Beetje verliefd op de oude hobo Tifjn kunst YL\* cultuur De Vries exposeert unieke collectie Veel Nederlandse muziek, veel toppers in Concertgebouw Honderd jaar passietraditie 1 15 gekocht, waren anders onherroepelijk verloren gegaan. Die stonden in een paraplubak of hingen bij een collega als curiositeit boven het dressoir. Dat je er nog op zou kunnen spelen, kwam geen seconde bij ze op." In principe zijn alle instrumenten uit de verzameling bespeelbaar. De Vries is er, vaak via veel research, achtergekomen hoe ze hebben geklonken. Zo weet hij inmiddels uit ervaring dat een hobo uit Mozarts tijd heel anders klonk dan die uit de tijd van Bach of de late Beethoven. 'Het instrument is constant in beweging. Begin negentiende eeuw is er met name in het mechaniek heel veel veranderd. Componisten bevorderden die verandering, door steeds weer nieuwe stukken te schrijven, maar ook musici zelf waren steeds op zoek naar nieuwigheidjes. Het is juist de wisselwerking die de verandering bevorderde.' Zijn eerste oude hobo kocht hij in Groningen. Hij was er bij mensen op bezoek en zag iets aan de muur wat wel oud leek. „Ik had geen flauw idee wat het was. Maar ik belde Frans Bruggen en gaf hem telefonisch een beschrijving van het instrument. Hij zei: 'Kopen, tot elke prijs.' Nadat er ook een tweede exemplaar was aangeschaft, was de ziekte compleet. „Dan wil je ook die derde die precies tussen deze twee past. Het ene roept het andere op." De verzameling van De Vries begint omstreeks 1680, met prachtig versierde barokhobo's. Eén stamt er uit Leipzig. „Met een beetje geluk heeft Bach die nog kunnen horen." Het accent ligt echter op de achttiende en negentiende eeuw, de tijd van de grote veranderingen. Sommige instrumenten zijn puur om muziekhistorische redenen interessant, anderen ook om het verhaal dat ze vertellen. „Meestal weet je niet wie de bespeler is. Maar dan vind je opeens een hobo met het merkteken 'Kaiserliche Kapelle, Wien'. En dan weet je: dan kom je heel dicht bij Beethoven." De meeste hobo's kocht hij, andere kreeg hij cadeau. Zijn verzamelwoede ging ooit zover dat hij na een concert in rokkostuum in de auto stapte om nog de nachtboot naar Engeland te halen. Hij had die dag een telefoontje gekregen over twee kostbare hobo's en trof de volgende dag in een antiekzaak aan de Engelse kust twee tweedehands klarinetten van een militaire kapel aan. „Ach, vergissingen zijn er om van te leren. Ik heb ook wel eens op advies van een bekende vioolbouwer een hobo op een veiling gekocht, die uiteindelijk uit drie verschillende delen bestond. Tegenwoordig loop ik niet meer zo hard van stapel. Het aantal oude instrumenten wordt zo langzamerhand schaars en als je te snel bij een antiquair op de stoep staat, ben je een al te gemakkelijke prooi. Behalve een kenner, ben ik ook een echte onderhandelaar geworden." Herman Haverkate De tentoonstelling 'Hobo d'Amore' in het Rijksmuseum Twenthe in En schede duurt tot en met 19 april. Openingstijden: di-zo 11-17 uur ls titel had hij oorspronkelijk 'Van Bach tot Berio' in zijn hoofd. Maar met Hobo d'amore, de vlag die het Rijksmuseum Twenthe bedacht voor de tentoonstelling van zijn historische hobo-collectie, kan Han de Vries prima leven. Met deze eenmalige expositie getuigt Nederlands bekendste hoboïst van zijn warme gevoelens voor een instrument dat hij al meer dan veertig jaar bespeelt. Je moet een beetje verliefd zijn om dit werk te kunnen doen." Han de Vries, in de donkere voorkamer van zijn statige huis, kijkt naar de twee hobo's die hij in zijn handen houdt. De ene, uit het einde van de zeventiende eeuw, is niet meer dan een rijk versierd stuk hout met wat gaatjes erin. De andere, gemaakt in de twintigste eeuw en met een strakke vormgeving, is omringd door een korset van deksels en stangetjes, glimmend in het schijnsel van de lamp. Twee instrumenten, maar tegelijk ook twee symbolen van een volstrekt veranderde muziekpraktijk. „Begrijp