Altij d bij de tij d Veerse Meer is eldorado voor kanoërs Leven in een barre wereld van stuivend zand PZC buitengebied TER PLEKKE 39 donderdag 23 september 1999 door Gerard W. Smallegange Op oude klokken, die in kerken maar ook in de mooie kamers van de boerderijen hingen, stond vaak Tempus fugit: de tijd vliegt. En als je tijd verstreken was, zeiden ze: 'die is uut d'n tied'. Dat was het tegenovergestelde van: 'in d'n tied wezen', oftewel nog in leven zijn op z'n Thools gezegd. Maar op de boerderij en op het land werd de tijd in vele, vele uren gemeten. Het meeste werk gebeurde met de hand en daar was heel veel tijd voor nodig van heel veel mensen. Het boerengezin en het personeel begonnen vroeg. De arbeiders tot omstreeks de jaren zestig 's morgens om half zeven in de zomer en de herfst, 's Winters een klein uurtje later. Werkdagen van tien uur waren heel gewoon. Van half zeven tot half twaalf, met een korte schafttijd om negen uur. Na de middagpauze van een goed uur De zonnewijzer aan de zuidgevel van de Steenhoeve in Geersdijk op Noord-Beveland geeft al vanaf 1844 de tijd aan. foto Willem Mieras was het weer raak van één tot zes uur, met een korte schafttijd rond halfvier. Met wat aanpassingen per eiland, dorp of regio was dat zo ongeveer het werkritme. De paardenknechts begonnen vroeger - die voerden 1 a 2 maal de paarden voor er begonnen werd met werken om half zeven. Ze gingen ook langer door - als de paarden op stal stonden na het uitspannen moesten ze weer een paar maal gevoerd worden: 'een goed paard is zijn hooi waard'. Ter compensatie van die langere uren stond het feit dat een paardeknecht (meestal) lichter werk had dan een arbeider. De eerste kon nog eens op de wagen of een machine zitten, terwijl de arbeider alsmaar door moest met zijn zware handwerk op het land. De vrouwen in het huis, in de stal, in d'n 'of, op het erf en soms op het land, werkten niet minder hard. Ze gingen vaak 's avondsals de mannen achterover zaten, nog door met verstelwerk. En de boer zelf? Als het een kleine boer was met een hoefje, een spulletje, was hij tevens z'n eigen personeel samen met vrouw en kinders, en dan waren de hierboven genoemde uren niet genoeg. Op de hoefjes werd hard en zeer lang gewerktgebuffeld vaak. Ook kleinere boeren met weinig Boerderij met klokkentoren aan de rand van Axel bij de Zaamslagse weg. personeel werkten even hard als hun personeel, soms nog langer vanwege de organisatie van de arbeid. En de grote boeren? Die waren hoofdzakelijk bezig met het organiseren en verdelen van het werk. Daar moet je niet te licht overdenken. Bij een hoeve van 80 - 100 hectaren was er omstreeks 1920 een massa personeel, soms wel 15 a 20 man. Als er op zo'n onderneming niet goed gemanaged werd, was er öf leegloop, öf achterstand. En het ging niet alleen over mensen, maar foto Charles Strijd ook over veel vee dat ingezet moest worden, en over veel verschillende percelen land die bewerkt moesten worden, en over gebouwen, tuin en erf die onderhoud vergden. We hebben de tijd nü om de pols - bij wijze van spreken dan. Maar tot zo ongeveer 1953 (watersnood) was het volstrekt geen gewoonte dat iedereen normaal naar z'n werk een horloge droeg. Als je al zo'n ding had was het meestal een raap, een zakhorloge aan een ketting. In de praktijk had tot ongeveer de oorlog alleen de baas, de boer met personeel dus, zo'n •'roape' in z'n vestzak. Maar ook niet eens altijd. Die dingen waren kwetsbaar en gingen gauw stuk, meestal waren ze van zilver en mooi gegraveerd, dus kostbaar. Bij zwaar en/of bukkend werk was er reële kans dat ze stuk of verloren gingen. Hoe wist je dan van de tijd? Daar waren verschillende manieren voor. Je kon je ruwweg oriënteren op de zon en op een paar minuten keek niemand toen. Dan waren er de onvolprezen torenuurwerken. Met grote wijzerplaten, maar vooral met klokken die luid sloegen