Het avontuurlijke is dat een experiment kan mislukken Dutch Swing College terug naar de traditie Voor zilver gegaan, goud gekregen D7P kunst r£j\* cultuur Martijn Voorvelt doctor in popmuziek Gerard Joling 15 jaar show 14 Een van de leukste nieuwtjes op muziekgebied van de na zomer: de Haagse broers George en Frits Kaatee gaan met ingang van november deel uitmaken van de Dutch Swing College Band. En daarmee is de cirkel rond: want ooit gingen ze als jongetjes die de korte broek net hadden ingeruild voor plus fours dixieland spelen met de DSC als groot voorbeeld. Trombonist George Kaatee, die straks Bert Boeren gaat vervan gen: „The Dutch Swing College Band was al wereldwijd bekend toen wij begonnen. En het leuke is dat we destijds ook les hebben gehad van de leden van die band. Mijn eerste leraar was trombonist Wim Kolstee. Die zat in 1953,1954 nog op de uni versiteit". Frits Kaatee: „En ik had les van banjoïst Arie Lig- thart. Op klarinet. Peter Schü- peroort had toen geen tijd en was er ook de man niet voor. Hij ging toen trouwens uit de DSC en Joop Schrier werd de leider." George en Frits Kaatee zijn huishoudnamen geworden in de muziek in New Orleans-stijl. George als leider van de New Orleans Syncopators, oprichter van de Leaders in Dixieland en docent aan de muziekschool. De Dutch Swing College wil met de nieuwe bezetting terug naar de 'oude sound'. Met twee klari netten in de frontlinie. „Dat was altijd spektakel", zegt George Kaatee, „en heel lang het han delsmerk van het orkest. Peter Schilperoort ging in 1960 bari tonsax spelen en dat kan Frits ook prima. Ik denk dat het heel lekker gaat klinken." Frits Kaatee: „Ik kom als zevende bij het orkest. Het heeft tien jaar lang met zes man gespeeld. Ik ga klarinetspelen, sopraansax, ba riton en misschien ook een stuk je tenor. Dat deed Peter ook. Het is een bepaalde manier van spe len, bariton in een dixielandor- kest. Opvullen, zeg maar. Het orkest krijgt er een heel breed geluid door. Met die vier blazers gaat het heel vol en breed klin ken. En het mooie is dat we alle maal door de wol geverfde mu zikanten van ongeveer dezelfde leeftijd zijn." „Alle neuzen staan dezelfde kant op. We willen allemaal die oude sound terug. En de vraag daarna hoor je ook van collega muzikanten, van organisatoren en van jazzclubs". Klarinettist Bob Kaper, leider van de DSC band, is al bezig aan arrange menten voor zijn nieuwe 'line up', met daarin als verdere nieuwkomers pianist Rob Ager- beek en trompettist Bert de Kort. De broers Kaatee hebben zo'n beetje alles meegemaakt: tour nees door het buitenland, spelen met musici als Buddy Tate, Bud Freeman, Cootie Williams. Maar ze worden toch nog emo tioneel wanneer ze het over de DSC hebben. George Kaatee: „Het is tenslotte altijd het beste dixielandorkest van Nederland geweest. In al de bezettingen die ze gehad hebben. Ik ben wel eens ingevallen in het orkest, voor tournees naar Duitsland of Engeland. En dan merk je dat die band daar absoluut nog steeds een Instituut is." Het betekent overigens niet, zegt Frits Kaatee met nadruk, dat hun 'eigen winkeltje' hele maal dicht gaat. „Dat de men sen niet denken, die twee, die hoef je niet meer te bellen, die zitten vijf dagen per week bij de DSC. Zover is het nog niet, we spelen zo'n honderd tot hon derdvijftig keer per jaar. Daar naast hebben we vrijheid om ons winkeltje open te houden. En krijgt George een aanvraag voor zijn New Orleans Synco pators, en hij zit zelf in Duits land, dan zorgt hij voor een goe de vervanger. Rob Agerbeek blijft ook met z'n trio spelene leider Bob Kaper schijnt trou wens plannen te hebben om zij: Flashback Quartet weer uit kast te halen." En dan gaat verbaal het familie album van de Kaatee's evet wijd open. De eerste maal Dutch Swim College? „Ik was dertien", zeg George. 'Ik vijftien', zegt Frits. 