Erfgoed zonder erfgenamen Kuifje tegen de Sovjets zegt veel over Hergé Voskuil haalt moeder van Nicolien uit Bureau Kijk, daar staat Willem Frederik Hermans Religieuze poëzie uit de 17e eeuw Biografie 13 0If* kunst I ia\j cultuur e literatuur van onze Gouden Eeuw is door het religieuze denken bepaald. In tegenstelling tot de schilders en enkele componisten zijn veel van die religieuze dichters vergeten. In een bloemlezing wordt dit erfgoed ontsloten. Van sommige dichters blijft het werk lang in het verborgene. Zo heeft bijna niemand weet van de gedichten van Jan Philipsz. Schabaelje (1592-1656). Schabaelje - een zoon van een immigrant uit West-Vlaanderen - woonde aanvankelijk in Zoutelande. I Daar schreef hij met zijn broer Dierick Het Walchers liedeboeck dat in 1611 verscheen en 150 geestelijke liederen bevatte. Het jaar daarop vertrokken de broers naar Amsterdam waar ze als molenaar de kost verdienden. In feite werkten ze als doopsgezind voorganger. Dat Walchers Liedeboeck bevat een lang gedicht dat zo begint: Alle ghy Christen leden/ slaet uwen tijt wel gae/ weest reyn en goed van zeden/ en wacht u van het qua/ in vreden - wilt treden Christem u Heere na. Schabaelje is in de Gouden Eeuw geen topdichter. Een andere Zeeuwse dichter, Adriaen Hoffer (1589-1644), is dat evenmin. Ploffer zat in de raad van Zierikzee en was rentemeester der grafelijke domeinen in 'Zeeland beooster Schelde'. Het zal een weinig tijdrovende functie zijn geweest want hij had voldoende gelegenheid om zich op de studie van de letteren te storten. Hij levert bijdragen aan de fameuze bundel de Zeeuwsche nachtegael (1623). In 1635 komt hij met zijn Nederduysche poëmata op de markt. Hoffer meende dat de poëzie, mits goed gebruikt, een waardevol instrument kon zijn bij de vorming van christelijke burgers. Veel van zijn gedichten zijn schriftuurlijk, dat wil zeggen dat een bijbelpassage uitgangspunt is. Maar alles kan onderwerp zijn: 'Niet isser oyt van God soo kleen, end' slecht geschapen, of 'twijstsijn Schepper aan.' De gedichten van deze Zeeuwen uit de zeventiende eeuw passen in de tijd Het karakter van onze Gouden Eeuw is immers in alle opzichten godsdienstig. De jonge Republiek had zich in een lange oorlog vrijgemaakt van de Een Erasmiaans-christelijke mentaliteit waardoor ook Spinoza en Descartes hier kunnen publiceren. Toch is de hoofdstroming van de Gouden Eeuwse cultuur sterk religieus, sober en ingetogen, ook al is omstreeks het midden van de eeuw nog bijna 50 procent van de bewoners lid van de katholieke kerk. De meerderheid van de gereformeerden voelde niets voor een staatskerk. Aan leden met een dubbelzinnige overtuiging hadden ze geen behoefte. Bovendien was de jonge kerk bij tij den wijle heftig in beroering, waar de overheid maar buiten moest blijven. Het Twaalfjarig Bestand (1609- 1621) leerde wat er van kon komen als theologen, zoals Arminius en Gomarus, het oneens waren en een beroep Spaans-Habsburgse overheersing en het katholieke geloof. Zuid-Nederlandse beeldenstormers waren voorgegaan. De grondslag van die nieuwe staat is het Calvinistische geloof. Er is echter geen staatskerk en andere religies worden zonder repressie getolereerd. De publieke, Nederduitsch Gereformeerde Kerk wordt weliswaar bevoorrrecht en is het officiële Huis des Heren. Tegelijkertijd is vervolging van andersdenkenden