D UJtsnc SDJBC
W\
Libellen tellen is puur genieten
PZC
Wm»
//serwoord
Watervilla
is geen
wastobbe
28
Op zoek naar
weetjes over
stoomtram
29
Levensstijl
en dialect
op boerenerf
30
Zwarte
specht
gezien
31
op stap in de natuur
Levende
steen is een
merkwaardig
fenomeen
woensdag 7 juli 1999
In Nederland leven naar schatting 72
libellensoorten. Meer dan de helft
(37) daarvan komt in Zeeland voor. De
belangstelling voor het bestuderen en
monitoren van libellen neemt toe. Het
begon met enkele enthousiaste
libellenfreaks die onder de vleugels
van de Vlinderstichting onderzoek
deden naar deze insecten. Richard
Witte uit Middelburg is één van die
freaks. Als bioloog is hij werkzaam bij
het Rijksinstituut voor Kust en Zee
(RIKZ), zijn vrije tijd besteedt hij het
liefst aan libellen tellen. „Vroeger
bestudeerde ik heel actief vogels, maar
op een gegeven ogenblik hield iedereen
zich daarmee bezig. Ik wil heel graag
meerwaarde geven aan iets wat ik
bestudeer. Toen ontdekte ik de libellen.
Het zijn fascinerende beesten."
jflr
Als het op
Sint-Godelieve
regent, zal het zes
weken lang duren
(Sint-Godelieve is 6 juli)
Nieuwe weerwoorden zijn welkom
bij de redactie PZC, postbus 18,4380
AA, Vlissingen; fax 0118-470102,
e-mail redactie@pzc.nl.
door Jeroen Vliegenberq
In 1994 ging Witte naar Zeeland
waar tot dan toe nauwelijks
waarnemingen werden verricht.
Samen met Peter Geene stapte hij
in 1996 naar de vlinderwerkgroep
met het voorstel om uit te zoeken
hoeveel libellen zich in Zeeland
bevinden. Op 1 maart 1997 werd
de Nederlandse Vereniging voor
Libellenstudies (NVL) opgericht,
ontstaan uit een fusie tussen het
jeugdbondslibellenproject en de
Nederlandse Libellen
onderzoekers (NLO). Witte: „Er
bestonden al
vlindermonitoringroutes en men
wilde die ook voor libellen
organiseren. Samen met zeven
andere mensen in Nederland
hebben we dat uitgeprobeerd. Nu
lopen veertig mensen die routes."
De routes worden jaar in jaar uit
gelopen om te kijken of er
veranderingen optreden. Het
monitoren is belangrijk, want
organisaties als
Natuurmonumenten en Zeeuws
Landschap baseren hun beheer
deels op de resultaten van deze
onderzoeken. De bioloog is blij dat
in het natuurbeheer libellen
serieus worden genomen. „De
libellelarve is een goede indicator
voor de kwaliteit van het water. De
aanwezigheid van sommige
soorten kan duiden op een hoge
zuurgraad, of het water rijk aan
voedingsstoffen is en of er sprake
is van brak water." De gebieden in
Zeeland waar het meeste
onderzoek wordt gedaan zijn de
Oranjezon bij Vrouwenpolder, het
Heggereservaat bij Nisse, Oost-
Zeeuws-Vlaanderen, de
Schouwse Westhoek en
Schuddebeurs.
Stimulans
De Veldgids Libellen die in 1997
verscheen, was volgens Witte een
groot succes en maakte veel
(amateur)biologen enthousiast.
„Drie jaar eerder kwam de
Libellenatlas uit die al voor veel
mensen een stimulans was om
deze beesten te bestuderen. Maar
de veldgids met heel veel plaatjes
voorzag visueel gezien in een
enorme behoefte onder de
libellenfreaks."
Libellen hebben vier vleugels en
zijn te verdelen in twee groepen:
de juffers en de 'echte' libellen. De
juffers zijn klein en hebben
gelijkvormige vleugels, de libellen
zijn groot en hun achtervelugels
zijn een stuk groter dan de
voorvleugels. Een libel leeft
gemiddeld slechts drie weken,
maar als larve kan hij vijf jaar in
het waterleven. Witte: „Libellen
zijn heel nuttig, ze eten wespen,
muggen en andere kleine insecten.
