Een wereld in het klein
Hengelen helpt goed tegen stress
f
PZC
buitengebied Nr
Struwelen op de
duindijk in het Zwin
1,
woensdag 26 mei 1999
akkerbouw en fruitteelt, da's
vroeger ook nogal eens het geval
geweest. Maar een verloedering
zoals je nu soms aantreft op de
boerderijen en erven is ongewoon
en eigenlijk ook on-Zeeuws. Het
lijkt wel of de boerenfamilies de
trots en de fierheid op him
streekeigen ei-ven en schuren
kwijt zijn. Onnodig soms worden
de oude karakteristieke
gebouwen afgebroken, worden de
historisch gegroeide singels en
bomen gerooid en verschijnt er
weer een fantasieloos
bungalowtje plus werktuigloods
van lelijke vloekende kleuren. Het
geheel omgeven door betonplaten,
een kaal grasveldje en een paar
Leylandiconiferen. Dat uitheemse
spul dat drie meter per jaar groeit
en volstrekt misstaat in het
Zeeuwse landschap.
In een situatie dat zelfs de bunkers
die de Duitsers in de oorlog overal
neerplempten, nog op het punt
staan gesubsidieerde
bescherming te gaan krijgen om zo
hun karakteristieke
verschijningsvorm voor het
nageslacht te bewaren (sicis het
zeker zaak de aandacht te vestigen
op de erven. Die behoren al vele
eeuwen tot het échte Zeeuwse
cultuurgoed. Als ze vandaag de
dag door economische
omstandigheden massaal
verdwijnen, dan mag daar best
gemeenschapsgeld (liefst erg veel)
in gestopt worden. Dat zijn ze
meer dan waard. Uit recente
ervaringen weet ik dat
monumentengeldenniet te
versmaden zijn, fiscaal zeer
voordelig werken en dat de
overheidsbemoeiing' eigenlijk wel
meevalt. Soms kan er ook sprake
zijn bij boerengezinnen -
waarschijnlijk door allerlei
andere opgelegde beperkingen in
de bedrijfsvoering - van enige
koudwatervrees.
Olm
Wat is eigenlijk een erf.
De definitie is eenvoudig. Een erf
is de ruimte waarop de schuui-, het
huis en alle bijgebouwen staan.
Bovendien is er op die ruimte
plaats om te keren en te recreëren.
Een erf is de woon- en werkplek
voor mensen, dieren, planten en
bomen. Een erf in Zeeland is altijd
een omsloten ruimte geweest.
Bomen houden de wind buiten -
belangrijk in een provincie waar
het altijd waait en de schuren hoog
en groot zijn. Dè Zeeuwse boom is
eeuwenlang de olm geweest, in de
rest van Nederland iep genoemd.
Sinds de komst van de
iepenspintkever is de ohn/iep over
de hele wereld een kwetsbare
boom. Tussen de bomen om de
wind buiten te houden stonden bij
ons altijd 'doornaegen'
(meidoornhagen) om het vee dat
op het erf graasde binnen te
houden. Die 'doornaegen' zijn zo
karakteristiek dat ze in heel
Nedexiand 'Zeeuwse heggen'
worden genoemd.
Een boerenerf functioneerde
vanouds als een zelfstandige,
zelfvoorzienende, afgeronde
gemeenschap; een maatschappij
in klein formaat. Er was eten voor
de mensen (boerentuin en
erf boomgaard), en de dieren (gras
en voorraad in de schuren). Er
was/is altijd zoet water - daar
zorgen de putten/vaeten en de wel
plus de regenbak voor. Het
merendeel van de erven had naast
een economische ook een
esthetische fimctie: er waren
bloemen, heesters en bomen. In
feite vond je op de erven een heel
natuurlijk ecologisch evenwicht.
Mensen, dieren en planten leefden
in onderlinge afhankelijkheid van
en in samenhang met elkaar.