verboden. Het kweekt een liberaal klimaat waar de handel gedijt en iedereen zich thuis kan voelen. deden op de politiek. Het willige oor van de raadpensionaris Olderbarneveldt voor de Remonstranten of Arminianen veroorzaakte interne twisten. Er waren ook bewegingen de andere kant op. Het overtuigde, strijdbare calvinisme uit het begin van de eeuw was volgens de volgelingen van Gijsbert Voet verwaterd. Het leidde tot de 'Nadere Reformatie'. Hoop op verlossing uit de zonde kon volgens de volgelingen van Voetius niet eerder verkregen worden dan na een periode van zware beproeving en ellende. De dichteres Anna Maria van Schurman radicaliseerde zelfs dit standpunt; haar tegenstanders verwijt ze een te zonnig beeld: Sij leeren Jesus is genesing voor de sonden; en niet hoe Godeswett eerst opent zielewonden, en hoe het steenen hert moet eerst verbrieselt sijn, eerJesu geest en bloet verdrijft het ziels fenijn. De gedichten van Schabaelje en Hoffer en Schurman komen voor in een pas verschenen bloemlezing uit de godsdienstige poëzie van de zeventiende eeuw. De samenstellers hebben een keuze gemaakt waar aan alle opvattingen en godsdienstige schakeringen uit die tijd recht wordt gedaan. In een breed nawoord dat met inlevingsvermogen die zeventiende-eeuwse godsdienstige wereld schetst, distantiëren ze zich terecht van de term 'religieuze poëzie' - die roept te veel modernistisch en vaag gevoel op - vreemd genoeg staat die wel in de ondertitel. Reli-rijmen voor de moderne gevoelsmens op zoek naar een bezield verband vind je hier niet: het is diep-doorleefde godsdienstige poëzie, compleet met heilige dagen, berijmde bijbelpassages, geloofsbelijdenissen, verlossing, zonde, ellende, schuldbesef, genade. Een geloof als een dijk tegen het water. Het hart omhoog als dat water stijgt. Soms zijn de gedichten voor de moderne lezer nauwelijks meer dan godsdienstige rijmpjes. Het zij toegegeven. Maar dan nog stijgen ze ver uit boven dat zouteloze nieuwe-eeuw gedoe uit onze tijd. Ook de matige poëzie van die tijd kenmerkt zich immers door scherp geformuleerde geloofsuitingen van mensen voor wie tussen geloof en gedicht weinig afstand was. Meestal treft het Alleen de fanatieke Kuifje- fielen kunnen het aantal speciale uitgaven van hun strip held nog tellen. In de loop der ja ren is er zoveel gegrossierd in aanvullingen, speciale edities, roofdrukken en buitengewone publicaties dat de gewone strip liefhebber al lang het spoor bijs ter is. De noodzaak van dergelij ke uitgaven viel bovendien een aantal keren ernstig te betwijfe len, omdat hetgeen op de markt verscheen niet of nauwelijks toegevoegde waarde had boven wat er al was. Behalve voor de echte Kuifjefiel natuurlijk, die alles wil hebben wat er uitkomt. Exact een maand na de datum waarop 70 jaar geleden de eerste aflevering van Kuifje verscheen in de jeugdbijlage 'Le Petit Vingtième' van het katholieke weekblad 'Le XXe Siècle', pre senteert uitgeverij Casterman een heruitgave van dit allereer ste Kuif jeverhaal. In het land van de Sovjets bete kende de doorbraak van Geor ges Remi als striptekenaar. Remi, die vanaf het begin zijn verhalen ondertekende met Hergé, had bij 'Le XXe Siècle' enige ervaring opgedaan met het tekenen van de padvinder Totor. De militaire dienst onder brak zijn loopbaan, maan de priester Wallez gaf hem na te rugkeer uit het militaire be