Met hun zes pootjes waarmee ze
een soort korfje vormen vangen ze
de prooi. De larve is een echte
rover. Hij eet salamanders,
kikkervisjes en kleine visjes, die
hij met een in- en uitklapbare
onderkaak razendsnel kan
vangen."
De larve vervelt in de loop van zijn
ontwikkeling zo'n vijftien keer en
verandert daarbij steeds een
beetje totdat hij getransformeerd
is als libel. De larve kan wel zes
centimeter lang worden. „Het
moment dat de larve op het punt
staat om uit zijn jasje te barsten is
het meest kritiek", vertelt Witte.
„Dan is hij heel kwetsbaar. Hij is
nog zacht, want het bloed moet
door zijn lijf worden gepompt. De
vleugels zijn nog opgekruld, dus
hij fladdert wat rond om in de zon
te drogen waardoor zijn lijf wat
harder wordt. De vogel is op dat
moment één van zijn grootste
vijanden."
In Zeeland zijn begin augustus
soorten als de paardenbijter en het
lantaarntje in bijna elke tuin te
vinden. Ze komen hier ook in veel
grotere aantallen voor dan elders
in ons land. Maar ook in de tuin
ligt het gevaar op de loer: de kat.
„Libellen vliegen laag, op zoek
naar muggen. Katten kunnen de
libellen dan makkelijk vangen en
spelen er net zo lang mee tot de
libel niet meer leeft."
Steeds vaker worden in Zeeland
libellensoorten aangetroffen die
normaal gesproken alleen in de
mediterrane gebieden
voorkomen, zoals de bruine en
donkere winterjuffer, de
zuidelijke en de groene
glazenmaker of de vuurlibel. Voor
Richard Witte is deze ongewone
situatie 'puur genieten'. Vooral
Zeeuws-Vlaanderen kent een
rijke libellenpopulatie met veel
'tropische' libellensoorten. „De
groene glazenmaker is in Zeeuws-
Vlaanderen gezien en de vuurlibel
heeft zich voortgeplant in het
Zeeuws Biologisch Museum,
terwijl die laatste soort meestal
alleen in Zuid-Limburg
voorkomt."
Witte heeft geen directe
verklaring voor de aanwezigheid
van zuidelijke exemplaren.
„Sommigen beweren dat het te
maken heeft met het
broeikaseffect, maar ook
luchtstromingen kunnen ervoor
zorgen dat libellen op andere
plaatsen terechtkomen. Zo zijn er
wel eens zuidelijke
libellensoorten in IJsland
gevonden."
Wat het meeste opvalt aan hem is
zijn aanstekelijk enthousiasme en
fascinatie voor deze diertjes. „De
zuidelijke glazenmaker heeft zich
in 1997 voortgeplant bij Fort Den
Haak! Dat is een unieke
gebeurtenis, want het is hier nog
nooit voorgekomen. Die biotoop
klopt precies; dichte vegetatie,
niet tè open water, hooguit 15
centimeter diep. Kortom: de
ideale omstandigheden. Begin juli
gaat 'ie vliegen. Tegen die tijd zal
ik regelmatig gaan kijken of het
Buitengebied is een wekelijkse
bijlage over natuur en landschap,
land- en tuinbouw, streektaal en
streekcultumarchitectuur en
stedenbouw, recreatie en vrije tijd.
Vragen, opmerkingen en
suggesties zijn welkom bij de
reductie van de PZC, postbus 18,
4380 AA, Vlissingen, fax 0118-
470102, e-mail redactie@pzc.nl.
Het is zomer in de Inlaag voor
de Torenpolder. De hoge
deltadijk breekt de oostelijke
wind en aan de binnenzijde ervan
is het benauwend warm. Wat
verkoeling is alleen te vinden in de
uiterste zuidwesthoek waar,
hoewel duidelijk in kracht
afgenomen, een van over het
Oosterscheldewater komend
briesje het wat aangenamer
toeven maakt.
