kunst cultuur Ons leven tussen twee tuinen Prentenkabinet lonkt naar vogelaars 12 13 14 16 Aardse paradijzen Kunstig tuinieren 11 PZC Hans van Straten schrijft overtui gende biografie van W.F. Hermans Woorden hebben vaak een verras send bewogen geschiedenis Sonates van Beethoven zijn voor Brautigam een groots avontuur Larry Clark fotografeert en filmt de verloren Amerikaanse jeugd eel Nederland tuiniert. Tuintijdschriften en heeft zijn eigen tuinkabouter. Op zaterdag staan <ne met zijn allen in de rij bij het tuincentrum en in volkstuinen wordt hartstochtelijk sla gekweekt. „In de ogen van veel Nederlandse tuinontwerpers vinden volkstuinen, net als tuinkabouters geen genade, maar dat is een klasse- onderscheid", zo beweert tuinhistoricus Erik de Jong. i leun Hooks: Virtueel reality, 1990, zwartwitfoto bewerkt met olieverf. FjeJong: ,,Je kunt bijna niets Uopenslaan of het is tuin, tuin, tuin, maar wat wij met deze tentoonstelling vooral willen laten zien, is dat tuinieren niet zomaar een bezigheid is, maar het product van maatschappelijke en culturele opvattingen. Een park of een tuin vertegenwoordigt ook ideeën en verlangens. Om aiereden besteedt de tentoonstelling niet alleen aandacht aan tuinarchitectuur, saar ook aan de verbeelding van het onderwerp tuin. De tuin door de ogen van kunstenaars, dichters en fotografen." De tentoonstelling Aardse Paradijzen II behandelt de penode van 1770 tot 2000. In de geschiedenis van de tuinkunst vormt de tweede helft van de 18eeeuw een belangrijk keerpunt. De geometrisch aangelegde tuin maakt plaats voor de lossere landschapstijl. Vanaf dat moment wordt de tuin niet langer beschouwd als een geheel dat de grote ordening van dékosmos weerspiegelt, maar als een reconstructie van het natuurlijke, het niet door de mens aangeraakte. Met dit nieuwe natuurideaal neemt ook de belangstelling voor bomen, heesters en planten toe en wordt de beleving van de tuin persoonlijker. De Jong: •Mengaat de tuin ook indelen in tonelen, in sferen. Hij moet bijvoorbeeld vrolijk zijn of melancholiek en dat heeft dus neel erg te maken met persoonlijke ervaring. Wij noemen dit het democratiseringsproces van de tuin. Daarmee kan de tuin van u en mij worden, wij kunnen ons ermee identificeren, niet alleen als verlengstuk van ons huis, maar ook van onszelf. De tuin weerspiegelt ons en wij weerspiegelen de tuin. Tot ver in de 18e eeuw blijft het bezit van een tuin voorbehouden aan de bovenklasse. Pas met de komst van wandelparken, dierentuinen en kinderspeeltuinen krijgt ook de rest van de bevolking zicht op groen. De aanleg van tuindorpen en nieuwbouwwijken brengt de tuin binnen het bereik van de massa. Een belangrijk deel van de expositie gaat over parken en tuinen als dragers van maatschappelijke idealen en vernieuwing. Itiinieren is volgens De Jong namelijk niet iets onschuldigs: „We idealiseren het altijd wel, maar een tuin kan ook worden ingezet als politiek instrument. Neem de Tuinsteden. Die zijn ontstaan als reactie op de stedenbouw zoals bijvoorbeeld in de Pijp in Amsterdam. Men vond dat Kunstenaars hebben zich de afgelopen twee eeuwen op verschillende manieren met het fenomeen tuin bemoeid. Impressionisten leefden zich er in uit, symbolisten gebruik ten de seizoenen in de tuin vooral als metafoor voor de vergankelijkheid van het le ven en portretschilders zagen er een goed decor in voor hun opdrachtgevers. Aanhangers van het modernisme hadden niet veel affiniteit met de schilderkunstige verbeelding van de tuin, maar sinds de ja ren tachtig is er weer belang stelling voor het thema. In de Haarlemse Vleeshal is vanaf 20 maart het vervolg op de tentoonstelling Aardse Pa radijzen uit 1996 te zien. Aan de hand van schilderijen, boe ken, foto's en maquettes wordt getoond hoe kunste naars en ontwerpers vanaf 1770 tot heden met het begrip tuin zijn omgegaan. De Haar lemse landschaps- en tuinhis toricus dr. Erik de Jong is ini tiatiefnemer van het tweeluik over de tuinkunst. Zes jaar ge leden zocht hij samenwerking met het Haarlemse Frans Halsmuseum en het Noord- Brabants Museum in Den Bosch en in 1996 kwam het