staan een nieuwe kans. Hergé krijgt de opdracht de oplage van het franstalige katholieke weekblad op te krikken. Hij doet dat door het uitbrengen van een jeugdmagazine, 'Le Pe- DE AVONTUREN VAN KUIFJE REPORTER VAN DE PETIT VINGTIÈME.. IN HET LAND VAN DE SOVJETS tit Vingtième'. Daarin presen teert hij na enige tijd de eerste avonturen van Tintin, oftewel Kuifje. Een opvallend én expe rimenteel beeldverhaal, omdat anders dan tot dan gebruikelijk in het Kuifjeverhaal tekst en beeld niet langer gescheiden zijn. Op 10 januari 1929 vertrekt Kuifje naar 'het land van de gro te leugen'. In het voetspoor van de gedachten van zijn baas Wal lez laat Hergé zijn held een ware kruistocht ondernemen tegen het 'rode gevaar van het com munisme'. De Bolsjewieken prediken immers het atheïsme en dus is een beetje Belgisch ka tholiek tegenwicht gewenst. Zestien maanden later keert Kuifje terug in Brussel. Als een volksheld. Een grote groep kin deren, tieners en volwassenen wachten bij het centraal station van Brussel op de aankomst van een stand-in. Kuifjes reputatie kan niet meer stuk. Het Nederlandse taalgebied moest tot 1988 wachten alvo rens het album over de avontu ren van Kuifje in de Sovjet-Unie hier in vertaalde vorm ver scheen. De Franse markt was op dat moment al overspoeld met reproducties. Wie het eerste album van Kuifje niet kent, mist niet zo erg veel. Inhoudelijk en grafisch heeft dit beeldverhaal niet bijster veel te bieden. Alle Russen zijn slecht, vertelt Hergé op niet mis te ver stane wijze. De grafische uit werking van het verhaal is al even simpel. De heruitgave is echter vooral interessant om te kunnen zien hoe Hergé zich in de periode van bijna anderhalf jaar als stripte kenaar ontwikkelt. Want ere wie ere toekomt: Hergé blijft de man die op het Europese conti nent voor het eerst tekst en beeld liet samengaan. Met op vallend succes, getuige ook de drie miljoen Kuifje-albums die jaarlijks over de hele wereld worden verkocht. Dat alleen al maakt een hernieuwde blik in de allereerste Kuifje meer dan de moeite waard. Jan Kuys Hergé: De avonturen van Kuifje, re porter van de 'Petit Vingtième', in het land van de Sovjets - Speciale editie bij het 70-jarig bestaan van Kuifje-148pag., zwart-wit - Zachte kaft:f 9,95; harde kaft: f 18,50-Uit geverij Casterman. gebeeldhouwde zeventiende-eeuws, de taal die zo dicht bij de Statenvertaling blijft: Och! kendet gy de klem des Saligen Gebods, Gy soud niet alles op de leest der t wyff'ling rekken. Lees Vondel die in deze bundel wat verdoold voorkomt: 'Gy die de sieckte queeckt, en doetse weer verdwijnen'. In het voetspoer van de psalmdichter legt de man zijn ziel open voor God: O Vader alles troosts! gy weet, en ick beken, Dat ick een aerden vat, en broos van stoffe ben, Aensiet de swackheyt dan van uwen armen dichter. Lees Revius die in deze bundel zijn terechte, superieure plaats krijgt: God heeft de wereld door onsichtbare clavieren Betrocken als een luyt met al syn toebehoor. Natuurlijk blijkt Huygens hier de grootste van allen te zijn. Maar het zijn vergeten dichters als Cornelia van der Veer. Anna Morian, Geertruyd Gordon en Katharina Lescailje wier dichtwerk hem die eer geven. Je moet er even gelovig voor zijn als voor de muziek van Sweelinck of de schilderijen van Saenredam. Het hart naar boven is een indrukwekkend monument in de prestigieuze