Kostbaar graan geborgen
Wilde katten schrik van Rammegors
PZC
bujTBngBbJBcJ^^r
Exoten horen er
niet echt bij op
de Philipsdam
mmma
mam
TER PLEKKE
32
woensdag 22 december 1999
ff*
door Gerard W.Smallegange
Sommige diertjes dringen
overal door. Als je ook maar
één aangetaste pruim of peer op de
fruitschaal hebt. is daar in no-
time een zwerm van fruitvliegjes
bij. Al zijn alle ramen dicht en al
zijn er drie dichte deuren tussen
het fruit en buiten, de vliegjes zijn
er onmiddellijk. Zo is het bij graan
ook. Daar heeft men vanouds te
maken met het fritvliegje. Dat
doet overigens hetzelfde als
fruitvliegjes: ze beschadigen de
graankorrels. Behalve die
fritvliegjes is er nog een insect, de
Klander (calandra granaria), in
feite de larve van een kevertje, dat
voor enorme schade in partijen
opgeslagen graan kan zorgen. De
naam Klander is eeuwenlang een
schrikbeeld geweest voor
Zeeuwse boeren en boerinnen.
Dat maakte je voorraad tarwe (een
kapitaal waard), binnen korte tijd
waardeloos, want onverkoopbaar.
Van de graankorrel bleef alleen
het vlies je over - de larven vraten
alles op.
Tarwe
Tarwe is vanaf 1600 en
waarschijnlijk nog veel eerder, het
belangrijkste Zeeuwse
akkerbouwgewas geweest.
Vandaar dat op de Zeeuwse
boerenerven en boerderijen altijd
veel aandacht is geschonken aan
een goede opslag van graan. Hoe
goed die Zeeuwse tarwe wel was,
beschreef een oude voorvader,
Mattheus Smallegange al in de
zeventiende eeuw: "want om niet
te spreken van aneelzaad,
raapzaad, koolzaad, boukweyt,
erwten, krombecken, vlas,
coriander, nardus, ajuin, welke
hier jaarlijks in grote overvloed
gewonnen worden, so wordt een
groot deel van den acker hier
beslagen en pronckt met het
schoonste Koren, voornamelijk
Terwe, die naar alle naastgelegen
landen vervoert en boven alle
andere gepresen wordt" (Nieuwe
Kroniek van Zeeland, 1696).
Ermerins, een latere Zeeuwse
historicus, noteerde ongeveer
hetzelfde. Rond 1840 leverde een
bunder grond bij ons meer dan
twee maal zoveel tarwe op dan in
welke andere provincie ook. Dat
was in die tijd in Zeeland
overigens nogmaar 2000 kg. Per
Een piezel bij Heinkenszand: een graanzolder die in de schuur is ingebouwd en een aparte deur heeft.
foto Dirk-Jan Gjeltema
ha. En nu, met behulp van nieuwe
rassen, gewasbescherming en
meststoffen is dat ongeveer 9000
kg-
Hoe dan ook, tarwe is drie eeuwen
lang een zeer belangrijk gewas in
het Zeeuwse geweest. Na de oogst
werd de tarwe met stro en al
geborgen in de schuur, 's Winters
werd er gedorsen. Tot ongeveer
1920 met de vlegel, daarna
kwamen er allerlei mechanische
apparaten om te dorsen. Na de 2e
Wereldoorlog kwamen de
combines, machines die maaien en
dorsen in één beweging
combineerden. De prijzen van het
graan vertonen grillige curves
tussen 1600 en 1950. Enorme
pieken waren er in tijden van
oorlog en rampen (1620-1670,
rond 1800,1840-1850: de grote
aardappelziekten in heel Europa,
1914-1918, 1940-1945).
Tussentijds waren de prijzen lager
zij het met schommelingen en met
een historisch dal in 1880. Toen
dumpte de jonge USA zijn graan
in Europa.
Maar los van de schommeling van
de prijzen was en bleef het
Zeeuwse graan kostbaar spul. Het
was bovendien zwaar, en nam veel
ruimte in beslag. Tenslotte was het
kwetsbaar doordat insectenvraat
altijd op de loer lag. Om maar niet
te spreken van personeel op de
boerderijen en loslopend volk, dat
allemaal wel een graantje wilde
meepikken. Graan wordt met een
simpele bewerking dagelijks
brood - dat was niet altijd
voldoende voorhanden. Al met al
reden genoeg om het kostbare
graan veilig op te bergen. De
oudste Zeeuwse boerderijen
hebben allemaal een aparte
graanzolder boven het
boerenhuis, op zolder dus. Een
boerenhuis met een graanzolder is
gemakkelijk te herkennen. Graan
is erg zwaar, dus moeten er
maatregelen genomen worden om
de zolder te versterken. Bij een
huis met een graanzolder liggen de
balken op 60 a 80 centimeter van
elkaar, en zijn veel dikker dan
normaal. Aan de buitenkant van
het huis kun je dat zien aan het
patroon van muurijzers die dicht
bij elkaar in de muur staan.