je nu waarom mensen het zo ibelangrijk vinden om op oude instrumenten te spelen?" ,Als je dit ziet, kun je er gewoon niet omheen dat een hobo uit de tijd van Bach en Vivaldi heel anders heeft geklonken dan een hobo uit onze tijd. Je praat in feite over twee heel yerschillende instrumenten. !Het geluid is volkomen anders, de bespeling een volstrekt idere ervaring. Alleen al het ivoel op zo'n oud instrument, jwaar je vingers nog op de gaatjes staan en je door die agers te verschuiven de toon int beïnvloeden, is wezenlijk anders dan bij zo'n modern kleppeninstrument. Daar gaat er gewoon een deksel op de gaatjes. De toon is bepaald, al is het mechaniek veel kwetsbaarder. De tol van de moderne tijd, zal ik maar zeggen." Han de Vries (57), zelf hoboïst, koestelt z'n verzameling. De collectie verlaat slechts zelden zijn monumentale woonhuis nabij de Amsterdamse Vondelkerk dat aan het einde van de vorige eeuw nog fungeerde als woning van de architect en kerkenbouwer Pierre Cuypers. In de kamer waar ooit Lodewijk van Deyssel deftige muziekavonden opluisterde met voordrachten uit eigen werk, staan de meer dan honderd historische blaasinstrumenten normaal gesproken keurig achter glas. In het Rijksmuseum Twenthe worden zij voor de eerste keer - en vermoedelijk ook voor het laatst- geëxposeerd. „Het idee is min of meer toevallig opgekomen, omdat ik een week op het Enschedese conservatorium ben voor een masterclass. Dan laat ik meestal wat voorbeelden uit mijn verzameling zien. Aan een expositie heb ik nooit gedacht. Dat idee stamt uit de koker van het conservatorium en het Muziekcentrum. Ik ben er blij mee, al is het vreselijk veel werk Alleen al het vervoer van die dingen, in houten kisten, is een heidens karwei. Ook de verzekering is een groot probleem. Wat mij betreft blijft het bij deze ene keer." De expositie, verzekert Han de Vries, wordt allesbehalve saai. Er is meer te zien dan alleen maar zestig houten blaasinstrumenten uit de tijd van ruwweg Bach tot Berio. Alles wat maar enigszins met de hobo in verband kan worden gebracht - partituren, portretten van hoboïsten- wordt er getoond. Zo is er het kistje uit de vroege negentiende eeuw, dat hij ooit kocht in Parijs. Behalve een hobo uit die tijd, zat er een handgeschreven brief je in de bekleding met de mededeling dat de legendarische Franse hoboïst Brod onder het bespelen van dit instrument het leven liet. „Die man was een begrip in zijn tijd. Tal van etudes staan op zijn naam. Hij stierf in het harnas. Zoals wel meer hoboïsten overigens." Zelf hoopt hij aan dat lot te ontkomen. Hij begon zijn carrière ooit bij het Concertgebouworkest, maar verkoos eind jaren zestig het vrije leven van solist en kamermusicus. „Ik ben heilig van plan op het goede moment te stoppen. Als je boven de zestig komt. is het gewoon een feit dat je bepaalde dingen niet meer moet spelen. Mensen accepteren dat ook niet, zo'n oude man die daar met een rood hoofd staat te zweten op het oude hobo, twee instrumenten uit zijn verzameling, die de komende tijd in foto Carlo ter Ellen Han de Vries met een nieuwe (I) en een Enschede worden geëxposeerd. podium. Bij een jongere zien ze dat nog als een teken van beleving, bij een oudere als verval." De aanzet tot zijn verzameling gaf blokfluitist en dirigent Frans Bruggen, niet voor niets ook degene die de tentoonstelling in Enschede onlangs opende. „Als er iemand is waar ik respect voor heb, dan is hij het wel. In een tijd dat iedereen dat nog als idioterie beschouwde, was hij al bezig met oude instrumenten." Helemaal bekeerd tot oude muziek als specialisme is hij overigens nooit. „Er is een nieuwe generatie gekomen die daar veel bedrevener in is. Ik was er veel te zenuwachtig voor. Bij zo'n oude hobo kan er gewoon veel meer mis gaan. Je bereikt nooit de perfectie die het publiek onbewust toch van je verwacht. Al heb je zelf het gevoel dat je goed hebt gespeeld, er is altijd wel iets dat in de ogen