'We had-i den een orkestje dat The Sunn: Boys heette. George speelde gij taar, ik accordeon. Pim Hoger- vorst - nu banjoïst - speelde e ook in. Tamboerijn en samba ballen. Zijn vader had eenjukfc boxbedrijf en bij hem hoordea we een plaatje van de DSC. Da! was het einde. Dat wilden wij ook. We zijn allemaal les gaan nemen op een ander instrument. George was stevig, die moest trombone gaan spelen. Ik was astmatisch, ik nam de klarinet Dat was minder zwaar, dacht ik toen nog. Na een paar maanden konden we al een paar liedjes spelen." Broer George valt in: „We gin gen toen al heel gauw voor Pau! Acket op tournee met de Dutct Swing College. In het voorpro gramma, als De Leerlingen van de DSC. Dat was in 1955, denl ik. Paul Acket vond de naan Sunny Boys maar niks voor een dixielandorkestje. En hij verzon The Stork Town Dixie Kids, naar de Haagse ooievaar. Zo hebben we zo'n twaalf jaar ge heten." Van voorprogramma zijn ze na veertig jaar zelf het hoofdpro gramma geworden. En er is nog een verschil wan neer de Kaatee's straks in de Dutch Swing-bus stappen. Want destijds zaten daar ooi; hun ouders in. Frits Kaatee: „Echt, die gingen altijd mee. Om op te passen". Bert Jansma artijn Voorvelt (31) beschouwt zich in de eerste plaats als componist van kamermuziek, maar hij is toch maar mooi gepromoveerd op de pop. De Britse experimentele new wave van tussen '77 en '83 vormt het onderwerp van zijn dissertatie, die hij vervaardigde onder auspiciën van de universtiteit van Leeds. „Dat had in Nederland ook wel gekund", zegt Voorvelt, maar ik had nou eenmaal de mogelijkheid om het in Engeland te doen. En omdat ik het over Engelse muziek ging hebben, kwam dat wel goed uit. Ik dacht dat ik daar ook wel een luisterend oor zou vinden, maar dat bleek helemaal niet zo te zijn. Zoveel aandacht als ik nu in Nederland krijg, zoveel ongeïnteresseerdheid kwam ik daar tegen." T Tanaf zijn veertiende ging V Voorvelt, die van '67 is, op zoek naar „rare, obscure popmuziek. Mijn eindscriptie voor Nederlands op de middelbare school ging, grappig genoeg, over experimenteel proza. Er zit iets in dat experimentele, in het avontuurlijke daarvan, dat me aantrekt: het gevaar daarvan, de mogelijkheid dat een experiment kan mislukken. In mijn eigen muziek heb ik het experiment altijd erg belangrijk gevonden, met abominabele resultaten af en toe." Voorvelt zit in zijn dissertatie tegen twee dingen aan te schoppen. „De traditionele musicologie, die heel erg over klassieke muziek en over noten gaat, en de traditionele academische richting die zich wel met pop bemoeit maar voornamelijk vanuit sociologisch oogpunt. Die lui zien pop als populaire muziek, interessant als sociologisch fenomeen. Heel interessant, maar er is een heleboel pop die daar niet veel mee te maken heeft. Al was het maar omdat lang niet alle pop ook populair is. Er is erg veel muziek die niet in die academische velden valt, zeg maar." Om die reden moest Voorvelt zijn eigen analysemethode ontwikkelen. „Dat klinkt moeilijker dan het is, omdat ik het altijd al op die manier deed. Wat ik wil is kijken wat die muziek met de luisteraar doet. Daarom moet je die muziek van zoveel mogelijk verschillende kanten bekijken. De eerste fase is dat ik die muziek helemaal uit elkaar pluk, tot en met het visuele materiaal. Dat is niets nieuws, hoor, maar wat ik heb gedaan is de experimenten van de typische popconventies onderscheiden. Dan moet je nog gaan kijken hoe de luisteraar het hoort, want die hoort geen aparte elementen. Die moet je dan weer aan elkaar verbinden. Maar dan wel gebaseerd op die wat diepere informatie die je krijgt door 't eerst te analyseren." „Dat ik dat visuele materiaal erbij betrek kim je inconsequent vinden. Het geluid, datgene wat je hoort, blijft het belangrijkste. Vandaar dat er ook een cd bij het proefschrift zit. Maar gaandeweg moest ik toch een beetje toegeven aan de popsociologen. De context, de houding van de muzikanten en het visuele element, daar willen die musici ook iets mee zeggen. Het visuele materiaal blijkt de muzikale conclusies te versterken." Wat is nou het nut van zo'n studie, die Voorvelt ruim vijf jaar van zijn leven heeft gekost? „Ik wou gewoon dat boekje schrijven, want dat bestond nog niet. Ik wou schrijven over die muziek in die periode en ook over de mogelijkheid van het analyseren van popliedjes. Al