Drie eeuwen joodse letteren
Geschiedenis van
de poëzie moet uit
het hart komen
Levi in de
Lage Landen
Griekse goden zijn modieuze kwelgeesten
Daphne Meijer
tV7p kunst
r£j\j cultuur
12
letterkundige
kroniek
Het is hachelijk om in de
literatuur of waar dan ook
onderscheid te maken tussen
joods en niet-joods, vrouw of
man, homoseksueel dan wel
heteroseksueel. Toch heeft
Daphne Meijer voor haar pas
uitgekomen anthologie Levi in
de Lage Landen de distinctie
tussen joden en niet-joden
moeten maken. In haar
voorwoord probeert ze
eventuele kritische
opmerkingen hierover bij
voorbaat te weerleggen. Ze
beweert 'dat het boek niet is
samengesteld bij wijze van
staalkaart van wat joden
literair allemaal kunnen, maar
als overzicht van een
historische ontwikkeling die
Nederland heeft helpen
vormgeven tot de maatschappij
zoals die nu bestaat.' Deze
redenering mag niet al te helder
klinken, aan de zuivere
intenties van de samenstelster
zal niemand twijfelen.
Het is in elk geval waar dat de
bundel aan de hand van een
groot aantal teksten een
fascinerend beeld biedt van
joods leven in Nederland vanaf
de zeventiende eeuw tot heden.
Maar naast die historische
impressie wordt wel degelijk
een overzicht gegeven van de
betekenis die joodse auteurs
hebben voor onze letterkunde,
hoewel het Daphne Meijer daar
dan kennelijk niet om begonnen
was. In deze eeuw was hun
bijdrage immens, al zal
gelukkig geen zinnig mens meer
letten op afkomst, geslacht,
aard van een schrijver. Het lijkt
nu een dwaas probleem, maar in
1919 hield het Jacob Israël de
Haan bezig: 'Zou mijne ziel
beter het Hebreeuwsch
verstaan dan het Hollandsch? Ik
twijfel.' Hij gaf ondanks die
twijfel meteen het enige juiste
antwoord: 'Van erfelijken
aanleg voor een taal is nooit
gebleken. Een kind van
Hollandsche ouders tusschen
Chineezen groot gebracht,
spreekt Chineesch als een kind
van de Chineezen'. Hij was op
deze kwestie gekomen door een
beschouwing waarin gunstig
geoordeeld werd over zijn
poëzie maar waarin ook
gesuggereerd werd 'dat de talen
van de volken, waar tusschen de
Joden woonden, toch voor de
Joodsche kunstenaars vreemde
talen gebleven zijn.
Hei is overigens een feit dat de
vroegste schrijvers die in deze
bloemlezing vertegenwoordigd
zijn het Nederlands hooguit
matig beheersten. Dat was geen
kwestie van aanleg, maar een
gevolg van de omstandigheden.
Spinoza schreef zijn beroemde
filosofische werken in het
Latijn. En ook Menasseh Ben
Israël hield zijn toespraak tot
stadhouder Frederik Hendrik
en de Engelse koningin,die de
Portugese synagoge in
Amsterdam met een bezoek
vereerden, in het Latijn. Met die
rede opent Levi in de Lage
Landen, in een vertaling die
meteen in 1642 was
gepubliceerd. Hij dankte de
stadhouder voor de gastvrijheid
die de uit Portugal gevluchte
joden hadden ondervonden: 'Nu
leven wy, nu worden wy
behouden, ende ghebruycken,
ghelyck anderen de vryheyt.'
Ook Spinoza heeft het in de van
hem geselecteerde tekst over
'het zeldzame geluk dat wij
leven in een staat waarin
eenieder de onbeperkte vrijheid
is toegestaan om te oordelen en
God te vereren zoals het hem
goeddunkt.
In Engeland stuitte Menasseh
Ben Israël op heel wat minder
begrip. We zien hem in een brief
zijn best doen de meest
zonderlinge vooroordelen te
weerleggen. Volkomen serieus
bestrijdt hij dat joden bloed van
christelijke kinderen nodig
hebben om hun matzes te
bakken. Hij verdedigt zich
verder tegen verwijten 'dat de
Joden, als zy hier kwamen
wonen, den ganschen
Koophandel tot zich zouden
trekken tot groot nadeel der
Inwoners.' Ook in Nederland
was de positie van de joden soms
De talmoed als stelsel van uit de thora overgenomen leefregels.
evi in de Lage Landen, samengesteld door de
schrijfster Daphne Meijer (geb. 1961), is een
omvangrijke bloemlezing met als thema '350 jaar
joodse schrijvers in de Nederlandse literatuur'. Aan de hand
van proza van bijna vijftig schrijvers, vanaf Baruch de
Spinoza tot en met Arnon Grunberg, krijgt de lezer een
indruk van wat het betekent jood in Nederland en
Nederlander in het jodendom te zijn.
wankel en konden ze zich niet
veilig voelen. In de bundel staan
interessante fragmenten uit een
kroniek die een zekere Abraham
Chaim Braatbard tussen 1740
en 1752-bijhield. Steeds weer
blijkt daaruit hoe
middenstanders probeerden
hun joodse concurrenten de pas
af te snijden.
