pzc
Schuren zo groot als schepen
In vol ornaat op fietsvakantie
L
bui'tsrigebie
In de Manteling
zit steevast het
brandnetelmotje
30
TER PLEKKE
woensdag 23 juni 1999
door Gerard W. Smallegange
Een goeie tien jaar geleden was
ik op weg naar China. Die
zakenreis duurde lang. Via
tussenstops in New Delhi en
Bangkok belandde ik tenslotte in
Hong Kong'. Daar moest ik weer
vier uur wachten voordat ik naar
de binnenlanden van China
vervoerd kon worden. Geheel
vermoeid en suf door slaapgebrek,
ik was al meer dan dertig uur
onderweg, doolde ik wat rond over
het grote vliegveld. Plotseling, in
een mooie expositieruimte, leefde
ik op en was weer klaarwakker.
Tot. m'n grote verbazing en
vreugde hing de ruimte vol met
grote foto's van Zeeuwse schuren.
Een beroemde Japanse fotograaf
was in Nederland verliefd
geworden op 'de bijna abstracte,
prachtige zwart-witte kolossen
met blond-grijze rieten daken die
als tijdloze kunstwerken in het
wijde Zeeuwse land verankerd
stonden' (citaat van de fotograaf
bij de expositie). Als je als Zeeuw
op reis aan het andere eind van de
wereld zoiets ziet en leest, vergeet
je je vermoeidheid en groei je
stante pede enige decüneters.
Onze boerenschuren dateren zoals
eerder gezegd van rond 1600. Het
sleutelwoord voor de Zeeuwse
schuur en voor onze erven is
graan. Het graan heeft de omvang
en de inhoud van de schuur en de
grootte van de erven bepaald. Al
het graan moest na de oogst
geborgen worden in de schuur.
Want er werd pas in de winter
gedorsen (handmatig). Maar ook
het vlas, de erwten, het hooi moest
in die schuur. En de paarden, de
koeien, de werktuigen. Dus werd
de schuur groot. Voor alle
duidelijkheid: suikerbieten en
aardappelen werden toen nog niet
verbouwd. Dat zou 150 a 200 jaar
later pas komen.
Hout
De klassieke Zeeuwse schuur is
van hout. Waarom? Heel
eenvoudig - omdat dat het
goedkoopste was. We hadden in
die tijd een grote handelsvloot van
en naar de Oostzee. Michiel de
Ruyter, de admiraal uit
Vlissingen, heeft veel en veel meer
tijd op de Oostzee doorgebracht
om die route te beveiligen dan op
de Noordzee om te vechten met de
Engelsen, al doen de
geschiedenisboekjes anders
vermoeden. De gebinten en het
grenenhout voor onze schuren was
de retourvracht van onze Oostzee-
vloot. Later heeft de Zaanstreek
boven Amsterdam ook massaal
hout daarvandaan ingevoerd voor
hun huizen en molens.
Het hout voor de Zeeuwse schuren
werd om het te verduurzamen
geteerd. Net zoals men al eeuwen
de schepen met koolteer bestreek.
De karakteristieke witte randen
om de deuren en de vensters
hebben een tweeledig doel. Ze zijn
er ter versiering; 50 meter zwart
geteerde schuur zonder versiering
komt als een sombere dreigende
kolos op je af. De Zeeuwse boeren
houden vanouds van een beetje
sier. Maar die witte randen zijn
ook functioneel. Als je een volle
wagen met graan met paarden en
al in het schemerdonker de schuur
moet insturen, dan geven de witte
randen de begrenzing van de
dorsvloer aan. Als je midden in de
nacht in het pikdonker naar de
schuur moet omdat een drachtige
merrie op kachelen staat (dat is
bevallen van een kacheltje, een
veulen), dan zou je zonder witte
randjes rond de staldeur lelijk je
hoofd stoten tegen de zwarte deur.
Dwars
De schuren in Zeeland zijn groot.
Afhankelijk van de totale omvang
van de grondoppervlakte tot 40,
50 zelfs soms 60 meterlang. En tot
15 meter breed en 10 a 14 meter
hoog. Schuren zo groot als
schepen dus, kerktorens op hun
kant gelegd. De dorsvloeren (de
delen) staan dwars op de
lengterichting. Da's vreemd, want
in overig Nederland kennen we
langsdelen. In vele andere landen
ook Maar al minstens vijf eeuwen
zweren de Zeeuwse boeren bij
dwarsdelen. Waarom? Ik weet het
antwoord niet echt. Boerderij
onderzoekers hebben er allerlei
vreemde redenen voorbedacht,
die mijns inziens geen hout
snijden. De gewone
boerenpraktijk zal denk ik wel
bewezen hebben dat dwarse
dorsvloei'en zeer functioneel zijn.