was het maar om te laten zien: kijk, dit is er ook." Voorvelt erkent dat hij na '86 zo goed als stopte met luisteren naar popmuziek. „Ik vond het niet leuk meer. Pas een paar jaar geleden ontdekte ik dat er toch al die tijd nog wel leuke dingen waren. Zeker nu, de afgelopen vijf jaar, wordt er weer druk geëxperimenteerd. Daarvoor was het minder, heb ik de indruk. Het is nu wel een heel ander soort periode. In die postpunk-periode had je echt een explosie aan experimenten. Bestaande stijlen stopten, er kwamen allerlei nieuwe stijlen uit voort. Heel veel dingen die toen in de experimenteerfase waren, hoor ik nu in de mainstream-popmuziek tërug." Martijn Voorvelt is de eerste om toe te geven dat zijn proefschrift niet volmaakt is. Wat hij schrijft over postrock en dub (van de reggae afgeleide stijl) is, met alle permissie, onzin.',Ik heb het proefschrift eigenlijk twee jaar geleden al afgemaakt en ingeleverd. Sindsdien ben ik erachter gekomen dat ik er een keer of wat naast zat. In historisch opzicht heb ik niet zo erg mijn best gedaan, geloof ik. Ik ben ook helemaal niet ingegaan op de invloed van disco en funk op die muziek. Bepaalde dingen heb ik overgeslagen, echt stom. Maar als er ooit een handelseditie komt, zal ik zeker dieper op dat soort dingen ingaan." Voorvelt koos voor zijn analyse zes stukken, van lieden als The Raincoats, Art Bears, Brian Eno, This Heat, Gilbert Lewis en John Greaves. Die zijn terug te horen op de bijgeleverde cd. „Het was wel nodig dat die erbij zat, absoluut. Die selectie is niet zo wetenschappelijk gegaan, het zijn de dingen die ik toen leuk vond. Achteraf vind ik die selectie ook niet zo erg sterk, het Martijn Voorvelt: „Ik wilde nagaan wat popmuziek met de luisteraar doet." is niet zo representatief als ik toen dacht. Geen industrial- stuk, al lui ik daar in het proefschrift mooi omheen, geen wat hardere stukken, ietwat klassiek-achtig. Ik ben nu wel een beetje kritisch op mijn proefschrift, ja. Maar begrijp me goed, ik sta er nog steeds voor negentig procent achter, foto Marco Okhuizen hoor. Het is gewoon vanaf het begin heel moeilijk geweest om op een academische manier over dat onderwerp te schrijven en tegelijkertijd compleet te zijnen selectief." Ik wilde iets, mijn begeleider wilde iets anders en mijn examinatoren wilden weer iets anders. Dan krijg je natuurlijk een raar soort boek. Als ik opnieuw ooit een boekje zou schrijven, zou het heel anders worden. Puur historisch, geen academische rimram. Jacob Haagsma The Dutch Swing College Band in nieuwe bezetting met vlnr: Frits Katee, George Katee, Adrie Braat, Bob Kade Bert de Kort en Rob Agerbeek en op de voorgrond Bob Dekker. foto Roy Beusle Het mag niet meer van moeder Joling. Dus geen dubieuze tv-p an eitjes meer voor zoon Gerard. „Ze vond het programma Hillywood ordinair. Te veel over het randje. Ik zei: de kaartclub, zeker? Maar iedereen vond het, zei ze. Nou, dan stop ik. Ander werk genoeg." Vijftien jaar zit Gerard Jo ling in het showvak. Zingend en schaatsend steeds in de aandacht. Die héérlijke aan dacht. Als dat nieuwe plaatje nou maar weer eens een hit wordt. Dat heeft hij weer. Rijdt hij zijn Mercedes voor de sportschool in de prak, staan er me teen veertig man te kijken. Gaat hij op va kantie wat luchtig gekleed een luxe Spaans restaurant binnen, vraagt het personeel of hij even wat netters aan wil trekken. Rijdt hij een rondje in een blitse sportwagen, weet 'de hele wereld' dat Gerard Joling een bood- schappenauto van een paar ton onder zijn kont heeft. „En steeds krijgen die bladen er weer lucht van. Andere artiesten vragen me wel eens hoe ik dat toch steeds voor mekaar krijg, al die aandacht van de roddelpers. Maar het overkomt me gewoon. Zolang het over au to's of kleding gaat, is het nog tot daar aan toe. Maar op die verhalen over mijn liefdes leven zit ik echt niet te wachten. Dat ik in Aalsmeer woon mag iedereen weten, maar hoe en wat, gaat niemand wat aan. Daarom zal ik die bladen echt niet zelf bellen, hoor. Ik heb maar één afspraak met ze: als ik in verwachting ben, bel ik meteen." Maar roept hij