Kees Bal was één dag
koning van Vlaanderen
Natuurtalent
kon de weelde
van het succes
niet dragen
31 maart 1974
pz sport
vrijdag 26 maart 1999
Kees Bal
schreef op
zondag 31
maart 1974
wieier-
historie in
Meerbeke. Na
een korte solo
won hij de
Ronde van
Vlaanderen,
foto archief
PZC
Hier moet het geweest zijn. Kees Bal loopt een smal, slingerend
weggetje in en herkent de omgeving. Het is alleen anders dan toen.
De kasseien, die zo berucht zijn uit de Vlaamse koersen, liggen er niet
meer. Het wegdek van de Valleistraat, even buiten Meerbeke, is gevlakt
met ruig beton.
De Zeeuwse ex-prof (47) is voor het eerst terug op de plaats waar hij 25
jaar geleden historie schreef. Hij was amper 22 jaar oud toen hij na een
demarrage in dit smalle straatje de Ronde van Vlaanderen op zijn naam
schreef met een solo in de laatste tien kilometer. Het was de grootste,
maar tegelijk ook de laatste aansprekende overwinning uit zijn
loopbaan.
Kees Bal, geboren in Kwadendamme, was een natuurtalent, een
stijlvolle coureur, die een mooie loopbaan tegemoet leekte gaan. Hij had
alleen niet het karakter van de groten uit die tijd. „Ik kon de weelde van
het succes niet dragen", moet hij achteraf bekennen. Toch klopte hij op
zondag 31 maart 1974 in Vlaanderen de absolute wereldtop van de
klassiekers. Voor één dag koning van Vlaanderen.
Kees Bal, tegenwoordig actief als werkvoorbereider bij de Walcherse
Bouwunie en als beheerder van De Ganzenkooi, het clubhuis van de
Goese Golf, keert 25 jaar na die gedenkwaardige dag terug voor een
reconstructie van de eerste en enige Ronde van Vlaanderen waaraan hij
meedeed.
Het verhaal van een zondagskind met een wonderlijke carrière.
Ik had al een voorgevoel die mor
gen dat er iets moois ging gebeu
ren. Toen ik mijn fiets uit de schuur
reed, riep ik tegen mijn moeder: ik
neem vanavond bloemen voor je
mee. Zo zeker was ik van mezelf dat
ik zou winnen. Ik ben naar het eer
ste pontje gereden in Hoedekens-
kerke en daarna van Terneuzen op
de fiets naar Gent. Drie kwartier
voor de start kwam ik daar aan.
Louis Caput, mijn ploegleider, was
ontzettend ongerust. Hij wist niet
waar ik was geweest. Ik had thuis al
gegeten, maar van Caput moest ik
weer aan de biefstuk. De eerste ra
vitaillering heb ik maar overgesla
gen."
„Waarom ik zo zeker van mijn zaak
was? Ik had een mooie week achter
de rug, maar die werd verpest door
een aanvaring met Joop Zoete
melk. We waren ploegmaats dat
jaar bij Gan-Mercier en hij flikte
me in de Catalaanse Week. Dat
heeft me daar de eindzege gekost.
Ik stond vanaf de eerste dag op kop
en werd in de laatste etappe van de
leiding gereden. Nota bene door
Zoetemelk. Dat heb ik hem nooit
meer vergeven. We hebben in de ja
ren daarna hooguit nog tien woor
den met elkaar gewisseld. Toen ik
twee dagen later de Ronde van
Vlaanderen won, heb ik nog net
niet mijn middelvinger naar hem
opgestoken."
„De Catalaanse Week begon voor
mij met een superdag. In een lange
solo reed ik de rest op vijf minuten
achterstand. Achteraf gezien was
het de mooiste overwinning uit
mijn carrière, nog mooier dan
Vlaanderen. Het was de enige keer
dat ik alleen bergop aankwam. We
hadden toen een sterke ploeg, met
Zoetemelk. Poulidor, Guimard en
Knetemann. Ik reed ijzersterk, ook
bergop, dus ik stond er met die vijf
minuten voorsprong ideaal voor
om de ronde te winnen. Drie dagen
lang geen vuiltje aan de lucht. Ik
ging riant de laatste etappe in."
Meerijden
„Ik weet nog precies hoe het ging op
die laatste dag. Vanuit het vertrek
demarreerde Eddy Merckx. Hij
kreeg Zoetemelk mee, die voor mij
moest rijden, en dus niet op kop
mocht komen. De voorsprong van
die twee schommelde lange tijd
rond de minuut. Ik was er toch niet
helemaal gerust op en ben op een
klimmetje zelf ook weggesprongen
met Luis Ocana in mijn wiel. Het
was de tijd van de grote tweestrijd
tussen Ocana en Merckx. Ocana
had niets te winnen, Hij kwam me
teen naast me rijden om te vragen:
moet ik meerijden? Hij vroeg me
wat ik ei-voor over had om te win
nen. Het ging, als ik me goed herin
ner, om zo'n drieduizend gulden.
