Reinaert de Vos van Friesland tot Leuven Stad als een toeristische archipel PZC buitengebied' hieronder een passage opgebouwd uit delen van die vertalingen. Te beginnen met het Fries: Wilens wie Belyn de Raem sa hurd oan rou, dat hy kaem kaort nae middei oan en teach 't hofyn, der 't de kening seach, dat Belyn de tas wer droech, Gronings: Dou ruip hai gauw: 'Waor 's Reintje, zeg? Doe dragst zien tas? En waor komst weg? Belien zee: 'Ik vertel ivat 'k wait; dou Reintje kloar was, vruig-e of 'k nait ter wille van de vorst n braif wol droagen. 'k Dee niks zo laif. Leuvens (Brabants): As de vos vetrekken waa, vrieg em moe vei eu deize kadoo aftejeive, oeet dankbooroëd mei nen briefen zen komplementen erboë. Doënen brief iee Roënoot zelf geschreive. 'K Zen dan nemiee langer boë em gebleive.' Limburgs: Alles watter op pappier hait vasgelag, höb ichh'm allemaol veurgezag. Biej eder komma en punt höb ich sjtil gesjtange veural om te voldoon aan eur verlange enaldei 'tmichgoodofkwaod... Reinaert, deeg alles op miene raod!' Zeeuws: Varre ze je in de rondte motte kieke om 'n schriever te vinden van miensg'lieke. Mien vaardigeid za overduudlijk weze asje dien brief maer is zou wille leze.' Belijn komt dus aan het hof van Koning Nobel met de tas van Reinaert, waarin een brief zit die Belijn namens Reinaert aan de koning heeft geschreven. Om de passage af te sluiten het vervolg. Uiteraard in de Zeeuwse versie (s peiling van de schrijver): Botsaerd, 'n aap - die 'n geleerde was - Was 't, die voe den Konienk aolle brieven las. Om te regeeren 'oef je nie zó knap te wezen, De Konien -zelf kon glad nie leze!) Ze pakten de tasse van Belien z'n nek... 't Joengen! - wat stoeng die Ram voe gek! Deur zoo op te scheppen, ad 'n, verdijd, Netuurlijk vee te vee gezeid En dien Aap maer in die tasse graaie! Toen most je'n is ontzettend 'oore kraaie: 'Bieaolles', riep 'n, 'watmien 'eilig is... As dit noe nie de kop van Kuwaerd is! O Konienk, waerom ooit de Vos vertrouwd? Kiek 'ier wat voe kwaed Reinaerd eit gebrouwd!' Analyse Dialectschrijvers worden dus niet alleen gelezen ter vermaak van de lezer, maar door sommigen ook om meer te weten te komen van het dialect. Soms gaat het daarbij om dialectologen, die een bepaalde tekst analyseren. Meestal gaat het om niet-dialectsprekers die op een prettige manier wat meer willen weten van de taal van de streek waar ze zijn komen wonen. Of van de taal van hun ouders, als ze het dialect zelf niet meer machtig zijn. De schrijver zelf houdt het beste geen rekening met al die verschillende soorten lezerspubliek. Anders dreigt het gevaar het dialect te gekunsteld te gaan gebruiken door bijvoorbeeld teveel oude Zeeuwse woorden te willen vastleggen. En dan hebben dialectverhalen en -gedichten op dialectologisch gebied net zo weinig waarde als vertaalzinnen. Bronnen: Jan Kousemaker, 't Bèèste- verhaal van Reinaerd de Vos (uut de middeleeuwsen tekst beriemd verzeeuwst), Middelburg 1981. Har Brok: Reinaert-vertalingen in dialect. Tussen literatuur en enqüte. In: Het Dialectenboek 4. Nooit verloren werk, Groesbeek 1997, p. 143-152. Reacties op deze rubriek zijn welkom. Indien u wilt reageren, of wanneer u een tip voor ons heeft, kunt u schrijven of faxen naar de PZC, Postbus 18, 4380 AA Vlissingen, fax 0118- 470102, onder vermelding van streektaal. woensdag 31 maart 1999 door Marco Evenhuis Al sinds de vooroorlogse jaren wórden dialecten vooral onderzocht door bepaalde informatie in de vorm van vragenlijsten op te vragen bij dialectsprekers. Zo gebeurde het al in de beginjaren van het onderzoek voor het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten in de jaren dertig en zo gebeurt het nog steeds. De manier van opvragen veranderd wel. Een vraag als 'zegt u eerder puut of kikker?' kan tegenwoordig niet meer. Zaken moeten meer omschreven worden, zodat dialectsprekers ook puit, kikvors of kwakkerd kunnen antwoorden. Dus: 'hoe noemt u het kwakende, groene diertje dat in sloten woont en flink kan springen?'