Pijn en vreugde louteren
Een nieuwe fiets passen is maatwerk
ouitengebiecl
De nestbouw is
weer begonnen
PZC
natuurjournaal
zee land
32
woensdag 3 februari 1999
door Lou Vleugelhof
Tussen de 'Leeuweriken' uit dit
gedicht van de in Middelburg
wonende dichter Rob van Hese en
de 'Leeuwerik' van de in
Middelburg geboren dichter P. C.
Boutens ligt bijna een eeuw en
desondanks is er een bijna
hoorbare band tussen beide.
Boutens moet zijn gedicht
omstreeks 1910 hebben
geschreven, het gedicht van Rob
van Hese dateert van 1998.
Ik ga de beide gedichten niet
uitvoerig vergelijken, daar zijn ze
te verschillend en te
oorspronkelijk voor. Maar de
leeuweriken m beide gedichten
vertonen, behalve in hun
natuurlijke overeenkomst in de
orde van de akkerleeuwerik, een
opvallende overeenkomst als
poëticale vogels, dat wil zeggen in
de wijze waarop ze als vogels
functioneren in het gedicht.
Boutens begint zijn gedicht met:
„Blijft gij nooit één blanke
uchtend, Leeuwrik, zingen hier
beneén, Die uw nachtlik nest
ontvluchtend Door de zilveren
neevlen heen, Vleuglings vindt de
gouden ween Waar uw aadmen
juichen wordt..." Voor Boutens is
de zang van de leeuwerik hoog in
het hemelblauw het beeld van de
vreugde. En dat is een vreugde die
alleen de ziel verstaat. Het geheim
van het lied van de leeuwerik, die
uit den duistren aardennacht is
opgestegen, is namelijk dat ze in
die vreugde alle smarten van de
aarde mee omhoog heeft
gedragen. De dichter Boutens wil
zeggen dat de aardse smart
transcendeert in de hemelse
vreugde. Dat is zijn christelijk-
platoonse visie op het aardse
leven.
Boodschap
De leeuweriken in het gedicht van
Rob van Hese spelen eigenlijk
maar een kleine rol. Ze vormen
wel de titel van het gedicht, maar
daarna zijn ze pas weer aanwezig
aan het eind van het gedicht. Het is
natuurlijk flauw om te zeggen dat
ze al die tijd van het gedicht nodig
hadden om op te stijgen naar het
hemelblauw, maar toch lijkt het
wel of de dichter ze opzettelijk pas
aan het eind laat verschijnen om
eerst de aardse smart de volle
aandacht te kunnen geven.
Daarna verschijnen ze als een
soort 'dei ex machina' om het
einde goed te maken. Maar goed,
ze waren in de titel al
aangekondigd, dus helemaal
onverwacht komen ze niet. Ook
deze leeuweriken hebben een
boodschap die de dichter juichend
in de oren klinkt. Boven hetzelfde
vlakke land van Walcheren waar
de akkerleeuwerik van Boutens
het aardse verdriet
transcendeerde in een hemelse
vreugde, juichen de leeuweriken
van Rob van Hese hoog de naam
van zijn geliefde. Is er bij Boutens
sprake van een metafysisch
levensgevoel, bij Rob van Hese is
er een zuiver fysieke perceptie van
de aanwezige geliefde.
Want dat de 'Leeuweriken' een
gepassioneerd gedicht is over het
verlies van de geliefde, is vanaf de
eerste regel duidelijk. Het is geen
zachte elegische klacht van de
verlaten minnaar die zich in zijn
verdriet van de wereld heeft
afgewend en die in eenzaamheid
zijn pijn verduurt, maar iemand
die de beelden van de harde
werkelijkheid, foltering,
woekerende infectie, littekens en
oorlog, nodig heeft om zijn pijn uit
te schreeuwen.
De liefde een leren zweepDat kan
alleen iemand schrijven die de
klappen van die zweep kent. Voor
die pijn, het verlies en gemis,
lijken geen woorden en beelden
sterk genoeg. De taal balanceert in
de eerste strofe op de rand van de
retoriek.
Noodtoestand
Waar Boutens aan het begin van
de eeuw, toen het pacifisme
hoogtij vierde in de jaren vóór de
Eerste Wereldoorlog, alle aardse
smart kon verzoeken in een
christelijk-platoonse visie, weet
de dichter van het einde van deze
eeuw geen bevrijdende beelden te
vinden voor zijn pijn. Pijn die toen
vergeestelijkt en geïdealiseerd
werd, wordt nu gecorporeerd in
het puur fysieke, diepe sporen,
littekens, ongeheelde wonden,
infectie, kortom lijfelijke
noodtoestand en oorlog. Toch
blijkt dit maar een fase in het
pijnproces. Na de schreeuw van de
eerste strofe volgt de bezinning.