Deftig gezegd: op een erf is een
zekere symbiose aanwezig: de één
kan niet zonder de ander Op een
erf komt alleen een
'paerewachtertje' voor als er
paarden gehouden worden.
Allicht, het beestje leeft
grotendeels van het eetbare dat
voor hem nog in de paardevijgen
zit.
Werkverdeling
Op ieder boerenerf tenslotte is een
soort natuurlijke wei-kverdeling
ontstaan. Meestal was het daarbij
zo dat de man achter op het erf
bezig was bij de beesten, de
werktuigen, op het land, met
andere woordem het direct
economisch-technische deel. De
vrouw had meestal haar
handenvol vóór op het erf in huis,
rond het huis, in de tuin (een
boeretuin is in feite een
boerinnetuin), soms bij de
boekhouding van het bedrijf.
Hulp ging/gaat van achter naar
voor en vice versa. Maar op ieder
functionerend boerenbedrijf gaat
achter vóór, oftewel het
economische deel geniet
vooiTang.
Zo niet, dan overleef je niet op
langere termijn.
Kneuennest in de schorvegetatie.
uitstekende tak betrekken,
verbergt de nachtegaal zich diep
in het struweel tijdens het zingen.
En dat geldt ook voor de
braamsluiper die zich van een
paar kanten tegelijk laat horen.
Dat duurt nog maar hooguit een
paar weken, want na de eerste
decade van juni worden de
braamsluipers stil. Kennelijk ligt
de afbakening van het territorium
dan zo goed vast, dat de zang
overbodig geworden is.
Kneuen broeden volop in de dichte
struwelen, maar het is een bijna
onbegonnen werk om ze te tellen.
Ook al is het midden in de
broedtijd, ze vliegen in gezellige
groepjes van struik naar struik en
van onderlinge rivaliteit lijkt
nauwelijks sprake. Er isimmers
plek genoeg. Dat blijkt een te meer
bij een korte wandeling door het
schor. Uit de ministruiken van.de
gewone zoutmelde die de
zwingeul flankeren fladdert op
tientallen meters van de dijk vlak
voor onze voeten ineens een
kneutje weg. En daar ligt, midden
in het schor het prachtig gevoerde
nest, compleet met drie
roodgestippelde eitjes. Een
onverwachte, maar uitgekiende
plaats voor een kneu: geen
roof vijand die er hier naar zoeken
zal.
door Gerard W.Smallegange
Bloeiende hondsroos. foto Hannie Joziasse
door Chiel Jacobusse
Op de duindijk langs het Zwin
zijn de meidoorns
uitgebloeid. De bloemtrossen zijn
grotendeels verschrompeld tot
onaanzienlijke bruine knotjes en
de bloesemblaadjes zijn vei-waaid
met de straffe westenwind die een
paar dagen huishield in de
duinstruwelen. Maar dat
weerhoudt andere struiken er niet
van om j uist nu met prille bloemen
tevoorschijn te komen. De vlieren
ontplooien hun uitbundige
roomwitte bloemtrossen en een
enkele verdwaalde gelderse roos
ontvouwt zijn sneeuwwitte
schermen.
Die gelderse roos hoort hier van
nature niet thuis. Ongetwijfeld is
de struik hier beland via een
vogelmaag van een beest die zich
aan de bessen tegoed gedaan
heeft. En dat geldt ook voor de
massaal groeiende rimpelroos met
zijn grote donkerrose bloemen.
Deze uit Oost-Azië afkomstige
exoot vormt dichte struwelen van
vele tientallen vierkante meters,
waartussen geen andere struik het
tussen uithouden kan. Jammer
eigenlijk, dat de natuurlijke
opbouw van een duinstruweel zo
verstoord wordt. Te meer omdat
de rozenfamilie hier rijkelijk
vertegenwoordigd is met soorten
die hier van nature thuishoren.