. Puut dus. Een stapje terug in de geschiedenis van het dialectonderzoek zijn de vertaalzinnen, die aan het begin van deze eeuw tot in de j aren zestig bij duizenden door verschillende instituten Nederland en Vlaanderen zijn rondgestuurd. Zoiets als 'vertaal in uw dialect: zij hebben met hun vijven drie liter wijn gedronken'. Het vertalen van die zinnen leverde vaak problemen op. Te vaak schreven informanten een mengelmoes van dialect en schrijftaal op: ze hebbe mee z'n vuve drie liter wien gedronke. Waar bijvoorbeeld in het Walchers had kunnen staan: z' mee ulder vuven drie liter wien uutgedroenke. Vertaalzinnen worden dan ook allang niet meer rondgestuurd. Zelfs het R J. Meertensinstituut ('Het Bureau') is er mee gestopt. Buitenmensen De belangstelling voor dialecten is eigenlijk ontstaan aan het eind van de vorige eeuw. Het ontstaan van die belangstelling heeft veel te maken met de stroming van de Romantiek, die toen onder meer in de literatuur volop in de belangstelling stond. Novellen waarin jonge buitenmensen de taal van de streek spraken in een sterk geromantiseerde omgeving leek wel het summum op dat gebied. De allereerste dialectonderzoekjes bestonden uit verzamelingen dialectverhalen en -gedichten, die als serieuze wetenschappelijke werken werden gepresenteerd. Ook vertalingen van bepaalde (b ijbel)teksten in zoveel mogelijk dialecten was gebruikelijk. Zo liet Johan Winkler rond 1870 de Gelij kenis van de Verloren Zoon in 186 Noord-Duitse, Friese en Nederlandse dialecten vertalen. In 1874 verscheen zijn werk in twee kloeke delen. In het boek 'Van de Schelde tot de Weichsel' van de heren Leopold uit dezelfde periode, staan tal van verhalen en gedichten in dialect. Allemaal geschreven door dialectsprekers. Omdat die niet hoefden te vertalen, maar gevraagd werden om oorspronkelijk werk in de taal van de streek, is de informatie in dat boek veel betrouwbaarder. In de verhalen van bijvoorbeeld de Souburgse schoolmeester en kinderboekenschrijver Pieter Louwerse zien we tal van dialectwoorden en grammaticale eigenaardigheden, die zelfs in het Zeeuws woordenboek nog niet opgenomen zijn. Een waar dialectpareltje, dat boek van de Leopolds. Hun manier van werken verdient het, om opnieuw onder de aandacht gebracht te worden. Nu Asterix in zowel het Limburgs als het Twents is vertaald en er op termijn wellicht een Zeeuwse vertaling aan zit te komen, lijkt het aardig die vertalingen eens naast elkaar te leggen. Iets dergelijks is al gebeurd met een handvol dialectvertalingen van de Vos Reinaert. Reinaert is verschenen in het Gronings, het Limburgs, het Brabants (Leuven), het Drents, het Fries en het Zeeuws. Voor de Zeeuwse vertaling tekende uit 's Heer- Hendrikskinderen afkomstige schrijver Jan Kousemaker. Niet letterlijk Al die dialectvertalingen werden door dialectoloog Har Brok naast elkaar gelegd. Veel meer deed hij er helaas niet mee, maar zijn idee om dezelfde passage in al die dialecten na elkaar af te drukken, is bijzonder aardig. Het gaat om de passage waarin Belijn de ram aankomt aan het hof van Koning Nobel met een brief van Reinaert de Vos. 'Alleen al aan de wisselende lengte van de dialectvertalingen is te zien, dat de verschillende auteurs zich niet aan de letterlijke tekst gehouden hebben', schrijft Brok. Maar al met al, meent hij, zijn de dialectvertalingen niet alleen een interessant verschijnsel en lekkere lectuur voor de lezer, maar ook 'een heel vrije vorm van een enquête'. En in die zin dus ook dialectologisch bruikbaar materiaal. Om een goede indruk van de vertalingen te krijgen, is Portaal van Vlaanderen, Temeuzen. foto Charles Strijd Arsenaal en oude vissershaven, Vlissingen. foto Lex de Meester door Richard Hoving Dé stadstoei-ist bestaat niet. En dat maakt het lastig voor stedenbouwkundigen, architecten, ontwikkelaars, beleggers en bestuurders. De inrichting en het beheer van een stad moet worden afgestemd op de wensen van een groep die niet onder een noemer is te vangen. Op het ene moment zoeft de stadstoerist over de kartbaan in Goes, op het andere moment brengt hij een bezoek aan de fraai gerestaureerde Sint Jacobskerk in Vlissingen. Stedenbezoek is volgens het Nederlands Bureau voor Toerisme "booming business'..Kenden we enige jaren geleden in Nederland nog een slechts een handjevol gespecialiseerde touroperators, vandaag de dag kan de toerist kiezen uit een waaier van programma's en mogelijkheden." Het gedrag van de stadstoerist is aan verandering onderhevig. Tot voor kort bezocht hij musea, monumenten en culturele festivals. „De toerist van vandaag stelt zich zelfstandiger op en vraagt meer diensten op maat." Het NBT verwacht dat de stadstoerist zich gaat verdiepen. Hij wil kennis maken met lokale cultuur. De aandacht verlegt zich van het traditionele toeristische product naar het