De dichter reikt argumenten aan
omzijn pijn begrijpelijk te maken;
Leeuweriken
De leren zweep van liefde laat diepe sporen na in hart
en hoofd. Verlammende littekens die nooit lijken te
helen, en blijven opspelen als een infectie. Telkens
weer wordt de noodtoestand afgekondigd, alsof er een
oorlog woedt tussen rode en ivitte bloedlichaampjes.
Alsof je langzaam maar zeker niet meer in je lijf past.
Er bestaat geen houdbaarheidsdatum voor liefde, geen
verzekeringspolis tegen verlies. Er is slechts tijd,
een oceaan van aangespoelde dagen die het getijde
bepaalt. Een rusteloze golfslag die genadeloos het ritme
dicteert aan de schommelstoel van al je gedachten
Het ondenkbare is denkbaar geworden, waarheid leugen.
Ik schrijf je naam op een beslagen spiegel tot de letters
uiteen vloeien als regendruppels op je huid. Maar je
beeld blijft en reist met je mee door het vlakke van
Walcheren, waar een koe je soms aankijkt als een
verlegen meisje, en leeuweriken zingend in het blauw
staan; als je goed luistert juichen ze hoog jouw naam.
Rob van Hese 1998
de liefde biedt geen garanties, de
liefde is niet eeuwig. Alles op dit
ondermaanse is onderhevig aan
het schrikbewind van uur en feit.
Het ritme van de wisseling der
dagen beheerst ons doen en laten.
Het ondenkbare kan denkbaar-
worden, waarheid kan in leugen
verkeren.
Loutering
Pijn is de vrucht van onze
tijdelijkheid en tijd is dan ook ons
enige geneesmiddel. In de laatste
strofe eindigt het gedicht in een
apotheose van de geliefde, De
hexinnering aan haar wordt
levendig. Aanvankelijk vervloeit
haar naam als regendruppels op
haar huid maar het beeld van haar
is gebleven, gebonden aan de
plaats waar zij woonde en aan de
natuur om haar heen. De
koeienogen weerspiegelen haar
verlegen meisjesgezicht, de
leeuweriken juichen hoog haar
naam.
In beide gedichten heeft een
loutering plaats; de katharsis bij
Boutens is de venjling van de
aardse pijn tot hemelse muziek, bij
Rob van Hese wordt de pijn
verzacht in de tekens van de
fysieke natuur die zowel pijn als
vreugde in zich draagt.
Meerkoet op een nest dat door stijgende waterstanden flink moest wor
den opgehoogd. foto Chiel Jacobusse
foto archief Wim Riemens
door Chiel Jacobusse
Vooral 's-morgens vroeg valt
het op. Zodra je de achterdeur
opentrekt klinken de
vogelgeluiden je van alle kanten
tegeipoet. Het opgewonden
geschetter van de merels, de
staccato zang van de zanglijsters
en het nog wat stotterige ratelen
van de winterkoninkjes. Wat een
verschil met een maand geleden.
Toen was het ijzig stil rond
zonsopkomst. Nu de zon elke
ochtend bijna twee minuten wint
lijkt het wel of de vogels met de
dag uitbundiger worden.
Zo zal een wetenschapper het
natuurlijk nooit zeggen. Vogels
zingen niet omdat de dagen langer
worden of omdat het zulk mooi
weer is, maar alleen om een
territorium af te bakenen. De
melodieuze zang van de grote
lijster houdt in feite in dat-ie de
buurman verrot scheldt voor het
geval dat-ie het in zijn kop zou
halen om ongevraagd te komen
buurten.
Nou ja, zo heel erg menens is het
misschien nu nog niet. Weliswaar
is het grote gevecht om het beste
plekje begonnen, maar de grenzen
liggen voor de meeste soorten nog
lang niet vast. Maar de vroegsten
zijn al begonnen met de nestbouw.
Vooral in de stedelijke omgeving
zie je de houtduiven al met takjes
sjouwen en de eenden in het park
krijgen weer dat steelse gedrag
dat op broedplannen wijst. Bij
gebrek aan meer natuurlijke
alternatieven weten die
stadseenden heel inventief
onverwachte nestplaatsen te
vinden: in een dakgoot, onder een
vuilcontainer of in een
modderhoek met aangespoeld
afval. Allemaal plekken waar een
potentiële roofvijand het nest niet
direct zou zoeken. Want daar
draait het in het algemeen toch om
bij de keuze van een nestplaats:
door Bart Mullink
Wie bij de aanschaf van een
nieuwe fiets over één nacht
ijs gaat, kan van een koude kermis
thuiskomen. Een fiets moet passen
als een schoen.