eerste deel van Aardse Parad ijzen tot stand. Om organisa torische en inhoudelijke redenen - Den Bosch wilde uitsluitend topkunst laten zien - werd deel twee in sa menwerking met Rijksmuse um Twen the gemaakt. Uit diverse musea zijn in to taal honderdvijftig kunstwer ken geselecteerd, waaronder schilderijen van Pyke Koch, Carel Willink, Jacobus van Looy, Vincent van Gogh en Anton Mauve. De Amster damse kunstenares Fortuyn/ O'Brien kreeg opdracht voor een installatie. Ook bevat de expositie tuinontwerpen en maquettes van onder anderen Theo van Doesburg, J.D. Zo- cher jr. en de onlangs overle den tuinarchitecte Mien Ruys. Een presentatie van antiqua rische en eigentijdse boeken, tijdschriften, bloemencatalo- gi en foto's, laat zien hoe er de afgelopen twee eeuwen is ge tuinierd. Het Haarlems Bureau Alle Hosper (stedebouwkunde en landschapsarchitectuur) en de Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein de monstreren het gebruik van computerprogramma's bij het ontwerpen van landschappen en tuinen. De tentoonstelling is inge richt rond vijf thema's: Privé en openbaar, Tuinen en sei zoenen, Het leven in de tuin, Ontwerpen en Kleur en droom. Naast stadsparken, buitenplaatsen en villatuinen besteedt de tentoonstelling ook aandacht aan volkstui nen, kinderspeeltuinen en achtertuinen. Johan Heinrich Neumann (1819-1898): Familie Metelerkamp in Utrecht, circa 1850, olieverf op doek. arbeiders recht hadden op een gezonder bestaan en dat gezondere bestaan zou kunnen worden ingevuld door een voor- én achtertuin. Bovendien zou het omgaan met de natuur en het zelf laten groeien van bloemen en planten goed zijn voor het leren scheppen van orde en kweken van geduld. Een gedachte die door veel opvoedkundigen wordt gedeeld. Kijk maar naar de vroegere schooltuintjes." Verjaagd uit het paradijs en op weg naar de hemel hangt ons leven tussen twee tuinen. Onze niet te onderdrukken drang naar de ideale natuur zet ieder seizoen weer de cyclus van zaaien, zorgen en oogsten in gang. Gelukkig hangt de essentie van tuinieren niet af van ons aantal vierkante meters. Ook in een plantenbak of een verwijderde stoeptegel kan iemand zijn eigen paradijs scheppen. Hoewel dat 'eigen' volgens De Jong wel met een korreltje zout moet worden genomen, want tuinbladen en boeken schrijven allemaal hetzelfde voor: „Idealen en verlangens worden door de commercie snel opgepikt. Het geloof dat je echt iets van jezelf in een tuin stopt is een aardige paradox. Maar waar beoordeel je de tuincultuur op? Op de vorm? Of aan het plezier van het tuinieren? In de ogen van veel Nederlandse tuinontwerpers vinden volkstuinen geen genade, net als tuinkabouters, maar dat is een klasse- onderscheid." De afbeeldingen van volkstuinen op de tentoonstelling laten zien hoe in Nederland op veel plaatsen met hartstocht tuinboontjes en kroppen sla worden gekweekt. De geschiedenis leert dat dergelijke complexen vaak zijn opgericht op plekken die de stad overhad, zoals naast het spoor. Inmiddels zijn juist die locaties veel geld waard en worden in veel steden de volkstuintjes opgedoekt. Een slechte zaak, vindt De Jong: „Waarom zou je wel alle trapgevels in een stad tot de laatste steen restaureren en volkstuinen niet? Volkstuinen zijn heel erg verbonden met hoe mensen leven en hebben geleefd, ze vertegenwoordigen ook een stuk cultuur. Vaak zijn ze uitgegroeid tot gebieden met hoge ecologische waarde. Ik kan me voorstellen dat je ze voor meer mensen toegankelijk maakt, maar slopen? Nooit." Niet alleen volkstuinen, ook stadsparken lijden volgens de tuinhistoricus onder het gebrek aan visie en beleid. Verwaarlozing en vervuiling veranderden de door de burgers en overheid aangelegde parken uit de 19e eeuw7 in afschrikwekkende plekken en vieze hondentoiletten waar niemand zich meer waagt. De Jong: „Overheden en opdrachtgevers zouden moeten beseffen dat parken en openbaar groen onderdeel uitmaken van de cultuur van de stad. Je moet de mensen kans geven om van de schoonheid van een park te ervaren in hun onmiddellijke omgeving. Parken zijn meer dan alleen wandelplekken, parken hebben toekomst als je het goed aanpakt." Mieke Preijde-Meijer Expositie: Aardse Paradijzen. De tuin in de Nederlandse kunst, 1770 tot 2000 - De Vleeshal, Grote Markt 16 Haarlem, 20 maart t/m 30 mei 1999. Ma t/m za 11.00-17.00 uur, zon- en feestdagen 12.00-17.00 uur. Catalogus 55.