Maar suggesties of aanvullingen
van praktijkzijde zijn bij mij van
harte welkom.
Uniek
Al met al zijn de zwart-witte
schuren met him rieten daken (het
riet werd in de nabijgelegen
kreken gesneden), hun opgetilde
mendeuren (zadelvorm) en hun
dwarse dorsvloeren volstrekt
uniek in de hele wereld. (Vanaf
ongeveer 1880 worden de schuren
bedekt met pannendaken). Je
kimt ze met recht 'het Zeeuwse
schuurtype' noemen, al heeft geen
boerderij-vorser dat tot nu toe
gedaan. Die laten de Zeeuwse
schuren een beetje links liggen.
Wellicht omdat ze er niet goed
raad mee weten, of omdat ze het te
druk hebben met de Noord-
Hollandse stolp, het Twentse los-
hoes of het Friese kop-hals-romp-
type.
De klassieke schuur, overal in
Zeeland, is zwart met wit. Dat
geldt voor alle (voormalige)
eilanden. Maar we zouden geen
eilanders zijn geweest als we geen
variaties hierop hadden
aangebracht. In Walcheren
hebben ze zwarte schuren met
groene mendeui-en. Ook helemaal
groene schuren, met witte randjes.
D'r zijn zelfs zwarte schuren met
gele mendeuren, zelfs een paar
geheel gele schuren, met witte
randjes. In Oost
Zeeuwsvlaanderen kermen we
naast de zwart-witte schuur en
naast de typisch Vlaamse schuur
(met Franse daken - daarover
later) ook zwarte schuren met rode
mendeuren, uiteraard met witte
randjes. Tot voor kort waren ex-
zelfs geheel rode schuren. Die i-ode
kleur dateert uit de middeleeuwen
toen werd het zogenaamde
ossebloed-rood veel toegepast.
Tenslotte is er in Oost-Zeeuws-
Vlaanderen, rond Axel en
Zaamslag, een aantal schuren
blauw-grijs geschilderd, en voor
de rest in de normale Zeeuwse
stijl. Da's heel mooi en erg apart.
Maar waar die kleur vandaan
komt en waar ze op stoelt, heb ik
tot nu toe niet kunnen
achterhalen. Wellicht heeft het
iets te maken met bepaalde
families. Wie het weet mag het me
zeggen of schrijven.
(Reacties op deze rubriek richten aan
Mr. G.W.Smallegange, Zuidweg 3,
4443 AA, Nisse).
Karakteristieke boerenschuur in de omgeving van Axel.
foto Charles Strijd
foto Lex de Meester
door Harmen van der Werf
De eerste fietstrekkers zijn
alweer gesignaleerd in de
provincie. Maandagmorgen in de
regen zoefden ze voorbij in
Vlissingen. Duidelijk op weg
naar de boot. Mooier kan haast
niet. Het veer Vlissingen -
Breskens is, van boven de
Westerschelde, het ultieme begin
van een (fiets)vakantie. De
overtocht geeft het gevoel echt op
pad te gaan.
Het was 'een stelletje' dat het
slechte weer trotseerde. Met
mooie, degelijke trekkersfietsen,
en dito fietsuitrusting. De
opvallend helgele hoezen rond de
achtertassen verraadden direct
het merk: Agu.
De keuze voor dit merk is niet
SSSSSMIl
toevallig. In Nederland lijkt Agu
langzamerhand een
monopoliepositie te hebben.
Bijna elke fietswinkel die meer
verkoopt dan fietsen, heeft een
Agu-collectie.
Al bestaat er natuurlijk
concurrentie. Karrimor is ook
sterk in fietstassen. En tussen
fietsers bestaat er een strijd over
wie de beste is. „Karrimor-
fietsers kijken neer op de fieters
die met Agu-fietstassen rijden",
weet medewerker Martin Jelier
van Jeremiasse Tweewielers in
Goes. Hij zegt het niet met zoveel
woorden, maar hij vindt dat
'onzin'. „Karrimor maakt alleen
toptassen. Agu heeft een breder
assortiment."
Tassenlijn
In de rekken bij Jeremiasse
Tweewielers hangen de vier
tassenlijnen die Agu voert:
Pasadena, McMurdo, Quorum en
Quarius. Als je de Agu-
verkoopgids moet geloven, zijn
ze allemaal even fantastisch.
