Zeeuwse boerenerven
hebben een rijke historie
Fietskar geeft je vrijheid
L
aü
Koorzang in
de Manteling
PZC
buitengebied
TER PLEKKE
32
woensdag 2 juni 1999
door Gerard W. Smallegange
Zeeland is een geïsoleerd
gebied, afgesloten van de rest
van de hele wereld, constateerde
een Hollandse studievriend die
een rits van jaren geleden naar
Zeeland kwam voor een
bestuurlijke functie. Wie Zeeland
kent, weet beter. Al eeuwen lang,
toen de Hollanders nog op
primitieve wijze in hun
moerasveen i-ondsopten, bevoeren
de Zeeuwen al de zeeën en haalden
kostbare spullen en spirituele
ideeën uit bijvoorbeeld Portugal
en het Britse eilandenrijk. Ook de
Zeeuwse boerderijen zijn gegrond
en letterlijk gefundeerd op
internationale handel, 98% van
onze schuren hebben al van voor
het jaar 1600 gebinten van Noors
grenenhout. De Zeeuwse
zeelieden - o.a. die van
Reimerswaal - voeren sinds de
Middeleeuwen op de Oostzee, op
Scandinavië en vooral op de
Baltische staten. Ze brachten er
Zeeuws zout naar toe en namen
uitstekend duurzaam grenenhout
mee terug de bouwstenen van onze
boerderijen.
Karolingische tijd
De oudste Zeeuwse erven dateren
van zo'n 1580 a 1620. Dat is voor
Hollandse begrippen oud. Voor
Zeeuwse begrippen niet; dat komt
omdat onze geschiedenis niet op
het noorden maar op het zuiden is
geënt. In België vooral het
West-Vlaamse deel - daar zijn wij
als Zeeland aan verwant - zijn er
nog boerenerven uit de
Karolingische tijd, ongeveer het
jaar 1100 of nog' vroeger.
Natuurlijk zijn ervoor 1580 bij
ons ook erven geweest op de
eilanden of delen daarvan die
bewoond en bewerkt werden,
maar sporen of gebouwen uit die
tijd hebben we niet meer.
Daarvoor was het te chaotisch in
Zeeland in die eeuwen, met
enorme vloeden (bijvoorbeeld St.
Felix quaden zaterdag 1530), met
massa's aan dijkdoorbraken en
overstromingen. Noord-Beveland
verdween in z'n geheel onder
water tussen 1530 en 1600. Of
beter op z'n Zeeuws gezegd: „de
polders van Noord-Beveland en
Borssele waren drijvende
gedurende 7 0 jaar". Want
toegeven dat de zee wint doe je als
Zeeuw eigenlijk nooit, laat staan
dat je een polder onder zout water
zet!
De huidige erven en boerderijen
dateren dus ten vroegste uit de
jaren rond 1600. Nooit is er meer
(en mooier en beter) gebouwd dan
in de Gouden Eeuw. Dat tijdperk
begon in Zeeland vroeger dan in
de rest van Nederland. Het begin
van de 17e eeuw kenmerkte zich in
Zeeland door welvaart en grote
verdiensten zowel in de
scheepvaart (vaart op de Kaap en
Amerika, de Compagnieën van
Verre) als in de landbouw. De
laatste sector beleefde gouden
tijden vooral wegens de 30-jarige
oorlog in Duitsland. Nooit heeft
Duitsland erger geleden onder een
oorlog dan toen.
Hongersnood
Tweederde van het platteland
werd verwoest (steeds weer,
decennia lang) en de boeren
werden vermoord of verjaagd.
Grote hongersnood in Duitsland
en heel Centraal-Europa was het
gevolg. Eigenlijk was er in die
streken nog tot na 1700
Boerderij De Witte Paauw, pronkend in de polders tussen Ellewoutsdijk en Borssele.
foto Wilem Mieras
voedselgebrek. Dankzij die
situatie in Duitsland en
omstreken waren de
voedselprijzen bij ons torenhoog.