Om te beginnen is er het
tweelingpaar van de hondsroos en
de egelantier. Op het oog zijn ze
nauwelijks uit elkaar te houden,
maar de geur geeft afdoende
uitsluitsel. De bloemen van beide
soorten ruiken hetzelfde; om
zekerheid te krijgen moet je even
een jong blad plukken. Het blad
van de hondsroos ruikt
nauwelijks, maar wie even over
het blad van de egelantier wrijft
ruikt nadrukkelijk de geur van
versgeplukte appels. Die is
afkomstig van de geurklieren aan
de onderzijde van het blad. Heel
handig zo'n kenmerk, zolang je
zeker weet dat er niet meer dan de
genoemde twee soorten groeien.
Maar dat gaat in het Zwin niet op.
Viltroos
Op een paar plaatsen in het
duinstruweel groeit ook de
zeldzame viltroos. Die is volgens
de flora herkenbaar aan de slanke,
nauwelijks gebogen stekels.
Weliswaar klopt dat kenmerk
prima, maar wie neemt de moeite
om honderden rozenstruiken te
inspecteren om één enkele viltroos
te ontdekken? Pas als je weet dat
de soort ergens moet voorkomen,
loont het de moeite om te gaan
zoeken. Dan valt ook op dat de
bloemen gemiddeld wat lichter
van kleur zijn, met een zweem van
geel, in plaats van het (zacht-)rose
van egelantier en hondsroos. De
zachtviltige beharing op het blad
zorgt voor een wat doffer ogend
uiterlijk. Het zijn maar subtiele
kenmerken, maar als je eenmaal
het 'zoekbeeld' te pakken hebt,
valt het makkelijker om de soort in
de wandeling te ontdekken.
Zangertjes
De dichte struwelen zijn een
eldorado voor broedvogels. Het
gekras van de grasmus wordt er
vermengd met het melancholieke
liedje van de fitis en af en toe
klinkt de heldere slag van de
nachtegaal. Die laat zich
overigens niet zien. Terwijl
fitissen en grasmussen bij
voorkeur een in het oog
springende zangpost op een
Het was een beetje te
verwachten: m'n opmerking
in het vorige stukje dat erven best
wat bescherming mogen krijgen
heeft een paar bezorgde
opmerkingen van boerenzijde
opgeleverd. „Je bent toch niet
bezig ons nog meer- regels aan te
praten?" Nou nee, dat was niet m'n
bedoeling. Zonder enige regel en
in volle vrijheid zijn in het
verleden min of meer
gelijksoortige, prachtig
onderhouden erven
ontstaan/gegroeid, overal in
Zeeland. Het waren vaak
pronkstukken waar de boerinnen
en boeren zelf het meest trots op
waren. Ze werden onderhouden
en gekoesterd in goede en slechte
tijden.
Het mag nu belabberd gaan in de
Boerderij in de Hollestellepolder bij Ovezande. r foto Willem Mieras
door Piet Kleemans
Niet de vangst, maar de kunst
van het vangen. Daar gaat
het, althans volgens hengelaar J.
van Leenen uit Kerkwerve, de
échte sportvisser om. Plus
natuurlijk de gezelligheid van
vissers-onder-mekaar aan de
waterkant en het rustgevende van
het water. Kortom: Hengelen is
volgens de beoefenaars van deze
sport hét middel tegen stress.
Van Leenen kijkt al reikhalzend
uit naar de Nationale Hengeldag
op zaterdag 29 mei. Op deze
laatste zaterdag in mei worden er
door heel Nederland door
hengelsportverenigingen allerlei
hengelsportactiviteiten op stapel
gezet. Op Schouwen-Duiveland
houdt De Krabbe samen met de
collega's van HSV Oosterschelde,
HSV 't Zijpe en HSV Dreischor een
zeehengelwedstrijd voor de jeugd.
In twee leeftijdscategorieën - van
6 tot 11 en van 12 tot 16 jaar -
trekken jeugdige hengelaars naar
de zeedijk bij Zierikzee. „Prachtig
om te zien", vindt Van Leenen.