Binnen is het te zien aan de extra
stevige trap. Want iedere mud
graan (70 kg.) moest eerst naar
boven gesjouwd worden, en later -
bij verkoop - weer naar beneden.
Stof
Na 1900 zijn er niet veel huizen
met graanzolder meer gebouwd.
De opbrengsten stegen snel. En de
zolders werden te klein.
Bovendien hadden alle boerinnen
een geweldige hekel aan dat graan
op zolder Het stof kwam altijd
door de kieren naar beneden en
het gesjouw van allerlei manvolk
met vuile voeten door het schone
huis werd ook niet erg op prijs
gesteld. Zeeuwse boerinnen met
hun meiden en werksters waren
pronte huishoudsters.
Bovendien hadden ze zelf de
zolder nodig. De bedstedes
raakten uit de mode en de
kinderen kregen een kamer op
zolder. Daarnaast was er een
landbouwkundig al veel langer
een ontwikkeling gaande om de
graanzolder apart in de schuur in
te bouwen - de piezel genaamd.
Dat was veel makkelijker en
efficiënter voor het werk. Als de
schuur niet groot genoeg was voor
een aparte piezel - die meestal één
verdieping hoog in de schuur zat -
werd er een graanzolder in het
wagenhuis gebouwd. Soms werd
er zelfs een apart gebouw gezet als
piezel, als bewaarplaats voor het
gedorste graan. Een piezel in
schuur of wagenhuis is bijna altijd
herkenbaar aan een deur op de
eerste verdieping in de eindgevel.
Door die deur werden de zakken
graan (met een glijplank) naar de
gereedstaande wagens
getransporteerd. Op iedere
graanzolder was de ruimte
verdeeld door middel van
schotten; om het graan regelmatig
om te kunnen zetten. Zodoende
trachtte men insecten te weren. De
piezel en/of graanzolder werd
afgesloten met een grote sleutel.
Tenslotte heeft het woord 'piezel'
nog een andere betekenis. De
vroegere grote en
indrukwekkende Zeeuwse
(kussen)kasten met meestal vier
deuren en bolpoten, raakten rond
1800 uit de mode. Ze moesten het
veld ruimen voor het kabinet
(kammenêt), een van oorsprong
Franse kast. De oude Zeeuwse
kasten gingen meestal naar de
(graan)zolder. Die werd piezel
genoemd. Van lieverlee werd die
verwaarloosde kast op de piezel
zelf ook "piezel" genoemd. Nu,
twee eeuwen later, zijn die
piezelkasten goud waard.
door Björn van Empel
Ze komen van een geriefelijk
thuis. Ze zijn altijd verwend
door hun baasjes en kregen
heerlijk te eten. De meeste komen
van boerderijen en moeten nu zelf
op zoek naar voedsel. Het
Rammegors bij Sint Philipsland is
voor de verwilderde huiskat een
ideale plek. De katten zijn vreemd
daar. maar er is eten. De
zwerfkatten kun je herkennen aan
hun dikke kop en staart en ze zijn
aan de forse kant.
Staatsbosbeheer in Middelburg
heeft aan de provincie gevraagd
om de verwilderde zwerfkatten te
mogen afschieten.
„Het zijn verschrikkelijke
rovers", zegt D. Fluyt van
Staatsbosbeheer. „Het
Rammegors wordt beschermd
door de Natuurbeschermingswet.
Er leven veel vogeltjes die er
thuishoren. Die beestjes worden
opgevreten door de katten, die
daar niet moeten zijn."
De oorzaak van de katten in het
Rammegors ligt voornamelijk op
de boerderijen in de omgeving.
Daar worden jongen geboren, die
weglopen zonder dat iemand het
merkt. Ook gebeurt het dat
mensen op vakantie gaan en geen
opvang voor hun huisdier kunnen
vinden. Zij zetten hun kat dan
buiten, en die neemt de benen.