Dat was een rib uit mijn lijf, maar
ik wilde winnen."
„Voorin gebeurde er iets onver
wachts. Eddy Merckx ging vlak
voor de laatste berg naast zijn
ploegleider Lelangue rijden om te
vragen wat hij moest doen. Ze be
sloten om te stoppen met rijden,
want Merckx wilde zich sparen
voor de Ronde van Vlaanderen. Dat
speelde mij natuurlijk in de kaart,
want eigenlijk kon er toen niets
meer gebeuren. Maar wat doet Zoe
temelk? Hij rijdt alleen door, gaat
vol gas die berg op, wij vallen een
beetje stil en hij neemt meer dan
vijf minuten voorsprong. Daar had
hij genoeg aan om eindwinnaar te
worden."
„Met Zoetemelk en mij is het daar
na nooit meer goed gekomen. We
hebben nog één jaar in dezelfde
ploeg gereden, maar we spraken
niet meer met elkaar. Ik heb ook ge
weigerd om Ocana die drieduizend
gulden te betalen. Ik zei tegen
Louis Caput, de ploegleider: dat
moet Zoetemelk maar betalen, hij
heeft toch gewonnen...? Maar Zoe
temelk weigerde ook. Hij zei: ik heb
niets afgesproken met Ocana, dus
ik betaal niet."
Mes
,Het werd nog een slepende affaire.
Elke keer als ik Ocana op de koers
tegenkwam, vroeg hij om zijn geld.
Ik zei: dan moet je bij Zoetemelk
zijn. Dat heeft heel lang zo ge
duurd. Gerrie Knetemann, die ook
bij ons in de ploeg reed, zei wel eens
tegen me: pas maar op, Bal. Ocana
is een echte Spanjaard. Hij rijdt
rond met een mes in zijn trui en
vandaag of morgen steekt hij het in
je rug."
„Ik wilde de Catalaanse Week zo
snel mogelijk vergeten, maar dat
kon ik niet. We kwamen om half elf
vrijdagavond in Gent aan, waar we
met de ploeg in een hotel zouden
verblijven tot de start van de Ronde
van Vlaanderen. Maar met Zoete
melk wilde ik niet onder één dak
slapen. Ik heb mijn fiets gepakt en
ben naar huis gereden. Rond mid
dernacht was ik terug thuis bij mijn
moeder in Kwadendamme. De dag
daarna heb ik mijn fiets gepoetst.
Bij Gan-Mercier was het de ge
woonte dat de kopmannen, Zoete
melk en Poulidor, met een wit
stuurlint reden. De rest moest het
doen met blauw lint. Maar die za
terdag heb ik expres een wit lint om
mijn stuur gelegd."
„Er was van tevoren maar één af
spraak gemaakt: dat Jean-Pierre
Genet de eerste honderd kilometer
bij mij zou blijven. Genet was een
ervaren renner, die de Ronde van
Vlaanderen al tien keer had gere
den. Hij zei voortdurend tegen me
dat ik genoeg moest eten, omdat ik
daar in de finale geen tijd meer voor
had. Vlak voor de kasseien van de
Paddestraat zou hij me naar voren
rijden, daarna moest ik het zelf
doen. Ik heb goed naar hem geluis
terd. Tijdens de eerste honderd
kilometer heeft Genet me gekal
meerd. Hij wist dat het heel belang-
rijk was om in de beginfase rustig te
blijven."
„Na de Paddestraat is het peloton
gebroken. We bleven over met een
man of veertig. Daar waren veel
snelle sprinters bij; Frans Ver-
beeck, Walter Godefroot, Eddy
Merckx, Eric Leman en Freddy
Maertens. Ik wist dat ik in de eind
sprint kansloos zou zijn. Maar ik
wilde winnen, want ik wilde revan
che nemen op Zoetemelk. Op tien
kilometer voor de finish in Meerbe
ke greep ik mijn kans. Ik sprong
naar mijn ontsnapte ploeggenoot
Kees Bal
heeft 25 jaar
na zijn zege in
de Ronde van
Vlaanderen
nog altijd de
conditie om
de beruchte
Muur van
Geraards-
bergen te
bedwingen,
foto Peter
Nicolai
Santy toe en ging erop en erover. Ik
wist dat ik op de laatste kassei-
enstrook het verschil kon maken.
Pas toen ik op de rechte weg naar de
finish reed, heb ik voor het eerst
omgekeken. En Zoetemelk? Die
heb ik daarna niet meer gezien. Hij
heeft me ook niet gefeliciteerd."