Delta-reeks. Prachtig verzorgd, mooi gebonden, degelijk geannoteerd en voorzien van een uitstekend nawoord. Erfgoed waarvoor geen erfgenamen zijn? Niet te geloven eigenlijk. Lo van Driel Het hartnaarboven. Religieuze poë zie uit de zeventiende eeuw; samen gesteld door Ton van Strien Els Stronks - Uitgeverij Ambo Am sterdam University Press - geb., 446 blz., f59,50. Uit zijn succesvolle roman cyclus Het Bureau heeft J.J.Voskuil een soort 'hitsingle' getrokken. Een smaakmakertje van net 180 bladzijden uit de ruim 5000 van het geheel. Deze gaan echter niet over het kant oorleven, maar over de verhou ding van Maarten Koning en zijn vrouw Nicolien met haar dementerende moeder. 'Ziet u niets aan mijn tand?' vroeg Nicolien. Ze boog zich naar haar moeder over en duw de haar bovenlip op, 'Is er iets met je tand?' 'Die is er uit. Dit is een nieuwe.' 'Heb je dan zo'n slecht gebit?' 'Dat wist u toch wel? Ik heb een ontzettend slecht gebit!' 'Eigenaardig hè? Terwijl je vader en ik altijd zul ke goeie gebitten hadden.' 'Maar u hebt toch helemaal geen goed gebit?' Het klonk geïrri teerd. 'U had voor de oorlog al een kunstgebit!' 'Heb ik een kunstgebit?' 'Dat weet u toch wel? U haalt het toch iedere avond uit uw mond voordat u slapen gaat?' Haar moeder lach te. 'Ja, nu je het zegt. Wil je wel geloven dat ik dat helemaal ver geten was?' Is er aan het begin van De moe der van Nicolien nog slechts sprake van kleine vergissinkjes en vergeetachtigheidjes, in de loop van het boek neemt de de mentie waarachtige en dus gro teske proporties aan. Net als in het echte leven is dat soms ko misch, en schrijnt het een ande re keer. De schoonzoon kan er heel af en toe om lachen, maar voor de dochter is het te bitter. Wat gebeurt er in De moeder van J.J. Voskuil Nicolien? Haast niets. Het boek begint in 1957als de moeder net zestig is. Er zijn wekelijkse be zoekjes over en weer: van de moeder aan Maarten en Nico lien in Amsterdam, en van het echtpaar aan de moeder in Den Haag. Binnen enkele bladzijden zitten we tien jaar verder, en neemt de kindsheid een eerste voorzichtige aanvang. De stee vaste bezoekjes worden hoe lan ger hoe meer bezoekingen; de moeder moet naar een verpleeg huis, wordt steeds afweziger en sterft in 1985,88 jaar oud. Hoewel Maarten Koning wreve lig, geïrriteerd dan wel korzelig reageert op de dwalingen van zijn schoonmoeder heeft hij als J.J.Voskuil enkele jaren later de kroniek van haar dementie toch met veel mededogen geschre ven. De vaak onredelijke buien van Nicolien doorstaat Maarten opvallend laconiek, en zijn evenknie Voskuil beschrijft zeal even nuchter. Maarten Koning heeft het ergens over de 'be perkte conversatie' die nog slechts mogelijk is tussen het drietal sinds de moeder niet meer echt meetelt. Dat vormt zowel de kracht als de zwakte van dit boek, die minimale ge sprekken. Al lang voordat de ouderdomsziekte toeslaat blijft de interactie tussen echtpaar en (schoon)moeder beperkt tot simpele non-verbale uitingen van genegenheid, en standaard zinnetjes die in de loop van de jaren zijn uitgegroeid tot haast maximale liefdesbewijzen: 'Dag Jansen'...'Dag Pietersen'... 