van het publiek niet helemaal volmaakt was. Ik zou het nog wel willen doen, maar dan alleen in de studio, als je de rust en entourage hebt om die onvolmaaktheden te overwinnen." Toch was zijn eigen aarzeling nooit een reden om het verzamelen te staken. „Integendeel zelfs, ik vind dat ik als hoboïst gegroeid ben doordat ik mijn instrument zo heb leren kennen. De meeste collega's kopen bladmuziek of andere dingen van hun geld, ik creëer er kleine monumentjes mee. In feite is wat ik doe één grote reddingsactie. Ik ben de Dorus Rijkers van de hobo. Veel van de instrumenten die ik heb Robg Nederland zou Nederland niet zijn zonder de 'Matthaus-Pas- iion'. In kerk of concertzaal, met of ionder partituur in de hand, maken ienduizenden Bach-liefhebbers aarlijks gedurende enkele uren de ijdensweg van Christus mee, Res- >ect voor het onderwerp en bewon- lering voor de componist. Een com- Jonist, die met in de ene hand het ivangelie van Mattheus en in de an- lere de rijmelarij van een vrije-tijds- iichter (Picanders teksten, gebruikt (oor aria's als 'Blute nur, du liebes ïerz') dit monumentale passiewerk kon scheppen. Al is voor de 'Johan nes-Passion' de belangstelling na de oorlog weliswaar duidelijk toegeno- •n<»men, in populariteit blijft dat werk schi toch ver achter bij zijn grotere broer, en -in de wijze van uitvoeren is veel ver anderd. Het gaat niet meer zoals in 1878 in Amsterdam. Toen brak, na- t dat de evangelist 'Er ging hinaus und iet rweinete bitterlich' had gezongen, een Sc Stormachtig applaus los, waarvoor mV le zanger dankte door drie maal te buigen. Aldus de verschrikte musi- tv-s cus Julius Röntgen in een brief aan n Rijnouders. Amsterdam maakt nu veel werk van m 1 de komende uitvoering door het Con- Ripcertgebouworkest, de eerste onder leiding van Riccardo Chailly. En hon derd jaar nadat Willem Mengelberg >mï een traditie vestigde. rijö £en riant boekwerk verscheen om agï deze traditie van alle kanten te kun- nen belichten, met essays die ook de Riccardo Chailly, dirigent van het Koninklijk Concertgebouworkest. foto Henriëtte Guest herontdekking van het werk door Mendelssohn, de Amsterdamse voor geschiedenis. de tekstinterpretatie in deze passie, de muzikale vorm daar van en nog tal van andere onderwer pen behandelen. Maar de eerste uitvoering van de 'Matthaus-Passion" werd niet in Am sterdam, maar in Rotterdam gege ven. Dirigent Woldemar Bargiel, zwager van Clara Schumann, deed dat in 1970 met het Rotterdams Toonkunstkoor. In de daaropvolgende jaren werd het werk in het Amsterdamse Concertge bouw enkele malen ten gehore ge bracht onder leiding van Willem Kes, de latere dirigent van het Concertge bouworkest. En in 1899 betrad zijn opvolger, een gedrongen, roodharige maestro, het podium Vanaf dat moment waaide, zowel bij het Toonkunstkoor Am sterdam als bij het Concertgebouw orkest, de wind uit een andere hoek. Hoe die eerste uitvoering onder Men gelberg geklonken heeft, wie zal het zeggen (er werkten 450 koorzangers aan mee, dat zegt wèl iets). We weten in elk geval hoe het in 1939 bij deze diligent in Amsterdam klonk: groots, theatraal en roman tisch. De AVRO-opname van de uit voering in dat jaar zijn immers vast gelegd op grammofoonplaat en cd. Nog steeds wordt vaak naar die in terpretatie gegrepen. Ook door he dendaagse musici met een heel ande re achtergrond, vaak geschoold in een sfeer van historisch stijlbesef. Hoe anders de inzichten destijds ook waren, de greep die Mengelberg op zijn musici had en de weloverwogen wijze waarmee hij met de partituur omging dwingen nog steeds respect af. Chailly is een Mengelberg-be wonderaar. Maar hij is er zich ook van bewust, dat er na Harnoncourt geen weg terug mogelijk is. Het was Nikolaus Harnoncourt, diri gent te Oostenrijk, die rond 1970 de uitvoeringspraktijk van de 'Mat thaus-Passion' een radicale wending gaf. Eerst met zijn opname enin 1973 toen hij dit werk voor het eerst in Ne derland dirigeerde. Dat