De Middelburgse
rijwielhandelaar Jan van den
Driest ziet ze maar al te vaak
komen, mensen die op een
achternamiddag bij een
warenhuis een fiets hebben
gekocht. „Dan komen ze
vervolgens hier in de winkel met
een waslijst van klachten." Hij
ziet er geen been in ze zo goed
mogelijk uit de brand te helpen,
maar vaak valt dat niet mee, want
een verkeerd model blijft een
verkeerd model.
Belangrijk voor de vraag hoe een
fiets zit, is de driehoek tussen
zadel, pedalen en stuur, legt Van
den Driest uit. Beenlengte en
framehoogte moeten op elkaar
afgestemd zijn, maar dat geldt ook
voor de afstand tot het stuur. Om
aan een fiets met de goede
verhoudingen te komen, is een
kennersblik nodig. Hulp van een
vakman biedt soelaas. Volgens
Van den Driest is vooral de
persoonlijke afstemming
maatwerk. „Daarvoor moet je met
de klant in gesprek en al
sleutelend en proefrijdend kom je
er het beste uit."
Maar eerst moet nagedacht over
het soort fiets. Een heren- of
damesmodel bijvoorbeeld. De
naam zegt niet alles over de
gebruiker. Voor mannen die slecht
ter been zijn valt een damesmodel
te overwegen. Op- en afstappen is
dan makkelijker. Aan de andere
kant prefereren nogal wat
vrouwen het herenmodel, vooral
de sportievere rijders, om het
stijvere frame. Die stijfheid is
belangrijk voor de stabiliteit,
zeker bij hogere snelheden. Toch
zijn tegenwoordig ook de frames
van goede damesfietsen stevig.
Een gemiddelde fietser zal het
verschil nauwelijks meer merken.
Keus
De keus is enorm. Zo zijn er
racefietsen, ligfietsen, hybrides,
mountainbikes, citybikes, lig-,
stads- en opoefietsen. In alle
maten en prijsklassen. Bij het
3
Of het nu voor kinderen of voor volwassenen is: een fiets moet passen 'als een schoen'. foto Lex de Meester
kiezen zou de hulp van een
computerprogramma niet gek
zijn. „Ik heb daar wel eens over
nagedacht", zegt van Den Driest.
„Je geeft antwoord op een hele
waslijst met vragen en op basis
daarvan bepaalt de computer de
ideale fiets. Maar zover is het nog
niet gekomen en dat zal ook wel
nooit gebeuren." Formules zijn
volgens hem niet zaligmakend
omdat elke fietser anders is.
Wielrenners zijn bij de aanschaf
van een fiets gespitst op één ding:
ze willen de snelste. Veel anderen
hebben verschillende wensen, die
kunnen botsen. Zo zijn de snelste
fietsen niet de comfortabelste. Wie
een klassiek Hollands model kiest,
zit riant. Deze fietsen zijn heel
stabiel en de zithouding is prettig.
Maar het zijn niet de vlotste. Zeker
als het hard waait, zorgt de
kaarsrechte zithouding ervoor dat
stevig moet worden getrapt voor
een klein beetje vaart. Wie alleen
maar kleine stukjes in de buurt
rijdt, heeft er een prima fiets aan,
zegt Van den Driest, maar de trend
is anders. „Mensen gaan steeds
grotere afstanden fietsen. Ook
ouderen, die als ze met pensioen
zijn gauw genoeg krijgen van
steeds weer tochtjes met de auto.
Die gaan fietsen. Heel Walcheren
over of nog verder."
Zeeland is vlak, maar tegen een
stevige zeewind in fietsen kost
evenveel kracht als het
beklimmen van een aardige
heuvel. Fietsen zonder
versnellingen verkoopt Van den
Driest al vrijwel niet meer. „Dat is
wel zo'n beetje voorbij."
Versnellingen zorgen ervoor dat
fietsen langer leuk blijft. Hoe
meer dus hoe beter, lijkt het motto.
Een derailleur met éénentwintig
standen is al normaal voor een
racefiets, mountainbike of
hybride. Maar voor dagelijks
gebruik is dit volgens Van den
Driest niet nodig. „Zo'n derailleur
vergt nogal wat onderhoud.
Daarom kun je wellicht toch beter
een naafversnelling nemen.
Vroeger had je dan maar drie
versnellingen, maar
tegenwoordig zijn er ook met vijf
of zeven versnellingen, zodat de
sprongen die je maakt bij het
schakelen kleiner zijn. Een
naafversnelling loopt iets
zwaarder dan een derailleur, maar
daar staat tegenover dat die, net
als de ketting, in een kast zit en
daardoor onderhoudsarm is."
Voor op de weg zijn de hybrides
het tegenwoordig helemaal. Zo'n
fiets is licht, stevig, vlot,
comfortabel en heeft veel
versnellingen. De hybride is ook
weer gekruist met de Hollandse
stadsl'iets en daaruit is de
stadshybride gerold. Ook buiten
de stad goed te gebruiken
trouwens, een naam zegt niet
alles. Dit type heeft in plaats van
een derailleur een naaf met vijf of
zeven versnellingen en doet het
heel goed bij mensen die naar hun
werk fietsen, weet Van den Driest.