„Waarom brengen ze hun huisdier
niet naar een asiel? Mensen met
een huisdier hebben een plicht
tegenover dat beest", reageert K.
de Lange, ook van
Staatsbosbeheer, fel. „Wij zitten
elke keer met de brokken."
De beheerder van het Rammegors
wil voorkomen dat er weer dieren
moeten worden afgeschoten.
Fluyt zegt dat de mensen die een
kat in huis nemen, maatregelen
moeten nemen. „Mensen die een
kat gaan kopen, moeten hem laten
castreren of steriliseren en niet
hele dagen buiten laten. Ze
moeten hem ook goed te eten
geven, zodat hij niet gaat jagen."
De Lange denkt dat er nog wel
vaker zal moeten worden
geschoten op verwilderde dieren.
„Mensen zijn hardleers. Ik snap
toch al niet dat zij hun huisdier zo
achterlaten."
In het Rammegors leven vogels die
onder de bedreigde diersoorten
vallen. Zeldzame broedvogels
worden nu in hun eigen huis
aangevallen. De Lange vindt het
V-v
daarom belangrijk dat vreemde
bedreigende elementen worden
geweerd. „Er zitten in het
Rammegors kluten en tureluurs.
Deze vogels zijn erg kwetsbaar,
omdat ze op de grond broeden. Er
wordt een ware slachting
aangericht door die dieren."
In Vlissingen hebben ze al langer
problemen met zwerfkatten. Het
probleem is wel van een andere
aard.
Daar lopen in het centrum veel
zwerfkatten rond, die nog niet
helemaal verwilderd zijn, en dus
makkelijk te vangen. Eenmaal
gevangen kunnen ze gecastreerd
of gesteriliseerd worden. Als er
geen baasje voor ze gevonden
wordt, worden ze teruggezet.
Het Rammegors bij Sint Philipsland is het domein van wilde katten geworden, waar met name de vogels in het
gebied onder te lijden hebben.
Vangen is er in het Rammegors
echter niet bij. Fluyt: „Waar moet
je al die beesten laten. Trouwens,
je krijgt ze nooit te pakken, want
als die beesten mensen zien, zijn ze
zo weg. Ze zijn helemaal
verwilderd. In de stad vallen
zwervers ook geen vogels aan."
De kattenjacht moet wel deze
winter gebeuren. In het voorjaar
komen er weer jonge katjes, maar
ook kleine vogeltjes. In het gebied
mag officieel niet gejaagd worden,
tenzij er een vergunning is. „We
gaan niet met een hoop mensen
jagen", legt Fluyt uit. „Er wordt
van de wildbeheerseenheid één
man gevraagd om de katten af te
schieten en de vogeltjes weer rust
te geven."
Na deze winter kunnen de vogels,
als het goed is, weer veilig
foto Pieter Honhoff
broeden. De vreemde eend in de
bijt is dan uit het Rammegors.
Het is een laatste redmiddel, maar
het kan niet anders. Het is kiezen,
niet delen. Het zijn de katten of de
vogeltjes.
De verwilderde huiskatten horen
niet thuis in een natuurgebied. De
bedreigde vogelsoorten wel. Dan
is de keus niet zo moeilijk, wie van
de twee er moet verdwijnen.
De gewone wilde eend is vaak gebastardeerd met tamme kwakertjes. De
bijnaam soepeend (Anas royco) geeft uitdrukking aan de geringe waar
dering die vogelaars voor de bastaarden hebben, foto Chiel Jacobusse
door Chiel Jacobusse
Het was een prachtig
excursieverslag, daar niet
van. En het klonk geweldig
enthousiast, ook dat wel. Luister
maar mee: „Een houtsnip die vlak
voor ons opvloog, een parelduiker
heel in de verte, maar
onmiskenbaar, een prachtige
groep smienten, en eh.... oh ja, ook
nog vijfendertig passerende
zuurstokken, je weet wel".
Jazeker, ik weet het wel,
zuurstokken dat zijn de Chileense
flamingo's die momenteel langs de
Philipsdam verblijven. De
bijnaam danken ze aan een
combinatie van de dieprose kleur
en de ranke bouw, met een heel
lange nek, die vooral in de vlucht
opvalt. Worden ze zittend
waargenomen dan gebruiken veel
vogelaars bij voorkeur de bijnaam
'suikerspinnen'. Zuurstokken en
suikerspinnen zijn bepaald niet
bedoeld als koosnaampjes. Ze
geven uitdrukking aan een gevoel
van teleurstelling dat de vogelaar
bekruipt na zo'n schitterende
waarneming, die bij nader inzien
niets voorstelt. Precies dat gevoel
wat je bekruipen kan bij het voze
vermaak van de kermis of de loze
verlokkingen van de snoepkraam.