-. Daarna in Rijks museum Twenthe. Lasondersingel 129-131, Enschede van 19 juni tot 30 augustus. De Vereniging Vogelbescherming Neder land viert dit jaar haar eeuwfeest met activiteiten die het bedroevend hoge aantal "ogelkundige analfabeten in ons land be- °gerj te bereiken. De vereniging kan het Rijksmuseum dankbaar zijn voor de vogel- tentoonstelling die daar is ingericht. Het "verzicht is een walhalla voor vogelken ners, maar de fraaie prenten, tekeningen en foto's ogen ook heel aantrekkelijk voor wie nog net een mus van een kraai kan onder leiden. Conservator Irene de Groot kon bij haar se ctie putten uit een collectie die vele eeu- Jen beslaat. Aristoteles (384-322 v.C.) was eerste die een begin van ordening in de natuur aanbracht in zijn "Geschiedenis der Diei-en'. In zijn 'Natuurlijke Historie' bracht Plinius (23-79) daarna een rang schikking in land-, water- en vliegende die ren aan die tot in de 16e eeuw toonaange vend zou blijven. Behalve geleerden raakten ook kunstenaars al vroeg in de ban van vogels. Een voorbeeld is het getijdenboekje waarin een onbekende kunstenaar uit Brugge zich tussen 1500 en 1510 uitleefde in een rand met schitterend gekleurde pauwen en fantasievogels. Ook miniatuurboeken uit de voorafgaande eeu wen staan vol met dergelijke levensechte decoraties. In de periode dat de boekdruk kunst nog niet was uitgevonden kwamen deze afbeeldingen echter alleen onder ogen van een selecte groep. Aan het einde van de 15e eeuw begon de ge leidelijke opmars van het gedrukte boek en gingen uitgevers snel ook in de grote be hoefte aan dierenencyclopedieën voorzien. Deze interesse werd gestimuleerd door de ontdekkingsreizigex-s die uit de 'nieuwe' werelddelen tal van onbekende soorten mee naar Europa namen. De encyclopedieën be vatten vertaalde teksten uit de Oudheid en werden aangevuld met eigentijdse weten schappelijke observaties. De illustraties vormden een essentieel ingrediënt van het verkoopsucces van deze encyclopedieën. Als begin van de moderne zoölogie wordt in de wetenschapsgeschiedenis vaak de met 1200 houtsneden geïllustreerde 'Histox*iae animalium' van de Zwitserse arts Conrad Gessner (1516-1565) genoemd. Het deel over vogels verscheen in 15 5 5 en bevatte een vermakelijke onjuistheid. Gessner liet de paradijsvogel afbeelden zonder poten om dat hij er heilig van overtuigd was dat hij het bij het rechte eind had. De ooi-zaak van deze misvatting lag in de wijze van prepareren door de bewoners in het gebied van her komst (voornamelijk Nieuw-Guinea), waarbij de huid met veren en al werd afge stroopt en de poten werden verwijderd. Pas diep in de 17e eeuw zouden eindelijk com plete exemplaren in Europa arriveren. Uit de 16e eeuw dateeit ook de twaalfdelige vogelreeks 'Volatilium Varii Generis' van Nicolaas de Bruyn, waarin hij fantasierijk en verfijnd onder meer een papegaai, een kroonkraanvogel en twee struisvogels uit beeldde. Dat ook De Bruyns gravures in anatomisch opzicht niet geheel correct wa ren, is begrijpelijk: in de tijd dat de studie van de ornithologie nog in de kinderschoe nen stond kon ook hij niet beter weten. Dat zelfde geldt voor de amusante pentekening die Adriaen van de Venne in 1626 van een dodo maakte. Op hun reis vanuit Mauritius naar Europa werden deze ti'otse vogels in kratten geperst en vetgemest, zodat Van de Venne geen tekening naar de werkelijkheid kon maken. Porseleinhoen, casarca-eend, monnikspar kiet, roodsnaveltoekan en tientallen andere soorten worden op deze expositie aangeke ken door een groot aantal opgezette exem plaren in vitrines. Frangoïse Ledeboer ExpositieVogels - Prenten, tekeningen en foto's' in het prentenkabinet van het Rijksmuseum (Stadhouderskade 42, Amsterdam), t/m 27 juni; geopend dagelijks 10 tot 17 uur vrijdag 26 maart 1999

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 11