was, waar een
blind paard geen schade kon doen.
Ach, eigenlijk moest hij het ook afbre
ken maar de toenmalige dijkbaas deed
met zo moeilijk.
In Cadzand staat de derde generatie
klaar. Kleindochter Ingrid heeft de ho
gere hotelschool gedaan en is klaar om
Caricole over te nemen. Het hele jaar
door hebben vijf mensen een volledige
baan in het bedrijf en in de zomer zijn
de seizoenkrachten niet aan te slepen.
Flip Leendertse zag het niet zitten om
op een andere plaats opnieuw te begin
nen. Hij moet het in Kamperland doen
met de verhalen van vroeger. En die
zijn er genoeg. Heel Noord-Beveland
kwam er. Van jong tot oud, heiden en
gereformeerd. Het was immers geen
zondig café, maar een paviljoen. Ster
ker nog, bij gebrek aan een katholieke
kerk op Noord-Beveland werd er op
zondagmorgen een dienst gehouden
met een kapelaan uit Goes. Op het ter
ras, met een wit laken voor de ramen,
want binnen zaten toeristen in hun
zwembroek.
Mooie plekjes op Noord-Beveland
vlak bij de Banjaard en in het stukje
Cadzand dat nu het bijvoegsel 'bad'
heeft gekregen. Lege woeste duinen,
de rust van de natuur en enorme
strandvlaktes. Ga er nu eens kijken.
René Schrier
Aardbeien-pluk aan de Noorddijk in Hoek, begin jaren '30.
De strandkiosk van Leunis van Liere bij Cadzand.
die tijd ervoeren. Ik kom niet verder
dan dat mijn moeder het armoeiig
vond om margarine op je brood te
eten. Ze was erg aan lekker, en dus
aan roomboter, gehecht. Verder zag
je wel jongens die een versleten bin
nenband maar bléven plakken. Er
werd niet over gesproken maar je
wist dat een nieuwe er niet af kon.
Evengoed deed iedereen mee; nie
mand viel erbuiten."
Zo trok de Hoekse jeugd de Braak
man in, die pas in 1952, een jaar
voor de watersnoodramp, werd af
gedamd. ,,We leerden zwemmen
van mijn Ome Willem. Hij was de
beste zwemmer uit de buurt, en dus
leerde hij ons de schoolslag. Wat we
verder moesten weten, leerden we
vanzelf. Hoe je jein het water moest
gooien om op de stroming en de
draaiing een vaargeul over te ko
men, bijvoorbeeld. Met vijftien jon
gens zwommen we de Braakman
over, drie gevaarlijke kreken, om
voor zes cent een biertje te drinken
in het cafeetje. We hielden dan vier
cent over, want iedereen had een
dubbeltje. Daarna zwommen we te
rug. Niet zelden zijn er in dat verra
derlijke water van de Braakman ge
oefende zwemmers verdronken. Ze
waren van elders, wisten niet hoe
het moest."
Terugkomend op de aardbeienpluk,
weet Dieleman zich nog wel het
plukloon te herinneren een dub
beltje voor een vol mandje. „Die
mandjes gingen naar de veiling in
Terneuzen. waar ze in ijzeren bak
ken werden geleegd. Nog dezelfde
avond werden ze gewassen en opge
slagen in houten vaten. Elke week
kwam er een beurtschipper van de
Wiebajo naar de veiling in Terneu
zen om de vaten op te halen. Ze gin
gen naar de Leuvehaven in Rotter
dam, waar ze werden overgeslagen
op binnenschepen uit de Betuwe.
Daar werden de aardbeien in con-
servenfabrieken tot jam gekookt.
Ergens heb ik weieens gelezen dat
de aardbeien van Zeeuws-Vlaande
ren naar Engeland gingen voor de
jamproductie, maar daar heb ik
nooit van geweten. Toen ik later bij
de veiling kwam te werken, gingen
ze nog steeds naar de Betuwe."
De meeste mensen op de foto kan
Dieleman niet meer thuisbrengen.
„Ja, hier heb je Wim Deij en deze
vrouw heet Mina. Ik zie Daan van
Es z'n moeder en onbekenden in
Axelse klederdracht. Wat ik van die
vrouwen weet, is dat ze prachtig
konden zingen: gezangen, psalmen
en een enkel ander versje. Je kunt
het zien... Het was bij lange na niet
onaangenaam."