De integratie en assimilatie van
de joodse gemeenschap in
Nederland verliep uiteindelijk
echter vrijwel volmaakt. Enkele
joden keerden Holland de rug
toe om naar het beloofde land te
vertrekken, maar dat gebeurde
met pijn in het hart, wordt
duidelijk uit wat Jacob Israël de
Haan schreef. 'Het is niet
verstandig dat wij gaan',
realiseerde hij zich. Hoe het
moest met Arabieren en joden,
met wat hij 'eene vreedzame
verovering van Land en Stad'
noemde, wist hij niet. 'Niemand
onzer' was volgens hem van
plan de Arabische bewoners
'eenig geweld of eenig onrecht'
te doen. Maar misschien zouden
ze zelfs hun beroemde moskee
met de gouden koepel op den
duur vrijwillig ontruimen:
'waar de geest heerscht, is niets
onmogelijk.'
De bundel bevat nog veel meer
verrassingen, zoals dat hoort bij
een goede bloemlezing. Daphne
Meijer zag zich 'vanwege de
overweldigende hoeveelheid
materiaal' gedwongen geen
gedichten of toneel op te nemen.
De variatie in prozateksten is
echter groot. Ze ging uiteraard
niet voorbij aan de bekende
namen: Carry van Bruggen,
Anne Frank, Marga Minco,
Leon de Winter, Harry Mulisch
(met fragmenten uit De zaak
40/61, zijn verslag over het
Spinoza
proces tegen Eichmann).
Daarnaast zijn veel minder
voordehandliggende figuren
vertegenwoordigd. De zeer
bizarre J.K. Rensburg
bijvoorbeeld met een stuk over
de speciale band tussen Israël en
Oranje uit z'n in 1903
verschenen roman
Koningschap. Zelfs culinair
journalist Johannes van Dam
ontbreekt niet: hij vertelt over
de ondergang van kugel met
peren.
Ietwat ondoordacht aan het
boek is dat Daphne Meijer
klakkeloos alle noten overnam
uit de edities waarop ze zich
baseerde. Dat betekent dat
Spinoza wordt bedolven onder
zeker in dit verband zinloos
geleerd vertoon, zoals dat in een
vertaling uit 1997 werd
gepubliceerd. In een ander
geval krijgen we noten uit 1855
te lezen en wordt ons onder meer
onthuld dat Muiderberg een
dorp is 'nabij de Zuider zee,
omtrent drie uren gaans van
Amsterdam'. De samenstelster
had hier het heft in eigen hand
dienen te nemen en voor noten
moeten zorgen waaraan de
gebruiker wat heeft.
De compositie van de
bloemlezing is juist geslaagd.
Ze heeft de teksten in zes
hoofdstukken gegroepeerd.
Onvermijdelijk gaat het
centrale deel over de oorlog,
bezetting en vervolging. 'De
barst in de geschiedenis van het
Nederlandse jodendom',
verklaart ze. Toch was er na het
uitroeien van meer dan tachtig
procent van de joden in
Nederland nog leven voor de
joodse literatuur. Na een
hoofdstuk 'De droom' met
nostalgische herinneringen
(van Josepha Mendels, Helga
Ruebsamen en anderen) en een
hoofdstuk 'De scherven' (met
werk van onder anderen
Jacques Presser en G.L.
Durlacher) volgt nog een deel
'Moedig voorwaartsmet de
zelfbewuste joodse schrijvers
van nu. Na driehonderdvijftig
jaar lijkt het joodse gevoel
sterker dan ooit aanwezig in de
Nederlandse literatuur.
Hans Warren
Levi in de Lage Landen. 350 jaar
joodse schrijvers in de Nederlandse
literatuur. Samengesteld door
Daphne Meijer - 592 pag./ gebon
den/ 79,90 - Contact, Amsterdam-
Antwerpen.
Stel dat iemand de geschiede
nis van de twintigste eeuw
schreef en hij zou in zijn boek
Duitsland in drie regels afdoen
terwijl hij zes pagina's zou wij
den aan Luxemburg. Waar
schijnlijk zouden alle lezers
hem voor gek verklaren. Bij Ne
derlandse literaire geschied
schrijving worden voortdurend
de zaken vertekend, zonder dat
men zich beklaagt. Neem nu het
pas verschenen Aan de mond
van al die rivieren, waarin Red
bad Fokkema 'een geschiedenis
van de Nederlandse poëzie
sinds 1945' pretendeert te ge
ven. Het had een nuttig naslag
werk kunnen zijn, maar het is
een boek geworden waaraan
geen belangstellende wat heeft.