Héél uitgebreid, de nieuwste
serie, tassen voor de veeleisende
fietsvakantiegangers, honderd
procent waterdicht. In die
oplopende volgorde worden ze
beschreven én geprijsd.
Martin Jelier windt er geen
doekjes om. „De Pasadena-set is
het goedkoopst, maar het
materiaal is van mindere
kwaliteit. Het zal sneller
scheuren, als je bijvoorbeeld een
tak raakt in het bos. En de
fietshoezen voor de regen
ontbreken."
Het beste wat Agu aan
fietstassen te bieden heeft, de
gegarandeerd waterdichte
Quarius-serie, is stukken
duurder. De hele Pasadena-set,
met twee losse voor- of
achtertassen en een stuurtas,
komt op 140 tot 160 gulden. Voor
Quarius-kwaliteit moet
ongeveer het dubbele worden
neergeteld. Eén voor- of
achtertas van Agu Quarius
varieert in prijs van 100 tot 119
gulden, afhankelijk van de
inhoud; 9 of 22 liter.
De Quarius is logischerwijs niet
de meest verkochte. Dat is de
'alledaagser' geprijsde Quorum
set. Met de gele regenhoes die in
een vak aan de achterzijde is
'verstopt', is de Quorum voor 98
procent waterdicht, volgens
Martin Jelier. „Fietstassen voor
het serieuze werk." Prijs: 199
gulden voor twee 20 liter tassen
en 249 gulden voor twee 37 liter
tassen.
Om de Agu-collectie tassen
compleet te maken, nog de
McMurdo. Die onderscheidt zich
van de Pasadena en Quorum door
de in breedte verstelbare tassen.
Het voordeel: „Als een tas minder
vol is, blijft die toch strak zitten."
Martin Jelier verwacht dat de
Quorum met dezelfde technische
snufjes wordt uitgerust.
Zeemleer
Met fietstassen alleen ben je er
niet, als je voor het eerst op
fietsvakantie gaat. En als je
volledig uitgerust op pad wilt.
Speciale fietsonderbroeken en
korte broeken met zeemleer, voor
langer fietsplezier en minder
zadelpijn. Een fietshelm. „Die
moet vooral lekker zitten."
Fietsschoenen met een extra
stevige zool. Een fietsbril.
„Tegen vliegjes. En tranende
ogen bij flinke afdalingen."
Je kunt het niet zo gek bedenken,
of de fietsindustrie heeft wel
ingespeeld op de wensen van de
klant. Of is bezig de wensen van
de klant vorm te geven. De
hamvraag, die iedere fietser zich
moet stellen, is: heb ik deze
accessoires allemaal nodig? Wie
alles aanschaft, wat er aan te
schaffen valt, gaat in elk geval
niet meer low budget op
vakantie. Een fietsvakantie is
juist daarom aantrekkelijk. Of
misschien, daarom was een
fietsvakantie aantrekkelijk.
Het mag nu wat kosten. En wie
niet één keer, maar vaker een
fietstrektocht maakt, is in feite
steeds goedkoper uit. „Want",
merkt Martin Jelier als verkoper
op, „het vervelende van die
Quorum-fietstassen is dat ze
kwalitatief zo goed zijn. Er is
nauwelijks een
vervangingsmarkt. Voor ons
gaan ze eigenlijk te lang mee."
Een fietsvakantie kan overigens
nog altijd low budget. Ook in
fietstassen van een paar tientjes
kun je alles meenemen wat je op
een vakantie nodig hebt.
Desnoods stop je alles in
vuilniszakken, om regenachtig
weer te trotseren.
„Alleen", luidt een laatste tip van
Martin Jelier, „zorg voor goede
verlichting. Vaak vergeten
mensen dat. Ze denken: 'Het zijn
de zomermaanden, dan is het
lang licht'. Maar in Frankrijk heb
je veel tunnels, waar je echt met
licht op moet rijden. Ik heb al te
vaak gehoord dat daar fietsers
zijn verongelukt."
De Porceleinvlinder vliegt 's zomers volop in de Walcherse Manteling.
foto Chiel Jacobusse
gele banden op het borststuk en
het achterlijf. Dat ze juist de
kampei-foelie uitkiezen als
nectarbron is niet toeval lig. Ze
hebben een uitzonderlijk lange,
spitse tong, die bij uitstek geschikt
is om op een bloem met
diepliggende honing als de
kamperfoelie te foerageren.