en op gezette tijden ook luidden. Vanouds om 8 uur 's morgens, öm 12 uur en om 6 uur 's avonds. Het gebeier van de klokken was (is) tot diep in de polders te horen. Gelukkig zijn er nog steeds veel dorpen in Zeeland waar die oude gewoonte bewaard is gebleven. Al komt er dan nu geen klokkeluider meer aan te pas maar wordt het gebeier via computergestuurde systemen geleid. Op sommige boerderijen hadden ze daarnaast nog eigen tijdsaanduidingen. Zo af en toe kom je een zonnewijzer in groot formaat aan een schuur tegen. De mooiste die ik weet in Zeeland, zit hoog aan de zuidgevel van de Steenhoeve in Geersdijk op Noord-Beveland. Al vanaf 1844 geeft hij daar de tijd aan, sinds 1991 in mooi gerestaureerde vorm. Maar sommige boerderijen door heel Zeeland, meestal boerderijen van hereboeren, hadden ook zelf een klok. Hoog op het dak van het woonhuis in een klokketorentje bevestigd werd die klok geluid aan het begin en het eind van de werkdag, en bij aanvang van de schafttijd. Ook als er iemand plotseling nodig was op de boerderij (noodsituatie) werd er geluid. Meestal kort - een aantal afgesproken slagen zodat het signaal herkenbaar was. Aan de rand van Axel bij de Zaamslagse weg staat nog een boerderij met een klok, in Tholen en Schouwen schijnen er ook nog een paar te zijn. De mooiste klokketoren op een Zeeuwse boerderij staat bij mijnweteninde Zak van Zuid-Beveland. Op een uniek boerderij-complex, gebouwd in de Amsterdamse stijl a la Berlage omstreeks 1920, staat op het boerenhuis een hoogst merkwaardige klokkestoel, in oosterse stijl uitgevoerd; sierlijk, rank en een beetje pagode-achtig. De klok luidt nog als de beste. Reacties op dit artikel richten aan: Mr. G.W.Smallegange, Zuidweg 3, 4443 AA Nisse. Adressen van boerderijen met klokken zijn zeer welkom. door Jurriaan de Reu Het Veerse meer is sinds jaar en dag een trekpleister voor watersporters. Surfers, zeilers en waterskiërs uit binnen- en buitenland komen er in de zomermaanden hun vertier zoeken. Het meer is ook voor een wat onbekendere watersport heel geschikt: kanoën. Tussen Arnemuiden en Wolphaartsdijk ligt Kanohaven De Piet. Ron van der Wijk begon hier tien jaar geleden zijn kano- en buitenrecreatiecentrum, vanwege de perfecte ligging. „Het Veerse Meer is een ideaal kanovaarwater. De natuur hier is prachtig. De eilandjes op het meer staan vol met allerlei bloemen en planten, die je met ©MHi» de kano goed kunt bereiken. Verder kun je hier altijd wel ergens beschutting vinden tegen de wind, dat is met een kano wel zo prettig. Het Veerse Meer is echt een eldoradootje voor kanoërs." Het kanoën kent twee verschillende disciplines: kajakvaren en canadeesvaren. De kajak stamt af van de eskimo's en wordt met een tweebladige peddel voortbewogen. Bij de Canadese kano wordt een steekpeddel of pagaai gebruikt. Dit is een peddel met één blad. De Canadese kano werd gebouwd door de Noord- Amerikaanse indianen. Voor elk type kanovaarder is er wel een kano te bedenken. Zo zijn er zee- en wildwaterkano's, maar ook kano's die speciaal voor vlak water gemaakt zijn. De capaciteit van een kano varieert van één tot twaalf personen. De prijs voor een nieuwe kano begint bij duizend gulden. De andere benodigdheden zoals een zwemvest, peddel en eventueel een spatzeil kosten elk minimaal nog eens honderd gulden. Van der Wijk heeft voor 140 personen kano's liggen. Mensen kunnen bij hem verschillende kanocursussen volgen. „Zowel beginners als gevorderden kunnen bij ons terecht. De beginners krijgen eerst een korte inleiding voordat ze het water opgaan. Ze leren dan wat basistechnieken en we vertellen wat over de natuur. Dat laatste vinden we heel belangrijk. Door de mensen te vertellen wat er in de omgeving allemaal groeit en leeft, hopen we dat ze de natuur hier respecteren." Ook wordt er les gegeven in het zogenaamde eskimoteren. Dit is een techniek om met een