Het lijkt de auteur aan elk over
zicht, aan ieder gevoel voor
verhoudingen, aan enige be
kendheid met buitenlandse ont
wikkelingen te ontbreken.
Nu is het natuurlijk een heel
moeilijke onderneming waar-
aanFokkema (geb. 1938, docent
moderne Nederlandse letter
kunde aan de universiteit van
Utrecht) zich heeft gewaagd.
Hoe moet je zoiets aanpakken?
Je zou op basis van de moderne
bloemlezingen kunnen nagaan
wie als de toonaangevende
dichters gelden en essays aan
hun werk wijden. Een andere
mogelijkheid is om jaar voor
jaar te bekijken wat de opval
lendste dichtbundels waren:
1966 was bijvoorbeeld het jaar
van Voor wie ik liefheb wil ik he
ten, het ongekend succesvolle
debuut van Neeltje Maria Min.
Volgens Fokkema moest het an
ders. Hij ging niet van de bun
dels uit of van de dichters, dat
zijn voor hem slechts verwissel
bare pionnen en spelers, maar
van de grote lijnen, het spel zelf.
De gedichten die hij citeert, die
nen slechts als voorbeelden in
de theorie. De auteurs die niet in
zijn schema passen, worden uit
de geschiedenis geweerd.
Hoe ver Fokkema van de leven
de literatuur afstaat, blijkt al
uit zijn taalgebruik. 'De door
braak van de moderne kunst
ging in deze jaren dus allerminst
van een leien dakje', weet hij te
melden. Een dichter zou nu 'een
zware pijp roken als hij aan de
feministische meetlat gelegd
werd', beweert hij. Hij is zo'n
man die troebele formules voor
heldere visies aanziet: 'In de
postmoderne tijd zijn de diver
siteit en de ambivalentie her
wonnen op het streven naar uni
formering en coherentie van de
Verlichting en de moderniteit.'
Het is een boek vol versleten ge
dachten, duffe beeldspraak en
pijnlijke clichés. Het spreekt
bijna vanzelf dat hij zich ook
aangetrokken voelt tot cliché
matige poëzie. Zo'n vier pagi
na's heeft hij over voor de onop
vallende Rob Schouten. De
vervelende Robert Anker krijgt
nog meer aandacht. Het dorre
werk van C.O. Jellema is goed
voor ruim vijf bladzijden. Maar
de grote held van de hedendaag
se poëzie is toch Hans Faverey.
Als je Fokkema geloven mag
tenminste, maar de neiging hem
te geloven is klein. De grote 'wa
terscheiding' (zou hij weten wat
dat woord betekent?) in de Ne
derlandse poëzie zou die zijn
tussen 'dichters die poëzie op
vatten als grensverleggend taal
onderzoek' en 'dichters die hun
onderzoek meer richten op de
werkelijkheid', zeg maar tussen
dichters die zich concentreren
op het woord en dichters die kie
zen voor het leven.
Hij laat - zoveel is duidelijk - de
dichters van de taal winnen. Dat
kun je ook makkelijk doen war»
neer je in je geschiedschrijving
nauwelijks kijkt naar de feite
lijke geschiedenis. De ware - en
voor de dichtkunst misschien
wel fatale - scheiding die zich
heeft voltrokken is dat de smaak
van academische poëzieanaly-
tici en de voorkeur van oprechte
poëzieliefhebbers steeds meer
lijkt af te wijken. Je mag je be
denkingen hebben over Voor
wie ik liefheb wil ik heten, maar
in een enigszins serieuze en ge
wetensvolle geschiedschrijving
kan de bundel niet in negen
neerbuigende woorden worden
afgedaan. Jean Pierre Rawie
wordt ook slechts enkele be
vooroordeelde regels waard ge
acht. Voor Jan Kals duizend
sonnetten heeft Fokkema een
ongeïnteresseerde en domme
zin over. Over de toch zo opmer
kelijke en invloedrijke poëzie
van Gerard Reve heeft hij niets
te vertellen. Boudewijn Büch,
Cees Nooteboom en vele ande
ren mogen helemaal niet mee
doen met dit malle poëziespel.
Wie iets van onze dichtkunst
weet, zal zich pagina voor pagi
na ergeren aan dit boek. De au
teur is tegelijk slecht geïnfor
meerd en zelfingenomen, maar
misschien het ergst van heel het
geval is de volstrekte liefdeloos
heid. Waar blijft de literaire ge
schiedschrijver die beseft dat
hij een wegwijzer moet zijn in
plaats van een sta-in-de-weg?