Aan de bosrand staat een veldje
bloeiende akkerdistels en hoe wel
het ook daar wemelt van de
hommels is er geen enkele
tuinhommelbij. Wel de
moshommel met zijn dieporanje
borststuk en de steenhommel met
een gele 'snor' en een fel
vermiljoenrood gekleurde
achterlijfspunt. Tussen de gewone
hommels zit ook een
koekoekshommel, herkenbaar
aan de donkere vleugels en het
blinkende achterlijf. Dankzij de
kleurbanden van geel, zwart, wit
en rood is het beest gemakkelijk te
herkennen als de vierkleurige
koekoekshommel. Het is een
parasiet, die in het nest van de
weidehommel de koningin
verdrijft en er zijn eigen eitjes
deponeert. Net als bij een echte
koekoek worden de larven keurig
verzorgd door de gastvrouwen, die
verder niets in de gaten lijken te
hebben.
Biggenkruid
De mooiste vondst van die middag
is op het bloeiende biggenkruid
dat vlak langs een duinpad groeit.
Daar zitten kleine bijtjes met een
opvallend geel behaarde kop en
een sterk gekromd achterlijf. Dat
laatste kenmerk wijst op een
behangersbij. Dat is een familie
van bijen die ronde schijfjes uit
bladeren van struiken en bomen
knagen om daarmee hun nest te
behangen. In de tuin worden door
de gewone behangersbij
bijvoorbeeld struiken van rozen
en sneeuwbessen gebruikt om
nestmateriaal uit te knippen.
De behangersbïj in de Walcherse
duinen blijkt een typische
kustsoort te zijn. Door Jac. P.
Thijsse werd in 1903 de
Nederlandse naam 'zilveren
fluitj e' voor deze soort
geïntroduceerd Die naam is
afgeleid van de hoge fluittoon die
rondvliegende vrouwtjes
produceren. Het zilveren fluitje is
een bij van stuivend zand die
vooral in het binnenland Sterk
achteruitgegaan is. Maar in de
duinen tussen Domburg en
Oostkapelle blijkt het nog een heel
gewone soort te zijn, want ovër een
lengte van nog geen kilometer
vertonen zich tientallen
exemplaren. Echt weer zo'n
verrassing van dë Manteling!
door Chiel Jacobusse
In de duinen tussen Domburg en
Oostkapelle wemelt het
momenteel van de groene
spechten. Wie door de bossen
wandelt hoort om de haverklap de
schaterende roep en als je meer
langs de duinrand door het open
veld wandelt laat de vogel zich
ook geregeld zien. Het moeten
minstens een stuk of tien
broedparen zijn, en ze vallen juist
nu zo op omdat ze uitvliegende
jongen hebben. Die jongen zijn
luidruchtig en ver-re van schuw en
misschien is dat wel de reden dat
ook de volwassen exemplaren zich
veel meer vertonen dan een maand
geleden. Zij moeten tenslotte in
deze kritieke levensfase van de
kleintjes hun kroost door allerlei
gevaren zien heen te loodsen.
Die spechten met him
luidruchtige gekrijs zijn een
beetje een uitzondering. Zeker
midden op de dag gedragen de
meeste vogels zich heel stilletjes
nu het gaat zomeren. Maar saai is
iw
een boswandeling in het minst
niet, want waar de vogels het wat
laten afweten gaat het
insektenleven juist opbloeien.
Boven het bospad dartelt overal
het bont zandoogje en op de
ontluikende valeriaan zit een in
deftig zwart gehulde atalanta.
Ook nachtvlinders vertonen zich
op deze warme zomermiddag
volop. In brandnetelvelden zit
steevast het brandnetelmotje,
vaak in gezelschap van de
grij sb an dsp anner.
Op een hazelaarsblad zit een
prachtig gekleurde
porceleinvlinder. Het is een nogal
uitgesproken bosbewoner en
daarom komt de porceleinvlinder
in grote delen van Zeeland maar
mondjesmaat voor Maar in de
Manteling is het een gewone
verschijning die vanaf eind mei
begint te vliegen. In de zomer
worden eitjes gelegd op de
bladeren van wilgen of eiken en
daar zijn vanaf augustus de
rupsen te vinden. Het zijn typische
spanrupsen: ze bewegen zich
voort door met hun voorpoten aan
de ondergrond vast te houden en
dan hun lichaam in een lus samen
te trekken. Vervolgens hechten ze
zich vast ze met hun achterpoten
en strekken dan het lichaam naar
voren.
Tuinhommels
Uit een bloeiende
kamperfoeliestruik klinkt het
zware gebrom van een stel
hommels. Bij nadere inspectie
blijken het minstens zeven
tuinhommels te zijn. Ze zijn te
herkennen aan de elkaar rakende