het niet over zichzelf af? Gerard Joling: „Na vijftien jaar heb ik wel geleerd dat dit een vak is van ijdeltuiten en jaloezie." foto Marcel Rob Waar hij ook uithangt, Gerard Joling is na drukkelijk aanwezig. Laat zich maar wat graag fotograferen, geeft overal een schreeuw of een gil. In de kijker, dus. „Daar hoor je me niet over klagen. Ik ben artiest geworden omdat ik het leuk vind om in de belangstelling te staan. Laat je kop maar zien." „Maar het mag wel eens wat minder. Als ik met een groep uit eten ga en er valt een lamp tussen de borden, hoor je later overal dat het uit de hand liep bij de tafel van Jo ling. Alsof ik daar wat aan kan doen. Toch vind ik die reacties ook wel weer om te la chen. Het streelt me ook als ik ergens kom en er tig man met me op de foto wil. Dan ben ik blijkbaar toch interessant. Ach, het hoort gewoon bij mijn werk. En als je niet tegen het ritselen van de bladeren kunt, moet je niet in het bos gaan lopen." Vijftien jaar loopt hij nu door het showbizz- bos. Als zingende ober uit Schagen werd hij de bekendste finalist die de Soundmixshow ooit had. Hij verkocht miljoenen platen over de hele wereld, had vijftien Top Veertig-no teringen en een eigen tv-programma. „Ik ben voor zilver gegaan en heb goud gekre gen." Goud dat hij graag laat blinken. Joling oogstte roem door zijn hoge net-niet-noot bij het Eurovisie songfestival, kreeg een wassen beeld bij Madame Tussaud, schaats te bij Holiday on Ice en werd nog vernoemd ook. Het Gerard Jolingpaard draaft over de baan en de Gerard Jolingfresia geurt tot en met Japanse huiskamers. Werk te over. Nog steeds. „Ze vragen me zelfs voor rollen in soapseries. Of ik dat doe, weet ik nog niet. Maar in die panels ga ik dus schrappen. Alleen de keurige dingen pik ik er nog uit. Voor mijn moeder. Maar ook om dat anderen zeggen dat het beter is. En ik hou mijn zaaloptredens. Daarvan doe ik er nog vijftien per maand. De rest zeg ik af." ,Die televisieaandacht heb j e als artiest ook nodig als je even geen plaat uitbrengt. Je moet jezelf toch laten zien." Om zijn artiestenjubileum te vieren, maakt hij volgend jaar een theatertournee en werkt hij aan een cd met duetten met we reldsterren. Shirley Bassey en Thelma Houston ('Don't leave me this way') hebben hun bijdrage al geleverd, maar zelfs Joling kreeg niet de kans zijn idolen te ontmoeten. „Ze zongen hun deel in studio's in Amerika. En ik deed mijn regels in de studio in Berk hout. Gewoon met de beide benen op de grond." De duetten-cd moet over een paar maanden uitkomen, maar of dat lukt is nog de vraag. De andere grote wereldnamen die Joling op zijn verlanglijst heeft, happen niet zo maar toe. „Dat is een gedoe met juristen en con tracten, dat wil jeniet weten. En dan zijnhei natuurlijk ook nog ego's van hier tot Tokyo, dus ga maar na." „In die vijftien jaar in het vak heb ik welge leerd dat dit een vak is van ijdeltuiten en ja loezie. Een slangenkuil, is het. Iedere artiesi gaat uiteindelijk toch voor z'n eigen loop baan. Maar jaloeziesnap ik niet. Marco Bor- sato en René Froger verkopen op dit mo ment beter dan ik, maar ik gun ze dat vac harte. Ik weet als geen ander wat ze ervoor moeten doen om aan de top te komen en te blijven." ,Door naar anderen in dit vak te kijken, heb ik ook geleerd dat ik goed voor mezelf moet zorgen. En dat ik een appeltje voor de dorst moet hebben, voor als het op een dag minder wordt met de carrière van Gerard Joling Daarom heb ik geld geïnvesteerd in onroe rend goed. Want ik wil geen oude artiest worden die met tegenzin het toneel opstapt en alleen nog zingt voor de centen." ,Laat mij maar oud worden zoals mijn moe der. Die is een maand terug zeventig gewor den. Nog altijd goed gezond en nog lekker bezig met alles. Elke dag kaarten en spor ten. Zo wil ik ook wel bej aard zijn. Als ze me dan maar herinneren als iemand die mooi kon zingen. J adat moeten ze me maar van me zeggen als ze me ooit eens wegbrengen. 'Het was er één met een gebruiksaanwijzing. Maar zingen kon'ie'." Jan Vriend vrijdag 17 september 1999

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 14