Een kiviet slaat alarm bij onze
komst tot we plaats nemen op het
talud van de dijk en daar rustig
blijven zitten. Pas dan kalmeert de
vogel en nu wordt ook zijn onrust
duidelijk. Met de verrekijker de
inlaag afzoekend, ontdekken we
twee koddig uitziende jongen die
tussen de biezenvegetatie van een
laag gelegen moerassig deel op
zoek zijn naar insecten.
Niet ver daarvandaan scharrelt
een gezin meerkoeten en aan de
voet van de slaperdijk schoolt een
grote groep grauwe ganzen samen,
de halzen van enkele 'wachters'
gerekt, klaar om bij dreigend
gevaar luiddruchtig alarm te
slaan.
Waterjuffers en libellen scheren in
bijna onnavolgbare vlucht vlak
boven het wateroppervlak. Op een
bonk klei die door de zomerse lage
waterstand half te zien is heeft een
platbuiklibelle zijn uitkijkpost en
loert naar voorbijkomende
insecten om vervolgens te
trachten lien met een
verrassingsaanval te
overrompelen. Daarbij ontziet hij
kleinere soortgenoten niet en de
waterjuffers op de stengels van de
biezen hebben zijn volle
aandacht. Onze aandacht geldt
echter niet de prachtige libelle
maar de onooglijke bonk klei
waarop het dier heeft plaats
genomen.
Bij nader bezien blijkt dit
helemaal geen klei te zijn maar een
Levende Steen. Je verwacht bij die
benaming iets te zien dat
spectaculair oogt, maar niets is
minder waar. Een grauwkleurige
brok bros materiaal met een ruw
oppervlak waarin allerlei gaten en
gaatjes en ook grotere holen te
zien zijn, ontneemt ons die illusie.
Levende stenen hebben echter wel
degelijk iets spectaculairs. Ze zijn
zo zeldzaam, dat onderzoekers tot
vanuit Amerika toe hier studie
van hebben gemaakt. Een
brakwatermillieu is voorwaarde
voor het ontstaan van de stenen. In
Zuidwest-Nederland met zijn
overwegend brakke millieu zijn ze
dan ook op een betrekkelijk groot
aantal plaatsen te vinden.
Levende stenen worden
opgebouwd door minuscuul
kleine mosdiertjes die in kolonies
leven en over een uitwendig skelet
beschikken. Voor het goede
begrip, te vergelijken met
schelpdieren zoals zeepokken. Dit
'huis' kan worden afgesloten.
Onder water opent zich het deksel
kleine vangarmpjes komen naar
buiten en zeven plankton, wat hen
tot voedsel dient, uit het water. De
diertjes leven in kolonies en zetten
zich op een vaste ondergrondDat
Tekst en illustratie Adri Karman
kan van alles zijn, een stuk hout,
basalt of zelfs op een
conservenblik zijn ze gevonden.
Van lieverlee sterven er diertjes,
het kalkskeletje blijft zitten en
hierop zetten zich weer nieuwe
bewoners. Door hun structuur van
eveneens minuscule gangen en
holen bieden levende stenen
onderdak aan allerlei kleine
waterdiertjes zoals
brakwaterpissebedden en slakjes.
Wat betreft de manier waarop ze
gevormd worden alsook de
behuizing die ze bieden is er een
grote gelijkenis met de
koraalriffen van de subtropische
wateren.
De inlagen van Noord-Beveland
beslaan een oppervlakte van 45
hectare en zijn in beheer bij het
Zeeuwse Landschap. Door hun
geïsoleerde ligging en eigen
waterhuishouding zijn ze
onderling sterk verschillend van
karakter. Behalve door hun
natuurwaarden zijn ze ook
cultuurhistorisch van belang Niet
voor niets is de eerste uitgave in de
reeks Zeeuwse Monumenten aan
de inlagen gewijd.
Glazenmaker.
foto's Richard Witte