„Hoe de kleine ventjes reageren
als ze een vis hebben gevangen.
Dan zijn ze hartstikke groos."
Materiaal
De 63-jarige Kerkwervenaar kent
het gevoel want hij vist al van
jongsaf aan. „Dat ging toen nog
gewoon met een eindje hout met
een touwtje eraan. Later kwamen
die lange bamboestokken en het
nylondraad. Maar dat was toen
voor zo'n klein ventje nog veel te
duur. Dat is pas later algemeen
gebruik geworden onder
hengelaars." Goed materiaal is
belangrijk, maar niet
zaligmakend weet Van Leenen uit
ervaring. „Je kunt het zo duur
maken als je zelf wil maar vissen
blijft een kwestie van proberen,
goed opletten en vooral geluk
hebben. Je kunt wel met een
hengeltje van goud vissen, maar
daar komen de vissen ook niet op
af."
Over hengelaars doen de wildste
verhalen de ronde. Dierenbeulen
zouden het zijn die het hengelen
vooral als excuus zien om met een
heupflaconnetje jonge jenever
lekker lui langs de waterkant te
zitten en elkaar sterke verhalen
over monstervangsten te
vertellen. Onzin volgens Van
Leenen. De echte visser ziet er
nauwlettend op toe dat de de
gevangen vis geen onnodig leed
-i
wordt aangedaan. Dus niet met
een doldrieste ruk maar met
beleid het haakje uit de vissebek
gehaald. „Als iemand dat niet
goed doet wordt er bij onze
vereniging meteen iets van
gezegd. Zeker weten."
Thermóskan
De leden van
Hengelsportvereniging De
Krabbe - waar Van Leenen al een
dikke twintig jaar lid is - zetten
anno 1999 hun vangst ook meteen
weer terug. Geen leefnetjes meer
met wanhopig spartelende vissen,
bestemd voor braadpan of
barbecue. Het gaat immers om het
vangen en niet om de vangst.
Alcoholgebruik is onder
hengelaars absoluut taboe,
bezweert Van Leenen met de hand
op het hart. „We hebben wel een
Dishoek.
thermoskannetje bij ons, maar
daar zit hete koffie in."
Lui zitten? Geen sprake van. De
volle aandacht dient gericht te
zijn op hengeltop of dobber. Want
een béétje visser ziet aan de
gedragingen daarvan welke vis er
aan het aas knabbelt. Van Leenen:
„Een paling geeft korte heftige
rukjes aan de haak, een schol
lange halen. Het mooiste is als je
als visser een roofvis aan de haak
krijgt, want dat zijn vechters. Een
zeebaars is een echte knokker, en
een geep nog meer. Die gaat enorm
tekeer. Die zie je boven het water
uitspringen." Wat wel klopt is dat
vissers elkaar - in visserslatijn
uiteraard - sterke verhalen
vertellen. „Maar dat zie je niet
alleen bij vissers. Er zijn ook altijd
mensen die opscheppen dat ze zo
goed verdienen, maar als je dan
om het Ioonstrookje vraagt geven
ze niet thuis."
Dat er ook dit jaar weer streng
gecontroleerd gaat worden op
visdocumenten en naleving van
andere regels uit de visserijwet
juicht Van Leenen toe. In zijn ogen
foto Lex de Meester
is dat de enige remedie tegen
zwartvissers, vissers zonder
vergunning bij wie de vangst wél
belangrijk is. Ze verkopen de vis
aan restaurants en particulieren.
Van Leenen heeft het niet
begrepen op deze categorie
vissers. „Stropers zijn het. Je ziet
ze veel op bijvoorbeeld Neeltje
Jans. Ik vind het een heel goede
zaak dat daar streng tegen
opgetreden wordt. Echte vissers
houden de visstand in de gaten,
maar dat doen die broodvissers
niet."