Een kind weet wat leven is PZC Jeugdboek verdient elke dag aandacht Professor Voüte over jongeren en euthanasie reportage 29 zaterdag 9 oktober 1999 E en korte ontmoeting op de achtste etage van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, in de vleugel waar kinderen met kanker worden behandeld. De lift laat op zich wachten. In een groot, wit bed ligt een meisje van een jaar of vijf, verbonden aan infusen. In haar hand klemt ze een beschilderd, papier-maché eierdopje, alsof ze houvast zoekt. Ik word bevangen door een gevoel van schaamte. Zij heeft mij niet gevraagd toeschouwer te zijn van haar kwetsbaarheid. Onhandig vraag ik haar of het wel gaat. Ze knikt en kijkt me aan met grote, diep ernstige ogen. Die blik past niet bij haar geringe gestalte. Als ze in de lift verdwijnt, knikken we nog eens naar elkaar. Ze raken in een stroomversnelling, de kinderen die op de afdeling van dok ter P.A Voüte, kinderoncoloog, worden behandeld. Hij ziet het dagelijks in zijn Emma Kinderziekenhuis, dat in het AMC is gehuisvest. „Er is een ongelijkmatige ontwikkeling, zoals.bij kinderen in Koso vo, Ulster en Libanon'. Lichamelijk blij ven ze klein, maar geestelijk treedt een versnelde groei op die het gevolg i s van het feit dat ze geconfronteerd zijn met dood gaan of die wordt veroorzaakt doordat hun ouders vrezen dat het kind zal ster ven. Natuurlijk weten ze dat. En, geloof me: ze willen leven. Allemaal. De mensen die zich bezighouden met wetgeving over euthanasie moeten zich dat goed voor ogen stellen. Het gaat niet om een achtelo ze handeling die volgt op een opwelling. Je hebt het over een vraag die aan de orde komt in een stadium waarin het kind en de dokter een vertrouwensrelatie hebben opgebouwd, waarbij ze vrienden zijn ge worden. Dat kan ook niet anders. Het gaat om de meest vertrouwelijke vraag die aan een arts gesteld kan worden. Er is sprake van een grote intimiteit. Hier wordt niet lichtvaardig mee omgegaan. Het, is mijn stiel niet mensen te helpen bij het sterven. Een arts wil genezen. Als euthanasie toch aan de orde komt, ga je over de grenzen van je vak heen, dan sta je in een andere verhouding tot elkaar dan die van alleen dokter en patiënt." Tweede Kamer In de afgelopen zomer kwam het kabinet Kok met enkele voornemens de euthana siewetgeving bij te stellen. Artsen zouden daardoor in een positie komen waardoor ze hun onschuld niet meer hoeven te be wijzen. En, na een suggestie van de zijde van de Raad van State, werd voorgesteld man kinderen vanaf twaalf jaar zelf het recht te gevente beslissen over euthanasie, ook al zouden hun ouders er een afwijkende opvatting op nahouden. Eind september werd duidelijk dat een meerderheid in de Tweede Kamer er bezwaar tegen maakt kinderen die bevoegdheid te geven; alleen de PvdA zou daar nog voor zijn. Uitdroging In de gangbare medische praktijk zal het geen verschil maken of de wetswijziging er wel of niet doorkomt, daar is Voüte van overtuigd. „Het zou beter zijn als artsen niet meer geconfronteerd worden met die omgekeerde bewijslast. Nu kunnen ze, als ze ingaan op de vraag naar euthanasie, toch altijd de aan te klagen partij worden. Maar geen dokter zal anders met het pro bleem omgaan als de regels blijven zoals ze nu zijn; daar ben ik niet bang voor. Dat geldt ook als het gaat om kinderen onder dezestien jaar. Er verandert in de praktijk niets, maar het is niet logisch de wet te la ten zoals die nu is. Wél logisch is het de wet, als het om euthanasie gaat, te laten aansluiten bij de regel die we al hebben en waarin is bepaald dat kinderen vanaf twaalf jaar het recht hebben een behan deling te weigeren. Dat houdt in dat die kinderen kunnen kiezen voor passieve eu thanasie. Ze mogen dus een beslissing ne men die bijvoorbeeld tot gevolg heeft dat ze sterven door uitdroging, maar hun wens om bij het doodgaan hulp te krijgen is niet geldig. Dat getuigt niet van respect voor het kind. Maar ook hier verandert in de praktijk niets, want