omgeslagen kano weer overeind te komen zonder de boot te verlaten. Van der Wijk houdt samen met Staatsbosbeheer oriënterende natuurtochten per kano. Nadat ze de eerste vaardigheden van het kanoën onder de knie hebben, verkennen de deelnemers met een natuurgids van Staatsbosbeheer het beschutte gebied van de Schengekreek. De tocht voert langs de vele bloemen, planten en vogels die het gebied rijk is. Verder zijn er op het Veerse Meer geen echte kanoroutes. Het is volgens Van der Wijk wel aan te raden om per kano de oversteek naar Veere te maken. „Dat is een hele leuke tocht. Wij hebben dat vroeger ook wel voor klanten gedaan. We peddelden dan eerst zo'n zes, zeven kilometer naar Veere en daar aangekomen gingen we het stadje bezichtigen. Na een rondleiding en een kopje koffie voeren we weer terug. Dat is een leuke mengeling tussen kanoën en cultuur." Zeeland is volgens Van der Wijk een uitstekende provincie voor de kanosport. Toch wordt er naast het Veerse Meer in andere Zeeuwse wateren nauwelijks gekanood. „In Zeeland heb je veel ruime wateren, maar daar mag je meestal niet kanoën, omdat het natuurgebieden zijn of om andere redenen. Dat is wel jammer." Ook op de Ooster- en Westerschelde wordt er niet veel gekanood. „Zelf gaan we wel eens op zee varen, maar met klanten komt dat sporadisch voor", vertelt Van der Wijk. „Er komt veel bij kijken als je gaat kanoën op zee. Je vaart natuurlijk op ruwer water door Chiel Jacobusse Waar je ook komt in de duinen, in de buitenste duinenrij is het altijd weer de helm die het landschap domineert. Dat is in de Manteling van Walcheren niet anders. Toegegeven, de helm heeft zich niet allemaal spontaan gevestigd. Helm wordt al sinds vele honderden jaren aangeplant om het verstuiven van de duinen in te dammen. Dat gebeurt zowel op de natuurlijke standplaats in de buitenduinen, als meer landinwaarts op plaatsen waar verstuiving dreigt. Maar op eigen kracht weet deze forse grassoort vooral de buitenduinen te vinden, tot op de meest afgelegen kusten toe. Ook in het binnenland komt helm wel eens spontaan voor, maar daar leidt het veelal een kwijnend bestaan. Helm groeit in de buitenste duinen op plaatsen waar vrijwel geen andere hogere plant zich kan handhaven. Alleen het biestarwegras, dat zelfs ook af en toe een vloedwaterbad nog moeiteloos doorstaat, kan nog extremere omstandigheden verdragen. Helm staat altijd buiten het bereik van het getijdewater, maar verder gedijt dit fors uit de kluiten gewassen gras beter, naarmate de dan op een meer. Daarnaast moet je rekening houden met de stroming. Alleen als je een gevorderde kanoër bent, is het verantwoord om de zee op te gaan." Waterpolo Daar waar vroeger veel kanoërs lange tochten maakten, zijn korte activiteiten volgens Van der Wijk nu de trend. „Mensen willen tegenwoordig zo snel en zoveel mogelijk dingen doen. Daar hebben wij ons aan aangepast. We hebben verschillende korte activiteiten zoals kanopolo, een soort waterpolo in kano's, een kanoduiktoren, maar bijvoorbeeld ook handboogschieten." Het kanoseizoen duurt van april tot oktober. Buiten die periode wordt er weinig gekanood. „Als het wat kouder wordt, zie je, op een paar die-hards na, geen kano's meer op de Nederlandse wateren", vertelt Van der Wijk. „Kanoërs hebben zich aangepast aan het klimaat hier. 