Doel
„Het ging eigenlijk heel gemakke
lijk. Ik ben vertrokken en heb ge
wonnen. Het was mijn eerste Ronde
van Vlaanderen, en meteen ook de
laatste. Ik was er gewoon niet meer
in geïnteresseerd. Mijn doel bij de
beroepsrenners - een grote klassie
ker winnen - had ik bereikt. Daar
na had ik het eigenlijk wel gezien.
Stom natuurlijk, want ik was pas
22. Maar ik kreeg ineens veelgeld in
handen, en toen ben ik losgesla
gen."
„Na mijn overwinning in de Ronde
van Vlaanderen werd mijn start-
geld in de criteriums verhoogd van
honderd naar 1250 gulden. Dat be
drag joeg ik er wel eens doorheen in
een dag. Ik ging vaak op stap en
leefde niet meer voor het wielren
nen. Ik was een typisch voorbeeld
van iemand die de weelde niet kon
dragen. Nu ik op die periode terug
kijk, denk ik dat ik een vaderfiguur
heb gemist. Mijn vader is op mijn
zestiende van huis weggelopen. Tot
mijn 22e heb ik ons gezinnetje, met
mijn moeder en mijn zus Marjan,
draaiende gehouden. Maar toen
Marjan met Cees Priem trouwde en
haar plekje had gevonden, stond ik
er alleen voor."
„Mijn vader heb ik daarna nog één
keer gezien, op zijn sterfbed. Dat
was zijn laatste wens. Ik had hem
meer dan dertig jaar niet gezien.
Alleen Marjan had nog contact met
hem. Ik kon dat niet, want ik vond
dat hij ons in de steek had gelaten.
Kees Bal op het terrein van de
Goese Golf, waar hij het
clubgebouw De Ganzenkooi
beheert. foto Willem Mieras
Mijn relatie met Cees en Marjan
heeft daardoor lange tijd onder
druk gestaan. Toen ik mijn vader na
al die jaren weer terugzag, kwamen
er geen emoties boven. Het deed me
eigenlijk heel weinig."
„Aan het begin van mijn carrière
was ik voortdurend op zoek naar
een vaderfiguur. Louis Caput, mijn
ploegleider bij Gan-Mercier, was
zo iemand. Gevoelsmatig hadden
wij wat met elkaar. Later vertrok ik
naar Molteni, de ploeg van Eddy
Merckx Koersen bij Merckx, dat
was altijd een ideaal van me ge
weest. Maar ik had het nooit moe
ten doen. Het ging toen snel bergaf
waarts met me. Ik woonde nog
thuis bij mijn moeder in Kwaden
damme, maar ik was makkelijk
over te halen om op stap te gaan. Ik
heb een paar jaar wild geleefd en
veel plezier gemaakt. Achteraf
denk ik echter: het was zonde van
mijn tijd."
Bidonneke
„Omdat ik op een gegeven moment
niet meer kon meekomen, ben ik
naar andere dingen gaan zoeken.
Vóór de Sluitingsprijs in Putte-Ka-
pellen heb ik voor het eerst doping
gebruikt, om het een keer te probe
ren. Toentertijd was het heel mak
kelijk om aan die troep te komen.
Bij de kermiskoersen in België lie
pen veel louche figuren rond die in
doping handelden. Die eerste keer
moest ik toevallig al naar de do
pingcontrole, maar het ging er ge
lukkig nogal losjes aan toe. Die
man van de controle zei, toen het te
lang duurde: allé Balleke, geef die
bidon maar, ik •wil ook de Putse ker
mis gaan vieren... Iemand anders
heeft toen voor me geplast."
„De jaren daarop greep ik soms
naar verboden middelen als ik
moeilijke momenten had. Het was
de gemakkelijkste weg, en het spul
was niet duur. Ik ben altijd door de
controles geglipt. Ik heb heel onre
gelmatig gebruikt, maar toch was
er die voortdurende angst dat ik ge
pakt zou worden. Eerlijk gezegd
gebruikte ik doping niet alleen om
te koersen, maar vooral om op stap
te gaan. Als ik amfetaminen had
genomen, ging ik de hele nacht
door."
Talent
„Nu ik erop terugkijk, vergeet ik
die periode het liefst. Ik weet nu dat
prestaties niet worden geleverd
door alleen doping te gebruiken. Je
moet leven voor de sport, vroeg
naar bed, veel aandacht besteden
aan je dagelijkse verzorging. En je
moet talent hebben, want van een
ezel maak je geen renpaard. Daar
om betreur ik het wel dat ik geen
goede carrière heb kunnen opbou
wen."