ouders en kinde ren komen altijd tot overeenstemming. is gevallen, zie je een enorme opluchting bij het ldnd. Het heeft het gevoel geres pecteerd te worden, gehoord te worden. Of het gebruik maakt van de mogelijk heid is een tweede. Vaak komt het niet zo ver. En gebeurt dat wel, dan gaat het om hoogstens een paar dagen voor het toch zou zijn overleden. Het is altijd zeer wel overwogen. Kinderen zijn al door een diep dal gegaan. Een meisje van veertien, met een ontluikend lichaam, dat net is begon nen te flirten, en dat een beenmergtrans plantatie ondergaat en chemotherapie, dat haar haar verliest, er als een idioot uit gaat zien, dat meisje levert een enorm ge vecht en gaat heel snel naar volwassen heid toe. Zo'n kind heeft ik weet niet hoe vaak laten zien dat ze voor het leven wil vechten. Als die wil er op een gegeven mo ment niet meer is, dan moet je dat ernstig nemen." Eigen beslissing Hoe serieus Voüte zijn jonge patiënten neemt, laat hij ook blijken in de manier waarop hij meewerkt aan euthanasie. Hij voert de ultieme handeling niet zeli uit, maar laat die over aan zijn patiënten. „Wie nog een hand en een mond kan ge bruiken, moet het zelf doen. Als je dat niet kunt opbrengen, ben je niet toe aan het sterven. Ik geef die middelen maar enkele malen per jaar aan een jongere en uitein delijk neemt misschien één van de tien ze in. Maar de ontspanning die over hen komt als ze weten: 'nu mag ik zelf beslis sen', die is van grote betekenis. Het is merkwaardig dat een mens over alles mag Als een kind van veertien, vijftien j aar om het einde vraagt, is dat al lang onderwerp van gesprek geweest in de familie. Kinde ren uit streng reformatorische milieus zullen dat niet doen, eenvoudig omdat het in eigen kring geen onderwerp is." Voüte, sinds 1967 werkzaam als kinder oncoloog, heeft in zijn omgang met ern stig zieke kinderen veel wijsheid gezien. Hij denkt nog vaak aan dat jonge meisje, dat hem zei dat het leven en het sterven onlosmakelijkmet elkaar verbonden zijn. „Ze vroeg om de mogelijkheid van eutha nasie. Ze wilde haar eigen sterven bewust meemaken. Zij wist wat leven was en wil de ook weten wat sterven zou zijn. Als een kind deze wij sheid toont, dan kan de reac tie er alleen een zijn van respect. Ik heb aan dat meisje nog vaak zitten denken. Sterven is leven. Overlijden, dat is over het lijden heen gaan. Het gaat om waar digheid. Je kunt dan wel met pijnbestrij ding aankomen. Medisch-technisch ge zien is dat geen probleem. Maar het heeft alles met waardigheid te maken als een mens vraagt niet versuft, of in coma ge raakt door een tumor in de hersenen, te hoeven sterven. Als daarover na zorgvul dig praten en lang afwegen een beslissing beslissen. Overtrouwen, scheiden, failliet gaan. Maar over het sterven, wat de meest persoonlijke gebeurtenis is die bij het le ven hoort, zou dat niet mogen? Dat kan ik niet inzien." Hij is, zoals hij zelf aanduidt, eerst en vooral een 'genezerik' en hij stelt dan ook met vreugde vast dat van de tien kinderen die aan kanker lijden, er zeven genezen. Zo benadert hij zijn werk dan ook. „Het glas kan half leeg zijn, maar ik kies er lie ver voor te constateren dat het half vol is. Doodgaan, dat is voor kinderen iets wat bij grootouders hoort. Ik kies niet voor een sombere benadering. Het kan met een pa tiënt niet goed gaan, maar hij of zij leeft dan toch nog en je moet samen zoeken naar kansen. Ik ga niet met de somberheid van mensen mee, ik ben een aards-opti- mist. Dat wil niet zeggen dat ik niet realis tisch ben. Ik onthoud de kinderen die zijn doodgegaan. Omdat het me emotioneel raakt en ook omdat het me het gevoel geefttehebben gefaald. Vooral als ik denk aan de kinderen die twintig jaar geleden zijn doodgegaan en die met de kennis en de middelen die we nu gebruiken, hadden kunnen worden genezen, dan raakt me dat. Je móet ook emotioneel betrokken zijn. Tegen mensen die bij mij in opleiding zijn, zeg ik dat ook altijd. Als je geen emo tie meer