was met het Residentie Orkest in de Kurzaal. Harnoncourt werd beroemd en wis selde het Residentie Orkest in voor het Concertgebouworkest. Daar maakte de oude reus Eugen Jochum, beroemd om zijn bevlogen, groots aangepakte Bach-uitvoeringen, plaats voor de veelbesproken nieuw lichter. Harnoncourt was de eerste van de 'barokspecialisten', die bij dat ensemble tot op heden de passie-uit voeringen hebben gedirigeerd (K oopman, Herreweghe en enkele an deren volgden, waarbij de 'Mat thaus-Passion' soms plaats maakte voor de 'Johannes-Passion). De inzichten waren toen al zo veran derd, zo toegespitst op wat wel en niet in historisch verband was toege staan, dat Bernard Haitink er niet over piekerde de 'Matthaus' uit te voeren. En het Toonkunstkoor was al naar huis gestuurd. Te amateuris tisch vond men. Het professionele Groot Omroepkoor nam die taak over. Het zingt ook voor Chailly. De jaarlijkse 'Matthaus-Passion' on der Mengelberg was al lang voor de Tweede Wereldoorlog - waarin de di rigent het vertrouwen van de natie beschaamde - een begrip in ons land. Dat wil echter niet zeggen, dat er geen oppositie was. Die kwam van de kant van muziekliefhebbers, die on vrede hadden met 'het najagen van allerlei uiterlijke, opera-achtige ef fecten' bij deze autoritaire dirigent Deze woorden komen van de Utrechtse hoogleraar J.H. Gunning, de eerste voorzitter van de Neder landse Bachvereniging. Deze vereni ging was in 1921 opgericht met de bedoeling meer religieus gerichte uitvoeringen van Bachs sacrale wer ken tot stand te brengen en aldus - al werd dat niet expliciet beweerd - een tegenwicht te bieden. Het was vooral Anthon van der Horst, die met het Koor van de Nederlandse Bachver eniging jarenlang een alom gerespec teerd alternatief bood: sober, streng en stijlvol. Wie niet van Mengelberg hield ging voortaan jaarlijks naar de Grote Kerk in Naarden. De Bachvereniging hield vast aan die locatie, ook na 1983, toen deze instel ling het roer radicaal omgooide, waardoor er een schisma ontstond. Van der Horsts opvolger Charles de Wolff nam een groot aétfital koorle den - vanaf dat moment het Bach- koor Holland - mee naar de Leidse Pieterskerk. Naarden ging verder met een klein koor en een orkest met authentieke instrumenten. Deze pijnlijke affaire is niet onvermeld ge bleven in het essay over de Neder landse Bachvereniging in het nu ver schenen boek. Niet alleen uiteenlopende muzikale ideeën achter de Amsterdamse en Naardense 'Matthaus-Passion' hiel den de Nederlandse Bachliefhebbers in twee kampen, ook het feit dat de ene in een fraaie concertzaal en de andere in een sobere kerk tot stand kwam. Concertuitvoering tegenover liturgie, ook Riccardo Chailly is zich van het verschil bewust. In het inter view met hem, waarmee het nu ver schenen boek over de Amsterdamse passie-traditie begint, zegt hij: „Een uitvoering in een kerk vraagt om een andere interpretatie." Hij preciseert dat niet, hoewel hij het werk al enkele keren in Zwitserse kerken heeft gedi rigeerd. Hoe hij de 'Matthaus-Passion' in de concertzaal zal uitvoeren? Iets daar van is al op legale wijze uitgelekt. Aan het nu verschenen boek is een cd toegevoegd, waarop fragmenten staan uit opnamen van het werk on der leiding van Mengelberg, Van Bei- num, Harnoncourt en Jochum. En van Chailly. Want speciaal voor deze jubileumuitgave legden het Groot Omroepkoor en het Koninklijk Concertgebouworkest onder zijn lei ding enkele maanden geleden het ko raal 'O Haupt und Blut und Wunden' en het slotkoor 'Wir setzen uns mit Tranen nieder' vast. Wat we horen is een Bach als klinkende synthese: ba rokke beweeglijkheid in combinatie met een volle, rijke klank. Als hij dit drie uur volhoudt mag hij gefelici teerd worden. Ad van derVen Publicatie: De Matthaus-Passion. 100 jaar passietraditie van het Koninklijk Concertgebouworkest - Uitgeverij Thoth. 