En wat doet een Zeeuw in zo'n
geval? Hij gaat inpolderen, want
nergens in Europa groeide de
tarwe beter en milder dan in de
nieuwe jonge zeekleipolders. Het
is wel wel erg duur om in te
polderen, maar door de inkomsten
uit de scheepvaart en landbouw
was er geld genoeg. De prijzen
voor het graan waren zo hoog dat
de kosten voor bedijking en
inpoldering' soms in 5 of 6 jaar
terugverdiend waren (zie de
notities van Jac. Cats en Susanna
Huygens uit Tholen). Dankzij de
situatie in Duitsland (wie sprak er
van een geïsoleerd Zeeland?) zijn
dus in onze Gouden Eeuw
honderden boerderijen gebouwd
en erven ontstaan. Zo solide en
goed is er toen gebouwd dat ook nu
nog een aantal van die boerderijen
met hun erven aanwezig zijn en
staan te pronken in de polders.
Teelt
Eigenlijk is er tussen 1600 en 1950
agrarisch gezien niet zo erg veel
veranderd. Er kwam eens een
gewas bij aardappelen in
omstreeks 1750 en suikerbieten
rond 1800. Er verdween eens een
gewas. Zo werd de teelt van
meekrap rond 1880 gestopt. De
schuren werden geleidelijk wat
hoger, het riet werd bij bouw rond
1880 vervangen door dakpannen,
de opbrengsten stegen, alles zeer
geleidelijk. Maar gedurende 350
jaar werd alle werk met een man
en paardekracht gedaan. Met veel
mensenkracht (soms wel 20 per
boerderij) en veel paardekracht
(soms wel 24 span paarden).
Dat bleef zo tot omstreeks de
Tweede Wereldoorlog. Toen
veranderde het landleven in
Zeeland opeens drastisch. De
Tweede Wereldoorlog en de
daarbij behorende inundaties was
de eerste oorzaak die leidde tot
decimering en verdwijning van
agrarische arbeidskrachten, van
boeren en boerinnen, van
boerderijen en boerenerven.
Wederom een grote verandering in
agrarisch Zeeland, veroorzaakt
door het buitenland, in het laatste
geval door Engelsen en Duitsers.
En toch zijn er nog steeds mensen
die spreken over het Zeeuwse
isolement door de eeuwen heen!
door Harmen van der Werf
Jarenlang heeft de ontwikkeling van de
fiets stilgestaan. De rijwielbranche was
geen groeimarkt. De fabrikanten
investeerden niet in nieuwe fietsmodellen
en accessoires. Stilstand was
achteruitgang. Die tendens is pakweg de
laatste tien jaar radicaal omgebogen. De
fietswereld is in een stroomversnelling
gekomen. Met name het recreatieve fietsen
heeft een enorme vlucht genomen.
Ondernemers durven weer te investeren. Ze
komen met nieuwe fietsmodellen en met
nieuwe accessoires. Het maken van een
keuze is er voor de doorsnee fietser niet
gemakkelijker op geworden, maar
tegelijkertijd is het fietsen wel veel
aangenamer geworden.
De moderne fiets rij dt een stuk lichter, heeft
vaak versnellingen en kan helemaal naar de
Kilte®
smaak van de berijder worden opgetuigd.
Een product van deze trend is de fietskar,
gemaakt van de mooiste materialen en in
opvallende kleuren.
Waren fietskarren vroeger vaak logge
gevallen. Tegenwoordig ogen ze modieus en
ze zijn steeds meer verfijnd, vertelt de
Dishoekse rijwielhandelaar Sam
Kluijfhout. Hij kan het weten. Eén van de
specialiteiten van zijn zaak in het duindorp
bij Koudekerke is de fietskar.
Hij heeft er twee buiten staan. Allebei van
buitenlands fabrikaat. Want opvallend
genoeg, de mooiste en beste fietskarren
komen niet uit fietsland nummer één,
Nederland, maar uit Zwitserland. Althans,
de twee fietskarmodellen van het Zwitserse
merk Leggero zijn als beste uit een ANWB-
test gekomen.Overigens meldt de ANWB
daarbij dat de merken elkaar in kwaliteit
weinig ontlopen.
Kinderhanden
Kluijfhout heeft een Leggero in voorraad,
de Leggero Classico, een kleurrijke fietskar
met een frame van aluminium. Het is niet
alleen een fraai voertuig, het is ook handig.