dagelijks leven in de stad. „Parken, begraafplaatsen, sportarena's, bedrijven, evenementen en markten worden belangrijke componenten van het toeristische product.De komende jaren blijft het gedrag van de toeristen grillig, voorspelt het toerismebureau. „Zappend en hoppend zal hij zich door een stad verplaatsen." Inspiratie Met het samenstellen van een foto- en ideeënboek heeft het NBT een bron van inspiratie willen bieden voor het realiseren van een aantrekkelijke toeristische stad. Het boek werd onlangs gepresenteerd op het symposium "De toeristische Stad, toerisme voor een complete stad' in het Maastheater in Rotterdam. De mogelijkheden van een stad zijn volgens het NBT talrijk. „De stad biedt binnen een compact gebied een omvangrijk aanbod en een haast eindeloze combinatie aan cultuur, wankelen en vermaak, uitgaan, vervoer en verblijf." De complete toeristische stad die het bureau voor ogen heeft, biedt gastvrijheid en toegang tot de hele stad. Maar er is meer voor nodig. Een stad wordt pas aantrekkelijk om te bezoeken als ze een herkenbare identiteit heeft. Belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de burger voor het toerisme wordt gewonnen. De mogelijkheid hiertoe ligt in het gezamenlijk formuleren van een identiteit waar ook de burger trots op is." De gemeente Vlissingen gaf vorig jaar al invulling aan deze mogelijkheid. Tijdens openbare debatten over de toekomst van Vlissingen kwam het maritieme verleden als te koesteren identiteit naar voren. Openbare ruimte Naast identiteit is aandacht voor de openbare ruimte in de stad belangrijk. De openbare ruimte vervult volgens het NBT een huiskamerfunctie. „Vaak brengen toeristen meer dan 50 procent van hun verblijfstijd door in de openbare ruimte van de stad. De kwaliteit van deze ruimte is sterk mede-bepalend voor de beleving van de stad. Goede ovemachtingsmogelijkheden zijn essentieel. Het vervoer van en naar de stad verdienen eveneens aandacht. Mobiliteit binnen de stad ('de hele stad moet toegankelijk zijn') spreekt voor zich, aldus het NBT. „Je kunt de stad zien als een archipel waar de bezoeker op efficiënte aantrekkelijke wijze verschillende eilanden wil bezoeken." Op een aantal plaatsen in ons land woorden volgsen het NBT vorderingen gemaakt bij het realiseren van de toeristische stad Elf gemeenten krijgen in het ideeën- en fotoboek de kans om dit te bewijzen. Rotterdam slaat zichzelf op de borst met Waterstad, een onderdeel van de ARCHITECTUUR binnenstad waar zich de oudste havens van de stad bevinden. Waterstad trekt jaarlijks meer dan drie miljoen bezoekers. De gemeente Vlissingen wordt ook aan het woord gelaten. Vlissingen staat zich voor op de vernieuwing van de binnenstad. Dit deel van de stad was ernstig in verval geraakt en voor toeristen nauwelijks aantrekkelijk. De beschreven aanpak van de problemen past in de visie van het NBT. „De vernieuwing van de binnenstad richt zich primair op de eigen bevolking, maar in de uitvoering is rekening gehouden met het toeristisch medegebruik." Het resultaat van de Vlissingse dadendrang leidde onder meer tot restauratie en herinrichting van de Vissershaven tot jachthaven. Het winkelhart werd deels van een overkapping voorzien. Gul onthaal De complete toeristische stad heeft een duidelijke meerwaarde stelt het NBT. „Een gul onthaal van de toeristen geeft aan de stad veel terug." Naast werkgelegenheid geeft ze het imago van de stad een positieve impuls. Met het geld dat het toerisme opbrengt kunnen tal van voorzieningen in stand worden gehouden. „Dit versterkt de positie van de stad voor functies als wonen en werken." Met de bereidheid van bestuurders om maatregelen te nemen zit het wel goed. „Het toerisme wordt door stadsbesturen in toenemende mate gezien als belangrijke banenmotor en als speerpunt voor stadsmarketing." Of de inwoners van Vlissingen, Middelburg, Goes, Temeuzen of Zierikzee baat hebben bij het realiseren van een complete toeristische stad? Algemeen directeur Theo Schmitz van het NBT twijfelt niet in het voorwoord van de Toeristische stad'. „Door een meer integrale ontwikkeling van de stad, ook vanuit toeristisch perspectief, ontstaat een meerwaarde. Wat goed is voor de eigen burger, is goed voor de bezoekers van een stad en vice Oude Haven, Zierikzee. foto Pieter Honhoff Het standbeeld van Reinaert in Hulst. foto Ruben Oreel

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 30