Mieke van der Jagt
De jongen met de kniekousen is
hij zelf. J.Ch. Dieleman schat
dat hij zo'n jaar of acht was, toen.
„Mijn kapsel was nog kort met een
kuifje: tweeënhalve cent bij een
kapper die niks anders kon. Zodra
we een j aar of tien warenwilden we
dat niet meer. Dan gingen voor een
stuiver naar een andere kapper."
De foto is genomen bij het aardbei
en-plukken aan de Noorddijk in
Hoek. „Wij zeggen Dèn Hoek. Wie
hem genomen heeft en bij wat voor
gelegenheid: ik zou het niet meer
weten. Het kan zijn dat mijn moe
der hem genomen heeft. Ze was al
tijd in de weer met zo'n boxje dat je
kon sparen bij de kwattasoldaatjes.
Zoveel mogelijk mensen erop. Dat
is in dit geval wel gelukt. Maar het
moment kan ik me niet herinne-
ren."
Dieleman denkt dat het toeval is,
dat hij erop staat, want met de aard
beienpluk had hij als kind niks van
doen. „Mijn vader is de man die
achter me staat. Hij was bedrij fslei-
I der op een boerenbedrijf, bij De
Kraker, en in die aardbeienpluk
iij hielpen aankomende arbeiders en
i- vrouwen, nooit kinderen. Ik denk
dat ik voor de gezelligheid na
schooltijd langs mijn vader gefietst
ben, misschien ook om een paar
aardbeien te snoepen."
Wie denkt dat de kinderen in Den
- Hoek in het begin van de jaren der
tig op het land werkten, heeft het
mis. „We gingen gewoon naar de
openbare school op het dorp en een
enkeling ging naar de MULO. Niet
dat er niets van ons verwacht werd.
Vaak kwam je thuis en dan stond je
fiets al klaar met een emmer aan het
stuur. Dan was het laagwater en
dan moesten we mossels, krukels,
oesters en zéêkers gaan halen in de
Braakman. Dat deden we graag,
met een hoop jongens de schorren
en de kreken in. Als het laagwater
was en het seizoen was goed, dan
werden alle jongens van onze leef-
tijd er met een emmer op uit ge
stuurd." Dat eten uit de natuur -
ook zeekraal en lamsoor - had in
Dielemans ogen niets met armoede
te maken. Terugkijkend ziet hij het
eigenlijk meer als rijkdom.
„Laatst las ik in de krant dat som
migen vinden dat de Zeeuwse ge
schiedenis opnieuw moet worden
geschreven om ook door de ogen
van de minder gegoede burgers te
kunnen zien. Ik was het met het P.J.
Meertensinstituut eens dat je dat
niet moet doen. De mensen weten
het misschien allemaal nog wel,
maar herinneringen worden beïn
vloed door wat je later gehoord en
gelezen hebt. Ik heb goed nage
dacht over hoe wij het begrip arm in
Het moeten altijd zomerse zondagen zijn ge
weest. Of winterdagen met ijsbloemen op de
ruiten. Grootvader Wannes - opa Tol voor de
kleinkinderen - zat, afhankelijk van het seizoen,
op de tuinbank tegen de zuidgevel van zijn huis of
in zijn luie stoel naast de ronkende potkachel.
Met, weer of geen weer. zijn pet achter op het
hoofd en een neuswarmertje met een van een
vlferbessentakje gemaakte steel strijdvaardig in
de rechter mondhoek.
Opa Tol was Hoofdplaat. Niet het dorp zelf, maar
een kruising van dijken in de polders richting
Driewegen en IJzendijke. Op weg naar hem toe
kwam je namen als Sasput en Nummer Een te
gen. Een hoog rose geschilderd huis, dat ooit café
was geweest. Niet lang, want oma stuurde klan
ten meestal snel naar huis. Ze had nog meer te
doen. Bovendien had volgens haar elke drinker
thuis een echtgenote en bloedjes van kinderen,
die met tranen in de ogen op de kostwinner zaten
te wachten. Opa had minder scrupules. Niet om
dat hij een inhalige cafébaas was. Maar hij was
nu eenmaal een man die een gehoor nodig had. Zo
herinner ik me hem tenminste in de jaren dat zijn
haren sneeuwwit waren geworden. Grote geba
ren, grote verhalen, naast de potkachel of op de
tuinbank.