voelt, dan moet je met dit werk stoppen, dan ben je er niet meer geschikt voor." Ruwe manier „Je leert altijd", stelt hij vast. En hij ver telt hoe hij geleerd heeft te zien in welke ruige processen mensen kunnen raken bij een ernstige ziekte van hun kind. „Je ziet hoe moeilijk het is als ouders een tijdlang gedacht hebben dat hun kind zou sterven en het komt dan toch weer genezen naar huis. Het is misschien wel een te ruwe ma nier van zeggen, maar zo'n kind komt te rug in een huis waar, overdrachtelijk ge sproken, een doodkist in de kelder staat. In die situatie hebben mensen hulp van buiten nodig, dat los je zelf niet op. De verwarring is vaak te groot, ook doordat het kind is veranderd, volwassener is ge worden. Je ziet een kind uit huis gaan en j e krijgt een vriend terug." De wijsheid die in de omgang met zieke kinderen en hun ouders wordt verkregen, valt naar zijn idee moeilijker te vergaren in de politieke arena. „Het was beter ge weest als alle partijen eerst rond de tafel waren gaan zitten om tot overeenstem ming te komen. Het gaat tenslotte niet om belastingwetgeving waar je wat wilder over kunt discussiëren. Ik heb het gevoel dat de politici de druk van Europa voelen. Nederland is wat vrijer, wat liberaler dan veel andere landen. Er is de druk van de kiezers. Als politici flink zijn, krijgen ze geen stemmen meer. Dus bewandelen ze het liefst de middenweg. Hij houdt daar niet van. Voüte ziet meer in mensen die grenzen verleggen en in staat zijn tot een ommekeer in het denken. „Ik heb eens ouders meegemaakt, die vrese lijk bang waren dat hun zoon tijdens Kerstmis zöu sterven. Alle komende Kerstdagen zouden daardoor tot in lengte van jaren belast zijn, dachten ze. Hun zoon stierf toch vlak voor Kerstmis. Toen ik die mensen daarna sprak, hadden ze een omslag in het denken gemaakt. 'Voortaan zullen we met Kerstmis Pasen vieren', zeiden ze. Het feest van de Op standing. Dat heeft op mij een geweldige indruk gemaakt. Nee, zelf gelooft hij niet dat erna ditleven nog iets is. Hij denkt in de lijn die Sartre trok in zijn toneelstuk 'Huis Clos'. De mens bestaat bij de gratie van het heden, dat geheel gescheiden is van verleden en toekomst. „Je blijft, denk ik, voortleven zolang je in de herinnering van anderen aanwezig bent. Dat daarboven iets zou zijn waar wij heengaan: het lijkt me daar ietsje te crowded worden, te veel op elkaar geperst." „Mijn eigen dood? Ik weet niet of ik bang ben als het zover is. Ik denk van niet. Ook niet voor de weg er naartoe. Ik hoop na tuurlijk dat de dood bij mij nog een tijdje wegblijft. Ik zou het ook jammer vinden plotseling, aan een hartinfarct bijvoor beeld, te overlijden. Dat heeft te maken met het inzicht van dat meisje over wie ik het had. Het sterven hoort onlosmakelijk bij het leven. Je moet het meemaken." AJ. Snel foto Emiel van Lint illustratie Wim Professor P.A Voüte, kinderoncoloog in het Emma Kinderzieken huis in Amsterdam Ze is tevreden met het fenomeen kinderboekenweek. Toch plaatst Helma van Lierop, hoogleraar jeugdliteratuur aan de universiteit van Leiden, er direct kanttekeningen bij. „Ik vind het spijtig dat de aandacht voor de jeugdliteratuur zich concentreert rond deze week. Er is geen sprake van doorlopende aandacht voor de kinderboeken. Ik pleit voor structurele interesse. Dus meer ruimte voor besprekingen van kinderliteratuur in kranten en tijdschriften." In Nederland maken de uitgevers van kinder- en jeugdboeken gouden tijden door. Het aanbod van deze literatuur is groot en gevarieerd. Maar aan serieuze aandacht voor het kinderboek ontbreekt het nog al eens. Ook bij de wetenschappe lijke instituten in ons land, zo benadrukt Helma van Lierop. „Op universiteiten zijn voor alle vormen van literatuur fullti me leerstoelen. Voor de jeugdliteratuur is er maar eentje en dan nog voor slechts een dag in de week. Dat vind ik een scheve verhouding." In juli vorig jaar trad ze aan als hoogle raar jeugdliteratuur. „Het begin van er kenning", aldus