„Vanwege de uitstraling. Ze
willen niet op een te gewone fiets
aankomen." Hij wijst een mooie
stadshybride aan; een prima
compromis voor de dagelijkse
fietser. „Wie altijd op een gewone
stadsfiets heeft gereden, zal
zeggen: wat rijdt die licht." Maar
dat ligt net aan wat je gewend
bent. „Wie van zijn racefiets komt,
zal hem nog zwaar vinden
trappen."
Meer dan duizend gulden betaal je
gauw voor een goede fiets. Wie van
plan is echt ver te gaan,
bijvoorbeeld in één keer helemaal
naar Spanje of nog veel verder,
gaat ook met de prijs het verst, tot
een kleine vierduizend gulden,
voor een randonneur. Zijn de
gewone hybrides al licht, degelijk,
snel en redelijk comfortabel,
randonneurs zijn daarbovenop
ook nog extra sterk en geschikt om
met veel bagage lange afstanden
af te leggen, desnoods door de
Sahara. Als de berijder dat dan
ook maar is.
zorgen dat je niet te kwetsbaar
bent voor roofvijanden.
Holenbroeders als mussen en
spreeuwen hebben het daarbij
tamelijk makkelijk. Ze kruipen in
een natuurlijke boomholte, of
betrekken de ruimte onder een
dakpan. Daar zitten ze letterlijk
hoog en droog en zowel
zoogdieren als katten en ratten als
roofvogels die het op de jongen
voorzien hebben, hebben het
nakijken.
Bodembroeders
Hun tegenpool vormen de
bodembroeders, die het nest op de
grond maken. Zij moeten het
vooral hebben van
onzichtbaarheid voor mogelijke
belagers. Het meest kwetsbaar
lijken daarbij de soorten die op
kale grond of in korte begroeiing
hun nest maken. Ze zijn
afhankelijk van de schutkleur van
het nest en van het legsel. Iedereen
die wel eens een kievitsnest in de
voorjaarswei of een
scholeksternest in het duin heeft
opgezocht weet hoe perfect de
eieren harmoniëren met de
achtergrond. Grondbroeders bij
wie dat niet het geval is houden er
andere manieren op na. De perfect
gecamoufleerde vrouwtjeseend
zal op de schaarse momenten dat
ze van het nest af is het legsel altijd
afdekken met hooi en ander
nestmateriaal. Hetzelfde doet de
fuut, die zijn drijvende nest
bovendien op wat afstand van de
oever maakt, zodat het rondom
omringd is door water. Het nest
van de fuut ligt zomaar open en
bloot, slechts verankerd aan een
paar vooruitgeschoven
oeverplanten.
Ook vogels als waterhoen en
meerkoet bouwen hun nest graag
zo dat het rondom in het water ligt,
maar in het algemeen kiezen ze
een plek die dichterbij de oever
ligt, waarbij het nest dan
schuilgaat tussen het riet of
andere oeverbegroeiing. Daar zit
trouwens ook een gevaar in: bij
sterk stijgende waterstanden
loopt zo'n in de begroeiing
vervlochten nest het gevaar om te
overstromen. Het komt
regelmatig voor dat meerkoeten
na flink wat regenval het nest
verlaten omdat de eieren in het
water liggen. Of als de stijging van
de waterspiegel wat geleidelijker
gaat wordt het nest stukje bij
beetje opgehoogd, zodat het legsel
droog blijft.
Onzichtbaar
Overigens zijn er ook vogels
genoeg die zich om de
onzichtbaarheid van het nest niet
al te veel hoeven te bekommeren.
Kolonievogels als meeuwen en
visdief jes vertrouwen op de macht
van het getal om zich te weer te
stellen tegen allerlei vijanden. En
grote vogels als blauwe reigers en
zwarte kraaien hebben van
natuurlijke vijanden zo weinig te
duchten dat ze zich een van verre
zichtbaar boomnest kunnen
permitteren.
De eerste reigers beginnen
trouwens nu al weer om de oude
takkennesten op te kalefateren, of
om een nieuw takkennest te
maken. Niet al de oude
reigemesten worden weer
betrokken. Reigers die wat later in
het seizoen aan de opknapbeurt
beginnen lopen een gerede kans
dat hunnest als in gebruik is: soms
heeft een kraai de zaak verbouwd,
maar ook een ransuil, torenvalk of
boomvalk vestigt zich maar al te
graag op een bestaande
takkenvloer. Nesten en
nestgewoonten zijn net zo
veelzijdig als de vogelwereld zelf.