Een week later zag ik de
suikerspinnen zelf. In een lange
linie, een laag winterzonnetje erop
en een loodblauwe sneeuwlucht
erachter. In één woord
schitterend, maar toch was er
meteen dat gevoel: het zijn maar
exoten. Zijn we als vogelaars dan
zo pietluttig, om zo'n prachtig
tafereel altijd met een mengeling
van bewondering en ergernis te
bekijken? Er is trouwens wat dat
betreft langs de Philipsdam stof
genoeg om je druk over te maken.
Nijlganzen uit Noord-Afrika en
zwarte zwanen uit Australië
verblijven er permanent en
planten zich volop voort. En
enkele jaren geleden viel een
onstuimig jagende giervalk
jammerlijk door de mand toen
bleek dat-ie een
valkeniersriempje aan zijn poot
droeg. Het was trouwens al eerder
uit het gedrag van de giervalk
gebleken: er werden aan de
lopende band prooien geslagen,
zonder dat ze werden opgevreten.
Eenden en ganzen
Daarmee raak je meteen een
belangrijk probleem wat de
exoten met zich meebrengen. Hun
verschijning gaat bijna per
definitie ten koste van de
inheemse soorten. Meestal gaat
dat trouwens niet zo direct en
ondubbelzinnig als in het geval
van de giervalk. Het nadeel van
nijlganzen en ook - zij het in
mindere mate - van zwarte
zwanen, is dat ze hun territorium
zo agressief verdedigen dat andere
vogels aan leefruimte inboeten. Er
zijn bijna overal ter wereld
voorbeelden van al of niet
opzettelijk geïntroduceerde
soorten, die oorspronkelijke
soorten hebben verdrongen. Dat
kan bijvoorbeeld ook gaan door
bastaardering: doordat een exoot
kruist met een inheemse soort,
ondergaat deze dermate grote
veranderingen dat de
oorspronkelijke soort uitsterft.
Voor een deel speelt dat probleem
met het klein slijkgras, een in
Nederland vrijwel uitgestorven
schorrenplant. In de vogelwereld
zijn het vooral ganzen en eenden
die op deze manier gevaar lopen.
Sommige kooikers beweren dat
echte wilde eenden
('diepgekleurd, razendschuw en
watervlug') niet meer bestaan,
maar daar is vast en zeker het
nodige kooikerslatijn bij.
Evengoed is het ontegenzeglijk
waar dat behoorlijk veel eenden
bonte kleuren hebben door
bastaardering met tamme
kwakertjes. In de polder
losgelaten boerenganzen leggen
niet zelden de basis voor de
vestiging van de wilde grauwe
gans. Dat is niet alleen nadelig
voor de soort, die zijn
raszuiverheid verliest, maar
evenzeer voor de boer, die rekenen
kan op een fikse schadepost. De
wilde ganzen erven van hun
tamme soortgenoten niet alleen
een paar witte veren, maar ook een
geringe schuwheid. Ook de
opmars van de brandgans als
broedvogel, zal weinig vogelaars
enthousiast maken, ondanks dat
het een vanouds voorkomende
wintergast is. De vogels die hier
broeden zijn overduidelijk
ontsnapt uit parken en
watervogelcollecties
Huiverig
Voor de flamingo's in het
Deltagebied is er geen negatieve
invloed op de levensgemeenschap
aanwijsbaar, wat natuurlijk nog
niet wil zeggen dat die er ook niet
is. Door tal van negatieve
ervaringen met introducties zijn
biologen huiverig geworden voor
exoten.
Een soortgelijk verhaal geldt ten
aanzien van het opnieuw uitzetten
van soorten die eerder verdwenen
zijn. Hoewel daar tegenwoordig
vrijer over gedacht wordt dan in
het verleden (voorbeelden zijn
bevers, verschillende vlinders en
otters), is het in het geval van
vogels eigenlijk nauwelijks te
verantwoorden. Dieren die zich zo
gemakkelijk overgrote afstand
vliegend kunnen verplaatsen
zullen een gebied in principe altijd
op eigen kracht kunnen bereiken.
Waar dat niet lukt is er altijd meer
aan de hand dan dat de soort
"toevallig" verdwenen is. En als
het op eigen kracht niet lukt, is een
herintroductie bijna bij voorbaat
gedoemd om te mislukken.