Van Lierop. In principe is de speciale leerstoel, vernoemd naar An nie M.G. Schmidt, voor vijf jaar ingesteld. Een verlenging met nog eens vijf jaar is komen naar hoe zinnig of hoe onzinnig een dergelijk onderscheid is." „Het aaftbod van jeugdliteratuur in Ne derland is op dit moment behoorlijk roos kleurig. Dat aanbod is gevarieerd en de verkoop neemt elk jaar toe. De vraag is echter: worden al die verkochte boeken ook daadwerkelijk gelezen? En zo ja: door wie? Die toenemende verkoop van kin derboeken lijkt haaks te staan op de ontlezing onder kinderen. De tendens is dat steeds meer volwassenen jeugdboe ken lezen en dat ook steeds meer scholen aandacht besteden aan jeugdliteratuur. Daarnaast hebben ook de activiteiten van de Stichting voor de leesbevordering een positief effect op de verkoop van jeugd boeken." Het werk van kinderboekenschrijfster Carry Slee, die dit jaar het kinderboeken weekgeschenk schreef, vliegt de winkels uit. Toch ligt ze steevast onder vuur bij de critici.,Dïe critici kijken naar het literai re gehalte van een boek. Dan scoort Slee niet hoog omdat ze schrijft volgens een voorspelbaar stramien. Daar is iets voor te zeggen. Maar je kunt ook vanuit een an der perspectief naar die boeken kijken. Waarom zou een jeugdboek niet gewoon spannend of leuk mogen zijn?" Martin Hermens Nederland. „De beschikbaarheid van dergelijke externe middelen geven de leerstoel een zekere status. Er is sprake van wetenschappelijk prestige." Zes uur per week is kort, erkent ze. „Toch heb ik het gevoel dat ik in het eerste j aar al veel gedaan heb. Er zijn plannen gemaakt voor meerdere projecten. De procedures zijn opgestart. Resultaten zijn nu niet te geven. Verder is het veel vergaderen, con tacten leggen, artikelen schrijven en le zingen houden. De leerstoel in Leiden maakt het mogelijk dat ook aan die uni versiteit studenten afstuderen op jeugdli teratuur. Dat gebeurde vroeger nauwe lijks." Wetenschappelijke aandacht voor het jeugdboek vindt Hehna van Lierop geen overbodige luxe. „We moeten een halt toeroepen aan de afkalving van de lees cultuur. Uit veel onderzoeken blijkt dat kinderen steeds minder lezen. Leerpro gramma's en prijzen, zoals die bijvoor beeld ook in de kinderboekenweek worden uitgedeeld, zijn nodig om die. in teresse bij de jeugd weer te vergroten. Daarnaast is de jeugdliteratuur weten schappelijk gezien een interessant gege ven." Onderzoeken naar het leesgedrag van kinderen zijn van groot belang. Met een klein onderzoek onder ongeveer 120 kin deren toonde Van Lierop aan dat er grote verschillen bestaan in de voorkeuren van jonge lezers. „Dat onderzoek benadrukte delees-frequentie, lees-motivatie enlees- voorkeuren van kinderen. Die 120 kinde ren gaven 96 titels van lievelingsboeken. Dat geeft aan hoe verschillend kinderen lezen. De conclusie uit dat onderzoek is dat je moet zorgen voor een gevarieerd aanbod van jeugdliteratuur. Daardoor kunnen kinderen hun eigen lees-smaak ontwikkelen." Volwassen Verder onderzoek is volgens haar onder meer nodig naar de grenzen tussen jeugd- en volwassenliteratuur,Waarom worden sommige boeken als jeugdroman uitgege ven en andere als een boek voor volwasse nen? Is dat puur een uitgeverskwestie of is er wel degelijk sprake van verschillen in taalgebruik? Er zou onderzoek moeten mogelijk. Pas daarna wordt bekeken of er een permanente leerstoel van te maken is. Voorzichtigheid alom in de universitaire wereld. Voor een deel heeft dat natuurlijk te maken met de beschikbaarheid van geld. „Je moet de leerstoel zien als een be ginpunt. Als er niets is, kun je geen kant uit"stelt Helma van LieropDe instelling van de leerstoel maakt het mogelij k om bij de NOW, een organisatie voor weten schappelijk onderzoek, geld los te krijgen voor onderzoek naar de j eugdliteratuur in Helma van Lierop: „Jeugd literatuur is weten schappelijk gezien een interessant gegeven. foto Van Eijndhoven

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 29