Er kunnen twee maxi cosi's, van die
autostoeltjes voor kinderen, naast elkaar in
staan. De wielen zijn goed afgeschermd.
Kinderhanden kunnen er niet bij.
„De laatste vijf, zes jaar verkoop ik geregeld
van deze fietskarren. Vooral aan ouders met
tweelingen. Voor hen is het ideaal. Je neemt
niet zo gemakkelijk twee kinderen mee op
de fiets. Een kind voor en een kind achter in
een fietsstoeltje rijdt zwaar. Je bent zo je
evenwicht kwijt." Zo kan Kluijfhout nog
wel een tijdje doorgaan. Zijn enthousiasme
is groot en - het belangrijkste - zijn
enthousiasme wordt gedeeld.
Tweeling
Miranda Willemse uit Middelburg heeft
tweeënhalve maand geleden een Leggero
Classico aangeschaft. Voor het vervoer van
haar tweeling, Anne en Kim. Zij is zeker zo
te spreken over de fietskar als Kluijfhout.
„Ik kan anders niet fietsen. Anne en Kim
zijn zeven maanden. In een fietsstoeltje
kunnen ze nog niet. Met die fietskar kan ik
overal naartoe. Ik zet ze in hun maxi cosi en
ze slapen. Mooier kan niet. Mijn wereldis er
groter door geworden."
Die grotere vrijheid heeft Miranda
Willemse aardig wat gekost. De fietskarren
van Leggero en ook van andere merken zijn
redelijk aan de prijs. Een Leggero Classico
komt op bijna duizend gulden. „En ik heb er
een muggennet plus een extra koppeling
voor mijn mans' fiets bijgekocht. Al met al
kwam het op een twaalfhonderd gulden.
Best een aanschaf."
Maar daartegenover staan onmiskenbare
voordelen. „Je hoeft geen kinderstoeltjes te
kopen. De kinderen zitten droog en uit de
wind. En de kar is te gebruiken als
bolderkar. Laatst waren we op de boulevard
van Vlissingen. Hebben we onze fietsen
weggezet en zijn we met de kinderen gaan
lopen, in de kar. Dat doe ik ook in de stad, bij
het winkelen. Anders sta je daar met je fiets.
En je bagagedrager is vrij. Je kunt gewoon
boodschappentassen meenemen."
Bochten
Fietsen met een kar achter je lijkt
misschien wat eng, maar Miranda
Willemse heeft dat nooit zo ervaren. „Het
rijdt prima. De kar is net een meter breed.
En fietspaden zijn vaak twee, tweeënhalve
meter. Je kunt gemakkelijk op de
rechterhelft blijven. Alleen, je moet de
bochten iets ruimer nemen, zoals in een
auto met aanhanger."
De Middelburgse denkt nog zeker drie, vier
jaar van haar Leggero te genieten. Tot haar
tweeling vier, vijf jaar oud is. „En dan kun je
'm heel goed gebruiken voor bagage, met
vakantie."
Wie alleen voordat doel een kar zoekt, hoeft
geen Leggero te kopen. Fietskarren voor
bagage (of voor de hond) zijn goedkoper,
vanaf ongeveer driehonderd gulden.
De koorzang van de groene kikkers is in de Manteling volop te horen.
foto Chïel Jacobusse
door Chiel Jacobusse
Wie de Duinweg bij
Oostkapelle met de auto
afrijdt tot aan het einde heeft de
keuze uit twee mogelijkheden:
rechtsomkeert maken, of flink in
de buidel tasten om de slagboom
naar de parkeerplaats te passeren.
Het duinlandschap erachter ligt er
op deze voorjaarsdag zo lokkend
en uitnodigend bij dat de keuze
valt op de parkeerplaats. Het bord
dat aangeeft dat het gebied onder
de Natuurbeschermingswet valt is
natuurlijk behandeld met graffiti.
Maar de tekst is nog goed leesbaar.
Op de paden blijven en de dieren
niet verontrusten, zo valt er onder
meer te lezen.