„Nadat ik was gestopt, heb ik de
fiets vijftien jaar lang niet aange
raakt. Ik heb ook niks bewaard uit
die tijd. Ik heb alles in een vuilnis
zak gedaan en weggegooid. En vo
rig jaar heb ik mijn laatste twee
shirts, van Gan-Mercier en Molte
ni, weggegeven aan een verzame
laar. Of ik daar spijt van heb? Een
beetje. Zulke zaken krijgen eigen
lijk pas achteraf hun waarde."
Frits Bakker
Sven Remijnsen
Tien uur 's morgens, onderweg naar
het Vlaamse heuvelland. „Ik heb de
fiets meegenomen, want ik wil de
Muur nog wel eens oprijden. Dat heb
ik na die zondag in 1974 nooit meer
gedaan." Het zal nog een hele klim
worden. Kees Bal heeft na zijn carri
ère jarenlang niet meer gefietst. „Ik
zit nu weer twee keer per week op de
week. We maken tochtjes van een
paar uur, met jongens die vroeger
ook hebben gekoerst, zoals Jo de
Roo, Wim de Wilde en Henk de
Elf uur. Koffie in een typisch
Vlaams volkscafé. „Hoe komen we
van hier op de Kwaremont?" De
vroege klant aan de stamtafel ('doe
mij nog een pinten, Jean') kijkt vra
gend terug. „Da's zeker voor de
koers." Hij heeft Kees Bal niet her
kend en is toch een echte koersgek.
Nieuwsgierig kijkt hij mee als Bal
het krantenknipsel ontvouwt met
het verslag van 'zijn' Ronde van
Vlaanderen. "Eddy Merckx lovend
over Kees Bal", leest de man hardop
voor. Awel, dan zal het wel juist zijn
geweest, als Merckx het heeft ge
zegd..."
De kasseien op de Oude Kware
mont. Kees Bal haalt de fiets uit de
auto en verkleedt zich in een kunste
naarscafé op de top van de heuvel.
„Het was toen zaak om hier al voorin
te zitten, anders was je gezien. Ik zat
bij de eerste tien die dag, maar zon
der met mijn krachten te smijten."
Hij rijdt nu twee keer op en neer en
hijgt: „Het valt me nog mee dal ik zo
soepel naar boven rijd."
IET
Twee uur. De lange aanloop naar de
Muur van Geraardshergen. Het weer
is net als toen. Donkere wolken, af en
toe een zonnetje en een klein briesje.
„Ik heb hier al die tijd op reserve ge
reden. Roger de Vlaeminck was de
beste die dag. Eddy Merckx reed als
altijd heel soepel, veel op kop. Ik had
één grote angst: dat een ploegmaat
zou wegspringen. Dan zou ik moeten
afstoppen. Het enige dat die hele dag
door mijn hoofd spookte was: ik wil
zelf winnen."
Drie uur. Het weerzien met De
Muur. De vlakke aanloop, die be
ruchte bocht en dan het steile stuk
naar boven. Kees Bal springt op de
fiets en rijdt soepel naar de kapel aan
het einde van de klim. „Hier sprong
Eddy Merckx weg met Roger de
Vlaeminck. Ik was verbaasd dat we
ze in het zicht konden houden. Toen
we boven waren, ben ik er met Frans
Verbeeck naartoe gereden. Ik dacht:
als ik dit kan, kan ik ook winnen.
Mijn angstgevoel was volledig ver
dwenen."
Vier uur. De Valleistraat, het
straatje waar Bal aan zijn solo be
gon. „Ik zie geen kasseien meer, maar
die lagen er toen wel." De finale flitst
weer door zijn hoofd. De Fransman
Alain Santy, zijn ploegmaat bij Gan-
Mercier, was vlak voor de top van de
Bosberg weggesprongen. „We ston
den op het punt om hem in te lopen.
Van Springel eh Demeyer reden de
groep terug bij hem voor hun kop
mannen Leman en Maertens. Toen
ben ik gesprongen." De Zeeuw scha
kelt naar het grootste verzet ('de der
tien') en kijkt niet meer op of om. „Ik
wist dat het gewonnen spel was. Zo
sterk voelde ik me."
De finish in Meerbeke. „Ik heb het
in een roes beleefd, vooral wat er al
lemaal na de aankomst is gebeurd.
Veel pers natuurlijk, mijn verhaal
vertellen, de dopingcontrole en me
zelf wassen in een groot hók. Ik wist
niet eens hoe ik die avond thuis
moest komen, maar Piet Doene, de
kroegbaas van café De Kroon in
Kwadendamme, was er ook. Hij
heeft de fiets in zijn auto gegooid en
me mee naar huis genomen, 's Avonds
laat was ik terug bij mijn moeder.
Met de bloemen die ik bad beloofd."