'Waar is Niekewiek'... en een heel scala aan stoplappen die juist door het kleine kringetje waarin ze worden gebruikt iets vertederends krijgen. Hoewel het boek doorloopt tot halverwege de jaren tachtig blijft toch aldoor de sfeer han gen van de jaren vijftig; van knusse burgerlijkheid, huise lijkheid en gemeenschapszin. Enig straatrumoer komt, in de vorm van een zakkenrollende Surinamer op de tram, slechts heel eventjes om de hoek kijken. Dat maakt, met het onderwerp. De moeder van Nicolien tot een buitengewoon intiem boek, over een minuscuul wereldje zo maar ergens op de grote aarde. Margot Engelen J.J. Voskuil: De moeder van Nicolien - UitgVan Oorschot, 187 blz., f 24,90, geb. f 39,90. W.F. Hermans Over iets meer dan een week moet het boek in de winkels liggen: Hermans van Hans van Straten, een vuistdikke biografie over een van de bekendste en meest omstre den Nederlandse schrijvers van deze eeuw. Willem Frederik Hermans (1921-1995) was gedurende zijn hele schrijversloopbaan verwikkeld in allerlei rechtszaken, ruzies en vetes, die er met elkaar voor zorgden dat hij steeds meer voor- en tegenstanders kreeg. Daarnaast was Hermans natuurlijk een van de belangrijkste Nederlandse auteurs, die met zijn romans (ondermeer 'De tranen dei- acacia's', 'Ik heb altijd gelijk', 'De donkere kamer van Damokles', 'Nooit meer slapen' en 'Onder professoren') de vaderlandse lite ratuur aanzienlijk wist te verrijken. Van Straten heeft de schrijver gekend en besloot drie jaar geleden de biografie te maken. ,,Ik had aanvankelijk helemaal geen zin om dat boek te schrijven." „Hoe kun je het zeggen", reageert Hans van Straten (75) na mijn opmerking dat Her mans natuurlijk een zeer rancuneus per soon was. Toen de schrijver J.B Charles in 1953 twee literaire prijzen kreeg voor zijn roman 'Volg het spoor terug' reageerde Her mans zeer verontwaardigd. Hermans had dat jaar geen prijs gekregen, terwijl kort daarvoor zijn roman 'Ik heb altijd gelijk' was verschenen. Hermans koelde niet al leen zijn woede af op het literaire klimaat in Nederland, maar ook op de arme J.B. Char les, die volgens hem de prijzen had moeten weigeren. Heeft Van Straten een verklaring voor die rancuneuze houding? „Nee, zo was hij nu eenmaal geboren." Is dat de enige ver klaring? „Nou ja, hij werd als schooljongen natuurlijk gepest. Maar daar kan ik ook wel over meepraten." De echtgenote, die de woonkamer betreedt met de koffie, vult aan: „Maar jij werd toch niet zo erg gepest?" Van Straten: „Nou, daar ben jij niet bij ge weest." „Heb je de Klondyke-thrillers wel eens ge zien?" Van Straten haalt vierhoekjes op, die het formaat van een bescheiden kontzak hebben. Hermans schreef ze onder het pseu doniem Fjodor Klondyke, vlak na de oorlog. De boekjes kostten vijftig cent. „Op de dag dat ik had besloten deze biografie te schrij ven, zag ik ze liggen in een antiquariaat. Ik kon ze kopen voor een schappelijke prijs, in totaal tweeëneenhalf duizend gulden." In 1946 zag Van Straten Hermans voor de eerste keer. „Tijdens een prijsuitreiking aan de dichter Gerrit Achterberg. Ik was daar met een vriend en die stootte me op een be paald moment aan. 