Zijn techniek was simpel maar voor kinderen
doeltreffend. Achteraf realiseer ik me dat hij elk
uit zijn herinnering opgedoken verhaal uitbun-
illustratie Wim Hofman
dig versierde met sensationele, liefst bloederige
details. Jonge jonge, dat was me nog eens wat.
Toen de bevrijders met hun vlammenwerpers
richting Hoofdplaat optrokken. Alle bomen
langs de dijk brandden als fakkels. De Duitsers
werden in hun schuttersputjes geroosterd. Of die
keer dat er door het dakraam een granaatscherf
naar binnen vloog. Die was zo heet dat in het bed-
degoed en de matras een gat werd geschroeid. Ter
afsluiting van zijn verhaal nam hij je mee naar
buiten om je de kogelgaten in de gevel te laten
voelen. En wees hij op het stuk land, waar hij in
het eerste na-oorlogse jaar een Duitse laars had
bovengeploegd. Met het been er nog in.
En dan had hij het nog niet over de Eerste Wereld
oorlog gehad. Pas toen hij er niet meer was kreeg
je in de gaten dat de grote man van de Tol twéé
wereldoorlogen had overleefd. In zijn verhalen
waren Duitsers altijd vijanden, het enige verschil
was dat ze in '14-'18 een omtrekkende beweging
maakten en gedwongen werden zich in te graven
in de modder van de Vlaamse Westhoek. Hoezeer
ook op afstand, opa Tol had de nachtelijke hori
zon rood zien worden toen Antwerpen in brand
stond. Vluchtende Belgen had hij met hun huis
raad op een steekkar voorbij zien trekken.
Blijvende spijt dat je toen niet het besef had om te
vragen hóe hij toen leefde. Hoe bijvoorbeeld het
nieuws over de oorlog werd verspreid, en of hij
meteen een schuilkelder ging graven, net als in
'40-'45, of hij oma al kende, waar hij toen precies
woonde, of hij zelf aan vluchten dacht.
Nu resten de herinneringen aan zijn herinnerin
gen. Opa Tol heeft altijd zijn roodbruine zondag
se trui aan. Armen in de lucht om de ontploffings
kracht van bommen en granaten aan te duiden.
Zijn pijp merkt hij pas op als er as op zijn witte
haren dwarrelt. Vonken branden gaatjes in zijn
zeker niet zuiverwollen trui
Jonge jonge. Jaren lag hij tijdens '14-T8 aan de
grens, ergens onder IJzendijke. Voor Koningin en
Vaderland verveelde hij zich er te pletter. Maar
heroïsch was het natuurlijk wel. Nog nooit van
d'n elektrieken draad gehoord? Die door de Duit
sers langs de hele Nederlands-Belgische grens
gespannen draden, waar je alleen maar naar
mocht kijken. Duizenden volts stonden erop, wie
een draad aanraakte viel meteen dood neer. Zoals
die smokkelaar, die hij op een ochtend vondLeu
ker was dat hij elke dag de hazen en konijnen kon
rapen, die zich niets hadden aangetrokken van de
borden 'Achtung! Hochspannung'-
Het is nu moeilijk voor te stellen. Een jonge sol
daat, voor wie Terneuzen achter de Braakman
bijna buitenland was, liep wacht langs een dode
lijke draad en kreeg Duitse tabak toegeworpen in
ruil voor een net gebraden konijnenboutje. Opa
Tol omvatte een eeuw, die voor hem hard en
schaars was geweest. Toen welvarender tijden
zich aandienden stond hij er niet meer voor open.
In zijn bijkeuken hing altijd een emmer onder een
druppende kraan. Hij wist zeker dat de waterme
ter geen druppels kon registreren. En toen er na
veel wikken en wegen een koelkast in huis kwam,
had hij daar binnen de kortste keren het lampje
uitgedraaid. Niemand heeft hem ervan kunnen
overtuigen dat het alleen brandde als je de deur
opendeed.
Herinneringen en herinneringen aan herinnerin
gen. Ze zijn meer waard dan de beste geschiede
nisles en beeldende documentaire. De verhalen
van opa Tol gaan mee de 21ste eeuw in. Om die
voorbije van een beetje kleur te voorzien.
Jan van Damme