Miranda Willemse met tweeling en fietskar: „Mijn wereld is er groter door geworden."
foto Ruben Oreel
Ach ja, ook dat is betrekkelijk. De
hommel die uit de berm opstijgt
blijft me zolang om de oren
zoemen, dat ik besluit om het beest
een koekje van eigen deeg aan te
bieden. Een haal met het
schepnetje en ze hangt brommend
tussenbet gaas. De witte
achterlijfspunt en het
warmbruine borststuk maken het
makkelijk om de opdringerige
brombeer van een naam te
voorzien: onmiskenbaar een
boomhommel. Als het netje weer
open gaat, vliegt-ie rechtstreeks
naar een veldje witte dovenetels
langs het voetpad. Daar verdwijnt
de hommel in het spel van licht en
schaduw snel uit het zicht. Want
de noordoostenwind speelt een
dartel spel met dg bladeren van de
haag van ratelpopulieren, zodat
de berm één en al beweging lijkt.
Zo'n beschaduwde berm heeft een
florist niet al te veel te bieden. Er
staan wat late schermen van het
fluitekruid te bloeien en de
blauwe bloempjes van de gewone
ereprijs contrasteren fraai met het
geel van de boterbloemen. Mooi
om te zien, maar de zonnige berm
aan de andere kant van het pad
heeft heel wat meer te bieden. Het
ruw-vergeet-mij-nietje is er
bijna uitgebloeid, maar de
zeegroene zegge en zandzegge
staan in volle bloei. Vele tientallen
exemplaren van het
duizendgulden kruid moeten nog
met de bloei beginnen, maar toch
zijn ze nu al in staat om de
aandacht op te scherpen. Waar
duizendguldenkruid groeit zit het
bodemwater niet al te diepen dan
zijn er al tijd meer aardige dingen
te verwachten.
Enorm koor
Dat blijkt al snel. Uit een plas
langs het pad klinkt het gekwaak
van een groene kikker. Eventjes is
het stil, maar als de kikker
opnieuw begint te kwaken zwelt,
het geluid binnen de kortste keren
aan tot een enorm kooi". Een in
druk gesprek verwikkelde familie
Duitse toeristen blijft staan en ik
hoor iets mompelen van 'Ach so,
Froschen, die hat man nicht in
september.' Welnee, daarvoor
moet je nu echt in de
juni-natuurmaand wezen.
Uit de verte lijkt het alsof de plas
bedekt is met een laag
schuimbellen, maar door de
verrekijker blijkt het om een
enorme groep kwakende kikkers
te gaan. Bijna honderdvijftig
exemplaren, in een plasje van
goed tien meter doorsnede. Af en
toe springt er een uit het water om
één van de talrijk passerende
muggen te verschalken. In het
heldere water drijven tal van
waterplanten; de dunne sliertjes
van Zannichellia en de groene
sterren van het stomphoekig
sterrekroos. Het sterrekroos klimt
langs de rand van de plas tot ver
boven de oeverlijn, en vormt daar
een dicht tapijt onder de
lcattestaarten. Daar loopt ook een
waterhoen met halfwas kuikens.
Net als ma hebben de kuikens een
rode snavel met gele punt, maai
bij de kuikens is tussen het rood en
geel nog een zwart bandje
zichtbaar. Ze scharrelen
onbekommerd langs de piasoever,
en zelfs als er in een overhangende
eik een paar kauwtjes landen, laat
de oudervogel ze gewoon hun gang
gaan. Kennelijk zijn ze al in staat
om hun eigen boontjes te doppen.
Het blijft altijd weer intrigerend
om j e af te vragen waarom een dier
zit waar het zit. Iets verderop ligt
aan de andere kant van het pad, op
een afstand van nog geen dertig
meter van de andere, opnieuw een
plas. Een mooie oeverbegroeiing,
volop waterplanten en een paar
meerkoeten met jongen. Maar
geen kikker, geen enkele. Ja toch,,
als in de andere plas het
kikkerkoor weer aan zijn
hoogtepunt toe is, klinkt er een
eenstemmig antwoord. Na veel
zoeken en speuren blijken er in de
even grote plas toch nog een
drietal groene kikkers te
ontdekken. Maar daarmee is het
dan ook echt op. Hoe zoiets komt?
Je kan minstens tien mogelijke,
redenen verzinnen. Maar eigenlijk
hoef ik het niet te wéten. Dit is een
plek om puur te genieten en niet
om allerlei ecologische
spitsvondigheden uit te broeden.