H.W.
Redbad Fokkema: Aan de mond van
al die rivieren. Een geschiedenis van
de Nederlandse poëzie sinds 1945 -
320 pag./ f39,90 - De Arbeiders
pers, Amsterdam-Antwerpen.
C.O. Jellema krijgt ruim aandacht in de nieuwe geschiedenis van de Neder
landse poëzie. foto Anne Marie Kamp
Gelijktijdig met haar grote bloemlezing
Levi in de Lage Landen verscheen vah
Daphne Meijer de bijzondere novelle De be
zoeking. Wanneer John Maniteau Cooper
nietsvermoedend op Schiphol aankomt,
krijgt hij bij de douane te horen: 'Komt u
even mee?' De verwende hoofdpersoon van
het boek wacht een verblijf in een cel te
Hoofddorp in plaats van een luxueuze ho
telkamer in Amsterdam. Hij is het slachtof
fer van een nogal merkwaardige en inge
wikkelde samenzwering. Een paar lieden
zijn Johns gangen langdurig nagegaan en
regisseren vanuit een 'commandocentrum'
de verdere verwikkelingen. Het draait om
een weddenschap: hoe zal 'een ware apolli-
nische mens' als John reageren op zo'n te
genslag? Zal hij na zijn vrijlating de apolli-
nische zelfbeheersing volhouden of zal hij
toch troost zoeken bij een dionysische uit
barsting?
Daphne Meijer: Literair spel.
foto Ronald Hoeben
Daphne Meijer - die eerder de romans Res
ten van de eeuw en Het Plezier van de duivel
publiceerde - speelt in het verhaal een lite
rair spel. Maar de regels daarvan zijn nogal
tegenstrijdig of in ieder geval verwarrend.
Wat wil ze eigenlijk met deze novelle? Ze
schreef het boek in opdracht van het Am
sterdams Juridisch Genootschap 'Notariële
Vereniging'. Dat zal vermoedelijk de reden
zijn dat het Nederlandse uitleveringsrecht
zo'n belangrijke rol heeft in het verhaal. Ze
heeft daarnaast ook een thriller willen ma
ken. En langzaam maar zeker komt nog een
andere ambitie aan het licht.
Wie ter wereld zou er zo'n ingenieuze opera
tie om John te manipuleren op touw zetten
voor zo'n onbenullig doel? Hoe kunnen die
geheimzinnige figuren op de achtergrond
alles zien wat ze wensen te zien en ieder de
tail regelen dat ze willen regelen? Omdat 01
en Dio niets meer of minder zijn dan antieke
godheden in modieuze gedaante. Ze ver
ruilden nectar en ambrozijn voor espresso
en cappuccino. Maar de Griekse goden le
ven nog in deze novelle waarin realisme en
metafysica zich vermengen.
De hemelse kwelgeesten hebben trouwens
nysos. John is naar hun zeggen de allerlaat
ste echte heer, 'de brontosaurus onder de
mannen'. Met kennelijk plezier tekent
Daphne Meijer haar Amerikaanse hoofd
persoon als iemand met ideale manieren en
een verfijnde smaak. Hij reist in opdracht
lang gezocht naar een proefpersoon voor
hun experiment. Ze komen hem op het
spoor in Israël en herkennen in hem iemand
die volledig doordrongen is van Apollo en
gevrijwaard lijkt voor de invloed van Dio-
van een ietwat schimmige organisatie de
wereld rond om geschikte vakantiebestem
mingen voor de rijken der aarde uit te zoe
ken: 'De exclusiviteit, de tegenhanger van
het massale, was zijn werkterrein.' Uitgere
kend deze man belandt dus achter de tralies.
In Engeland zou men om zijn uitlevering
hebben verzocht, hij wordt verdacht van co
caïnesmokkel. De ontreddering van de su
per-snob is compleet. Pas wanneer na vele
dagen de Britse politiemensen verschijnen,
wordt duidelijk dat alles het gevolg is van
een onbegrijpelijk misverstand.
Naar welke god luistert de hoofdpersoon
van deze verrassende novelle uiteindelijk?
De onbezonnen Dionysos wint het in het
mensenhart, zoals hij het de eeuwen door
gewonnen heeft. De woorden zijn nieuw,
maar zijn oude almacht is ongebroken: 'En
zo wheel en deal ik alles exact zoals ik 't
graag heb.'
H.W.
Daphne Meijer: De bezoeking -128 pag./ f 25,75-
Nijgh Van Ditmar, Amsterdam.
vrijdag 21 mei 1999