'Kijk, daar staat Her mans', zei hij. Toen zag ik achter in de zaal een jonge meneer staan in een piekfijne re genjas, wat in die tijd uiterst zeldzaam was. Na de oorlog liep iedereen nog gewoon in zijn oude kloffie rond. Later begreep ik dat hij kort daarvoor in Brussel was geweest. Daar had hij kennissen van zijn ouders op gezocht. En van die mensen had hij die mooie Egyptische regenjas gekocht. Hij stond daar helemaal afgezonderd. Die avond heeft hij ook tegen niemand iets ge zegd." Had Van Straten een sterke band met Her mans? „Dat kun je wel zeggen. We zagen el kaar nogal eens." De echtgenote van Van Straten, die aan de tafel is bijgeschoven, weet toe te voegen: „Maar het was geen ech te vi'iendschap, hoor." Van Straten: „Nee, het was geen echte vriendschap." Maar wanneer was die niet echte vriendschap dan ontstaan? „In 1962 heb ik hem een paar in terviews afgenomen. Die heb ik een paar jaar geleden, kort na de dood van Hermans, gebundeld onder de titel 'Ze zullen eikels zaaien op mijn graf'." Hans van Straten werd drie jaar geleden be naderd door Martin Ros met de vraag of hij een biografie over Hermans zou willen schrijven. Van Straten twijfelde. „Hermans had mij al vele jaren terug verteld dat hij bij zijn notaris zijn testament op had laten ma ken, met daarin de bepaling dat zijn hele ar chief, alle documenten en brieven, pas vijf tig jaar na zijn dood in de openbaarheid zou mogen komen." Doelt Van Straten nu op die zeven kisten die in het Letterkundig Muse um hebben gestaan en vervolgens door de weduwe van Hermans daar zijn wegge haald? „Ja, dat weet ik niet, iedereen heeft het altijd over die zeven kisten. En of het er zeven zijn... Maargoed, ik had dus helemaal geen behoefte om de inhoud van die kisten door te nemen. Je hebt minstens twee jaar nodig om al dat materiaal goed in kaart te brengen. Om die reden had ik aanvankelijk helemaal geen zin in die biografie over Her mans. Dat boek zou me jaren kosten. Toen is afgesproken dat ik een boek over Hermans zou schrijven, zónder dat ik al dat materiaal zou bekijken." Heeft Van Straten het testament van Her mans ooit gezien? „Nee, natuurlijk niet." Staat die bepaling dat pas vijftig jaar na zijn dood zijn archief mag worden onderzocht er dan wel in? Hermans beweerde immers wel vaker iets wat later niet waar bleek te zijn. „Die bepaling lijkt me wel logisch. Hermans wilde helemaal niet dat een biografie over hem zou worden geschreven. Daar had hij helemaal geen zin in. Als al die ruzies weer boven water zouden zijn gekomen, dan had hij dat vreselijk gevonden." Ook na zijn dood? „Ja." En heeft Van Straten helemaal geen pogingen ondernomen om bij die kis ten te komen? „Nee. Sinds de dood van Her mans liggen ze in de kelder de weduwe, in haar huis in Broek in Waterland. Een ge vaarlijke plaats, met vaak overstromingen. Als dat archief dooreen overstroming wordt getroffen, blijft er niet veel van over. Alleen een beetje pap." In zijn biografie schrijft Van Straten dat Hermans zo nu en dan 'wel degelijk' een dagboek bijhield. Hoe is Van Straten aan die informatie gekomen? „Dat heeft hij mij ooit verteld. Bij verschillende gelegenheden. Zo'n dagboek hield Hermans alleen bij als hij erg neerslachtig was. Dan maakte hij aantekeningen, maar geen uitgebreide." Had Van Straten voor zijn biografie die dag boeken graag willen lezen?,,Ja, natuurlijk." Heeft hij er ook moeite voor gedaan om die dagboeken in te kunnen kijken? „Nee." Waarom niet?,Ik wist zeker dat mij n moeite vergeefs zou zijn." Jacob Moerman Hans van Straten: Hermans - Uitgeverij Aspekt, Soesterberg - f 79,90. Pieter Saenredam (1597-1665): Het schip van de Sint Bavokerk in Haarlem met flanerende burgers (1628). wij dag 26 februari 1999

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 47