's Zomers gaan ze kanoën, maar in de winter hebben ze weer andere bezigheden." omstandigheden extremer zijn. Stuivend zand en daarmee voortdurende aanvoer van nieuwe voedingsstoffen zijn nodig wil de plant tot volle ontwikkeling komen. Eén van de weinige planten die vaak in de helmduinen te zien is, is de akkermelkdistel. Het is een soort die ook als akkeronkruid en in ruderale (stikstofrijke) bermen te vinden is, maar de akkermelkdistels in de helmduinen onderscheiden zich van andere door het sikkelvormig gekromde blad en een iets latere bloei. Paddestoelen In die barre wereld van stuivend zand is een onverwachte rijkdom aan paddestoelen te vinden. Om te beginnen de fragiele duinfranjehoed, met zijn lange, diep wortelende steel. Die is overal langs de duinvoet te vinden, en het heeft er alle schijn van dat dit nog geen twee centimeter doorsnee metende paddestoeltje, net als de helm alleen gedijt bij regelmatige aanvoer van vers verstoven zand. En datzelfde geldt voor de zeeduinchampignon, een champignonnetje dat qua formaat en uiterlijk maar weinig verschilt van de champignons in de schappen van de groenteman. Wel is de hoed bijna altijd overdekt met vastklittende zandkorrels en de steel is vaak opmerkelijk kort. Helemaal zonder steel is het zandtulpje, een lichtbruine bekerzwam die in jong stadium de vorm heeft van een ondiepe schotel. Bij het groeien barst de schotel uiteen in een aantal puntige slippen, waardoor het zandtulpje vaak overtuigend de vorm van een tulp krijgt. Tussen Oostkapelle en Vrouwenpolder groeit op veel plaatsen een zwartbruine paddestoel, met een wijd uitgespreide, opvallend vlakke hoed. De hoed heeft een doorsnee van twee tot zes centimeter en de dichtopeenstaande plaatjes onderaan de hoed zijn grijswit van kleur. Het is de zeeduinveldridder, ook alweer een soort die in zijn voorkomen beperkt is tot het helmduinenlandschap Maar de mooiste en opvallendste van al die paddestoelen van de buitenste duinenrij is de duinstinkzwam. Het is een eivormige hoed op een lange rose steel. De hoed is in jong stadium helemaal overdekt met een donkergroene slijmlaag, waarin de sporen zitten. De paddestoel verspreidt een doordringende lijkgeur die al op enkele meters afstand te ruiken is. Daarmee worden vliegen aangelokt, die zich neerzetten op de met slijm overdekte hoed. Met hun poten verspreiden zij de sporen van de duinstinkzwam naar andere plaatsen in de duinen. Nu lijkt de buitenste duinenrij niet direct een plaats waar veel insekten voorkomen, en daarom lijkt verspreiding van sporen via vliegenpoten een weinig effectieve strategie voor de duinstinkzwam. Maar het is oppmerkelijk hoeveel vliegen juist hier laat in het jaar te vinden zijn. Vooral allerlei vleesvliegen en parasietvliegen zijn heel talrijk. Afgezien van het feit dat ze er kennenlijk voldoende voedsel vinden (aas tussen het aanspoelsel?) zal het de warmte op luwe plekjes zijn die ervoor zorgt dat hier juist in het najaar vliegen in overvloed zijn. Een ander opvallend insect is de strandzandkever, een fraai getekende loopkeverachtige, die zich rennend door het losse zand voortbeweegt. Bij dreigend gevaar maakt het beest zich beurtelings rennend en laag over de grond vliegend uit de voeten. Tot slot is er dan nog een glansvlieg die als exclusieve bewoner van de helmduinen geldt. De larve van dit weinig opvallende vliegje leeft binnenin de halmen van jonge helmplanten. Ook de volwassen vlieg heeft een verborgen leefwijze: bij voorkeur houdt hij zich op tussen de helmstengels, vlak boven de grond. De verborgen levenswijze zal wel mede de reden zijn dat niemand ooit de moeite genomen heeft om Tetanops myopina van een Nederlandse naam te voorzien. Op de vleugels is er een karakteristieke vlekkentekening, die bijdraagt aan de onopvallendheid van de vlieg en bovendien is het grijswittige lichaam uitstekend gecamoufleerd in het kale zand. Zeldzaam is de helmglansvlieg (laten we hem zo maar noemen) niet, maar net als veel van de andere hierboven genoemde planten en dieren wordt-ie weinig opgemerkt, omdat het zo weinig voor de hand ligt om in de barre wereld van stuivend zand naar dit soort ldeine en fragiele wezens te gaan zoeken. Op het Veerse Meer kun je altijd wel ergens beschutting vinden tegen de wind, dat is met een kano wel zo prettig. foto Willem Mieras Zeeduinveldridder aan de voet van een helmplant. foto Chiel Jacobusse

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 39