65,- (inclusief cd). Uitvoeringen 'Matthaus-Passion' door solisten, het Groot Omroepkoor en het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Riccardo Chailly op 26 en 28 maart. Amsterdam (Concertgebouw). Rechtstreekse uitzending: 28 maart. Ra dio 4,12 uur. Het Koninklijk Concertge bouworkest (KCO) zet ko mend seizoen verscheidene Nederlandse stukken op het re pertoire. Hans Vonk dirigeert bij voorbeeld Alliage van Theo Verbey, een compositie die bij het KCO zijn wereldpremière zal beleven. Verder staan er werken geprogrammeerd van onder anderen Peter Schat, Otto Ketting en Hendrik Andriessen. Tussen de Nederlandse orkesten en het ministerie van Cultuur bestaat al enkele jaren verschil van mening over het program meren van Nederlandse muziek. In het lopende Kunstenplan werden de orkesten verplicht voor zeven procent Nedeidandse muziek op het programma te zetten, maar de orkesten willen volledig vrij zijn om hun pro gramma samen te stellen. Alge meen directeur Jan Willem Loot van het KCO hoopt dat één en ander in het nieuwe Kunsten plan wordt bijgesteld, zei hij bij de bekendmaking van het nieu we seizoen. Volgens Loot is bij het KCO „de wil aanwezig op zinnige wijze Nederlandse muziek te pro grammeren, maar is het lastig buitenlandse dirigenten ervan te overtuigen dat het goed is om dit te doen." Niettemin zijn on der anderen Gerd Albrecht, Mark Elder, Esa-Pekka Salonen en Christian Thielemann bereid gevonden het KCO te leiden bij het uitvoeren van Nederlandse repertoire. Het KCO zal volgend seizoen weer een stoet van grote diri genten aan zich voorbij zien trekken. Chef-dirigent Riccar do Chailly, die tot 2004 heeft bij getekend, leidt het orkest tij dens 49 (van de in totaal 116) concerten en alle tien opera voorstellingen (Aida, in samen werking met de Nederlandse Opera). Er zijn twee gastdiri- genten die hun „debuut" bij het KCO maken: Markus Stenz, chef van het Melbourne Sym phony Orchestra, en niemand minder dan Kurt Masur, chef dirigent van de New York Phil harmonic. Zoals bekend heeft Otto Ketting is een van de Nederlandse componisten, van wie het Concert gebouworkest in het komende seizoen werk speelt. „eredirigent" Bernard Haitink zich voor een aantal concerten verbonden (op 22 maart '99 staat Haitink, die deze maand zeventig werd, trouwens al voor het orkest tijdens een speciaal feestconcert in aanwezigheid van de Koningin). Verder komen onder anderen Nikolaus Harnoncourt, Sir Co lin Davis en, deze keer ook als dirigent, Mstislav Rostropovi- ch. Jan Willem Loot: „We willen qua dirigenten met de absolute top werken, dan betalen we ook hun prijs maar. Dank zij spon sors hebben we meer mogelijk heden dan vroeger." Het orkest hoopt de sponsoring nog verder uit te breiden, om dan ook wat aan de arbeidsvoorwaarden voor de musici te doen. De kem van de programmering van volgend jaar zij n de A- en de B-serie. De A-serie bevat veel repertoire uit deze eeuw en was vorig jaar al een onverwacht succes. De B-serie omvat vooral groot symfonisch repertoire en piano- en vioolconcerten uit de Weens klassieke periode en de (laat)Romantiek. Het seizoen 1999/2000 laat ook nogal wat Bruckner en Mahler horen. Chailly en het orkest openen het millennium met Mahlers Acht ste. Eveneens dirigeert Chailly Mahlers Vierde en Tiende (in de voltooiing van Deiyck Cooke). Het KCO gaat ook weer op reis. Drieëndertig keer zal het orkest over de grens spelen. Het orkest gaat voor de tiende keer naar Japan, om met optredens daar het 400-jarige bestaan van de Japans-Nederlandse betrek kingen te vieren. Het KCO verhoogt de toegangs prijzen met vier procent om ge lijke tred te houden met de inflatie. De opvolging van be stuursvoorzitter W. Scherpen- huijsen Rom is per 1 maart rondgekomen met de opvolging door M. van Veen. Zoals bekend zoekt het orkest nog een eerste concertmeester, maar het denkt daarover nog voor de zomer te beslissen. Er wordt ook nog een artistiek directielid gezocht. ANP vrijdag 19 maart 1999

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 15